Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 807]
| |
Flip G. Droste
| |
[pagina 808]
| |
uitgewerkt gezicht, maar vraagt toch aandacht door de slinger van kralen die er in parallelle lussen omheen zijn gewonden. De armen, armpjes eerder, zijn mager. Ze rusten op de zware borsten en worden gesierd met een armband. Net als bij haar talloze zusters ontbreken de voetjes, en dat is waarschijnlijk niet per ongelukGa naar eind1. Het beeldje is vervaardigd in een periode die wordt aangeduid als het Jong-Paleolithicum, de steentijd die liep van zo'n 40.000 tot 10.000 jaar geledenGa naar eind2. Die tijd valt goeddeels samen met het laatste glaciaal, de Late IJstijd. Dat glaciaal geeft heel wat schommelingen in temperatuur te zien en het is niet ondenkbaar dat de geboorte van dit kleine Venusje in barre weersomstandigheden heeft plaatsgevonden. De vetlaagjes die haar zo bolrond gemaakt hebben aan alle kanten - voor, achter, boven en onder - hebben mogelijk bescherming moeten bieden tegen ijzige poolwinden. Wat vertelt deze kleine dikke vrouw ons, dat ‘dikbillige vrouwmens’ in de woorden van dezelfde dr. Bayer, over haar achtergrond, over mogelijke bedoelingen? Theorieën zijn er te over. Die lijken zich echter vooral te concentreren op de kunstzinnige aspecten, de artistieke vaardigheid van de prehistorische mens. Maar er is meer. Wat kunnen we aflezen aan dit soort oeroude beeldjes over de tijd waarin ze werden vervaardigd, over de familie van de makers en over stamverbanden tussen de verschillende groepen jagers die contacten hebben onderhouden over een afstand van meer dan 3.000 kilometer? En krijgen we ook inzicht in de denktrant van de mensen in de Late IJstijd en over hun communicatiemiddelen? | |
GeografischDe geboorte van de Venus van Willendorf - we houden de weinig toepasselijke naam nog even aan - vindt plaats in een deel van Europa dat minder door honger en kou wordt geplaagd dan de grote vlaktes. Er gaat iets beschermends uit van de Neder-Oostenrijkse heuvels en bergruggen en van het wijde water van de Donau. Daar, in de valleien, heeft de Noordenwind minder vat op de grassen en kruiden. Bomen en struiken dragen meer blad, zodat mammoet, rendier en bizon gaan waar de gewassen gaan. En de jagers volgen in hun spoor. Zo zien we in die Late IJstijd een lange lijn van cultuur en beschaving langs de zuidrand van Europa lopen, van de Rivièra tot in Rusland, zelfs Siberië. Beschaving ook? Ja, zich uitend in bewuste creativiteit, zichtbaar geworden in een lange keten van vrouwenbeeldjes, die daar zo'n 20.000 jaar of meer geleden, in het tijdvak dat het Gravittiaan wordt genoemd, gesneden, gehakt, gekneed zijn. Want de Willendorfse vrouwenfiguur is geen eenzame enkeling. Er zijn zeker zo'n tweehonderd gelijkaardige beeldjes | |
[pagina 809]
| |
teruggevonden in die bewoonde wereld die slingert langs de Donau en verder. En talloze daarvan, sommige wel minder fraai en vakkundig uitgevoerd dan dit beeldje, blijken dezelfde of gelijkaardige kenmerken te hebben: obesitas, overgevulde vrouwelijke vormen. Ze zijn onmiskenbaar verwant en willen, even onmiskenbaar, een boodschap overbrengenGa naar eind3. En laten we dit niet vergeten: waar nu enkele honderden vrouwenfiguurtjes gevonden zijn, daar moeten er duizenden en duizenden geweest zijn, gevormd in een periode van eveneens duizend jaar of meer.
Figuur 1: De Willendorfse godin
Beschaving, zichtbaar in het streven naar kleine kunstwerkjes, die een bedoeling hebben en ook een band van cultuur. Met ‘band’ bedoelen we dan een geografisch nabuurschap maar ook een geestelijke verbondenheid tussen de vele clans van jagers. Als immers over een afstand van duizenden kilometers - aaneengesloten gebied - gelijkaardige beeldjes worden vervaardigd met heel karakteristieke vormen, dan is de eerste conclusie dat de verschillende stammen en families onderlinge contacten gehad moeten hebben. Zoals de schilders van de Italiaanse Renaissance bezocht werden door kunstbroeders uit het Noor- | |
[pagina 810]
| |
den en zoals die laatste vormkenmerken overnamen van de Zuiderburen, zo moet er ook culturele beïnvloeding geweest zijn tussen de beeld-snijders van het Jong-Paleolithicum. Er is meer af te leiden uit de verwantschap van de vrouwenfiguurtjes. Indien aan de Rivièra hetzelfde wordt nagestreefd als in de Oekraïne of in Siberië, mag men aannemen dat er niet alleen naar artisticiteit gezocht werd. De gelijkaardigheid, dus de bewust verbeelde gevulde vorm, moet functioneel geweest zijn: moet een boodschap hebben overgebracht. Maar welke? Dikke billen, zware borsten en een uitpuilende buik betekenen een beschermende vetlaag zoals we die vinden bij talloze vrouwen van de vele stammen; en die moet gewenst zijn. Zoiets hangt natuurlijk direct samen met het klimaat. Als nu geconstateerd wordt dat dieren en mensen de koude vlaktes zijn ontvlucht om wat mildere omstandigheden te zoeken aan de Donau - ‘centraal Europa raakte zijn bewoners kwijt’Ga naar eind4 - dan krijgen de volle vormen een wezenlijk belang. Zeker omdat de IJstijd fel en meedogenloos geweest moet zijn. Dat zal gevoeld zijn in die brede gordel van cultuur aan de Zuidgrens, niet bij enkelingen maar bij velen. Inderdaad, ‘verschillende elementen van de voorstellingswereld in de Europese steentijd werden feitelijk gedeeld’Ga naar eind5. Het heeft er dus alle schijn van dat de weelderigheid van onze Venus en haar zusters geen modegril geweest is, maar gezien moet worden in verband met de tijd: koud, dreigend. Dat wordt dan weer bevestigd door de wijde verspreiding van hetzelfde type verbeelding: de dikte moet functioneel geweest zijn. Dat het in hetzelfde tijdvak was dat de beeldjes werden gemaakt, zeg maar midden in de Late IJstijd, bevestigt nog eens dat er over duizenden kilometers culturele contacten waren, waarin gezocht werd naar zingeving, symboliek, een verhaal. Maar waarom dan uitsluitend of vrijwel uitsluitend bij vrouwenfiguurtjes? Ook daarover heeft ons beeldje iets te vertellen. Zij lijkt een overvloedige hoorn van informatie uit te strooien voor wie verbanden wil zien tussen de tijd, de esthetiek, het altijd weer vrouwelijke en de kennelijke bedoeling die honderden - duizenden? - beeldhouwers van de Steentijd met elkaar hebben gedeeld. Er heeft zich een lange traditie gevormd die over lange afstand is doorgegeven. Opvallend zijn daarbij de stilistische overeenkomsten. Of de beeldjes nu naturalistisch zijn, zoals de vrouw van Willendorf, of abstract, zoals het figuurtje uit Savignano in Italië (zie Figuur 2); de overeenkomsten blijven. Niet alleen zijn er de stevig aangezette lichaamsdelen; ook de geometrische verhoudingen komen overeen. Alle figuurtjes lijken te passen in een ruitvorm, puntig toelopend van boven en onder, wijkend in het midden. En bij de modern aandoende stilering is dus behouden wat als het meest karakteristiek gegolden moet hebben: een zwaar aangezette derrière en een geprononceerde boezem. Met name | |
[pagina 811]
| |
over deze sterk gestileerde figuurtjes is terecht gesteld dat ze ‘een van de sterkste aanwijzingen vormen van de eeuwige, transculturele waarden die het Jong-Paleolithicum van Europa doordringen’Ga naar eind6.
Figuur 2: De Venus van Savignano
| |
De Late IJstijdHet Europa uit de Late IJstijd toont een merkwaardige gespletenheid in cultuur en beschaving: weer die twee in onderlinge samenhang. Terwijl de Périgord en de gebieden langs de Pyreneeën met name de schilderkunst tot grote hoogte voeren, zoekt Midden- en Oost-Europa, zeg maar de Donauband, het vooral in het vrouwenbeeldje. En zoals er contact geweest moet zijn tussen de schilders van de rotswanden, Pech-Merle, Chauvet, en tientallen andere grotten, zo moet het er ook geweest zijn tussen de beeldende kunstenaars van het centrum. En weer die overeenkomsten, net als met de galerijen van dieren die voortgedreven werden op de jacht, tussen de vrouwenfiguren. In beide gebieden is er dan ook nog het hoge culturele gehalte van wat werd uitgebeeld en een sprekende samenhang over grote afstanden. Juist die gelijkheid in vorm toont aan dat hier een boodschap werd overgebracht, al weten we nog steeds niet hoe die heeft geluid. Wel is gesuggereerd dat de berichten van de vroege dierenpanorama's al neergeschreven zouden zijn in de eerste aanzet van menselijk schrift: waarschuwingen, aanroepen van godheden, macht over de bejaagde dierenGa naar eind7. | |
[pagina 812]
| |
Met de jacht zullen de dikbuikige Venusjes van de Donauband geen relatie gehad hebben: hun boodschap zal minder aards zijn geweest. Maar wat de gelijkheid van volle vorm wel suggereert, is dat de boodschap in de voluptas gezocht moet worden. Als die inderdaad bescherming tegen kou, honger, ontbering aangeeft, zijn de beeldjes niet zo maar vrouwenfiguurtjes - dat zou een onhoudbare simplificatie zijn - maar ligt er een bewust bericht vervat in de volheid van de lichamen. En terwijl de grotschilderingen een horizontale interpretatie vragen: aards, zuiver menselijk, lijken de beeldjes het in een verticale richting te zoeken. Dan mag men denken aan een oermoeder of een godin met een hogere opdracht, of aan een combinatie van beide. Daarmee vervalt in ieder geval de fantasierijke maar ook gezochte interpretatie van LeRoy McDermott, die de figuurtjes als zelfportretten wil zien. Kijkend van bovenaf zouden de vrouwen immers alleen bolle contouren zienGa naar eind8. Terwijl deze interpretatie voor de beeldjes van Willendorf of Gagarino (in Oekraïne, waar er vele zijn gevonden) nog enigszins mogelijk zou kunnen zijn, wordt zij door de vormen van talloze andere beeldjes weerlegd: elders vinden we geen autogene dikte van het zelfportret en zelfs geen dikke billen (die overigens altijd buiten het gezichtsveld zouden vallen). Ook andere, wat extreme interpretaties vallen af, al zou het alleen maar zijn om de artistieke kwaliteit van veel wat teruggevonden is. Hoge vormen van beschaving en cultuur zijn het, die het idee van pornografische grappen uitsluiten, evenzeer als verzet tegen een - geenszins bewezen - matriarchaat. Vele malen aanvaardbaarder is daarom de opzet van een bovenaardse functie. Daarbij lijkt dan weer die van een godin meer voor de hand te liggen dan die van een oermoeder. Veel wetenschappers willen met name in de Venus van Willendorf een godin zien, en wel de godin van de vruchtbaarheidGa naar eind9. Daarmee worden alle zwaar aangezette vormen eensklaps functioneel. En dat niet alleen. De goddelijke bijstand ondersteunt ook het gevecht tegen de tijd, het glaciaal waarin gevochten moest worden tegen temperaturen die soms tien graden onder het huidige gemiddelde lagen. ‘Big is beautiful’, niet omwille van de dikheid zelf, maar omdat zij een functie heeft, ook in andere culturen. Voor de Willendorfse geldt dat zeker, zoals we nog zullen zien. En door haar met een functionele naam aan te duiden - ‘godin van de vruchtbaarheid’ - wordt ze verlost van de ironische, of zelfs smalende aanduiding ‘Venus’. Die naam is een late erfenis van het (overigens elegante) beeldje dat in 1864 werd opgegraven door de markies van Vibraye. Spottend noemde hij haar ‘Venus impudique’-. de onkuise Venus, vanwege haar zichtbare geslachtsdeel: welk een tegenstelling tot de kuise Venus van Milo! | |
[pagina 813]
| |
Figuur 3: De onkuise Venus van 1864
Als onze godin ooit aangeduid is als ‘monster’Ga naar eind10, dan rijst de vraag van welke esthetische criteria men daarbij is uitgegaan. Wat zeker heeft ontbroken is het besef dat esthetiek en functionaliteit hand in hand gaan. Uiteenlopende religies geven daar helder blijk van. Of we nu kijken naar de goden in de tijd van de farao's, of naar die van de Grieken en Romeinen, of naar de goddelijke figuren uit de christelijke wereld, één ding hebben alle voorstellingen gemeen: verheerlijking in schoonheid. Maar dan wel een schoonheid die past in het denken en het geloof van het gegeven tijdvak. Bezien we de christelijke voorstellingen van heiligen - de Mariafiguur als voornaamste daaronder - dan blijkt de esthetiek toegesneden op het wegpoetsen van alle menselijke onvolmaaktheid. Esthetiek blijkt een belangrijke, zo niet overheersende rol te spelen bij de vormgeving van religie. Om de gelovigen houvast te geven moeten de goden of moet de godheid begrijpelijk, dus menselijk van vorm zijn. Maar dan wel menselijk in bovenmenselijke schoonheid. Dat laatste nu is duidelijk het geval bij de Willendorfse godin. Maar het is de schoonheid van de IJstijd. Als in die periode van ontbering en strijd om te overleven één esthetische norm heeft gegolden, dan moet het die van de welgedaanheid geweest zijn: doorvoed, lichamelijk gewapend tegen de twee ergste vijanden: honger en kou. Voor de jagers en verzamelaars uit de Late IJstijd moet het schoonheidsideaal volumineus zijn geweest. De Venusbeeldjes uit hun dagen waren evenzeer idealiseringen als de godenbeelden in de tijd van Pericles. Alleen, de omstandigheden verschilden en daarmee ook de manieren van vergoddelijking. De dikte van borsten, billen en buik wordt functioneel waar de nood ertoe dwingt, maar dan krijgen ze ook een meer dan menselijke betekenis: ze beginnen het bovenmenselijke, de gestalte van de | |
[pagina 814]
| |
godin, te typeren. Vandaar de zoektocht die we aan de verschillende beeldjes van Figuur 4 kunnen aflezen: op soms onhandige, maar wel gerichte manier wordt gezocht naar datgene wat boven het alledaagse wil uitstijgen: ontsnapping uit de armoe.
Figuur 4: Verschillende tijden, verschillende plaatsen
De tijd bepaalt wat mooi, wat lelijk is. De tijd heeft ook het figuurtje uit Willendorf een eigen vorm van schoonheid toegekend, passend bij de omstandigheden. Zij is esthetisch welgeslaagd omdat ze niet alleen zichzelf als godin verbeeldt, maar ook inzicht geeft in de periode waarin ze tot leven kwam. Zelfs het ontbreken van voetjes bij haar en bij haar zusters bevestigt de goddelijke status. Met de puntig uitlopende benen konden de vrouwen rechtop in de sintels van het haardvuur geplaatst worden, direct aanwezig bij de samenkomst rondom voedsel en warmte. Dat de gezichten veelal niet werden uitgewerkt wijst eveneens op een goddelijke aard: goden mag je niet in de ogen kijken! De godin van de vruchtbaarheid uit Willendorf heeft nu al enkele belangwekkende verhalen verteld over het Jong-Paleolithicum. Van de contacten tussen de verschillende families langs de Donau en verder. Van de barre levensomstandigheden die de volumineuze vorm tot verwarmend ideaal hebben verheven. En van de esthetiek als dienende functie in het religieuze besef. Maar er is meer dat we aan dit bijzondere figuurtje kunnen aflezen. Dat betreft dan niet zozeer de gemeenschap en de sociale verhoudingen, maar de mens daarbinnen en, meer nog, zijn ontwikkeling, zijn denktrant, zijn intellectuele gaven. | |
[pagina 815]
| |
Naar de bovenwereldWezens die beelden maken, gesneden, gehakt of geboetseerd, zijn al los van de alledaagse wereld. Ze leven niet alleen meer met wat de werkelijkheid te bieden heeft, maar creëren een eigen wereld. Daarin wordt een abstractie gemaakt van wat direct zichtbaar is en het beeld of beeldje wordt symbool. Symbolen willen meer zijn dan portretten. Ze willen de essentie van een hele categorie naar voren halen, met name waar ze een culturele functie moeten vervullen. Dat geldt ook voor onze kleine godin. Die vertegenwoordigt alle vrouwen van die tijd, maar doet tegelijk meer dan dat. Als godin is ze een voorbeeld voor gewone stervelingen en tegelijk opent ze een weg naar de bovenwereld, een soort Utopia waar de honger is uitgebannen. Let wel, als we alleen het Willendorfse beeldje kenden, zou dit een gewaagde hypothese zijn. Maar het feit dat zij zo ontelbaar veel zusters heeft, wijst erop dat al hun makers geen gewone portretten wilden laten zien: de vrouwtjes ontsnappen aan aardse vormen, zijn geïdealiseerde en hogere wezens. Inderdaad, ‘de wijde verspreiding van de Venusbeeldjes is zeker een aanwijzing voor de symboliek die in een groot geografisch gebied begrepen werd’Ga naar eind11. Voor de scheppers van de kleine kunstwerkjes vraagt de symbolische bedoeling een grote verbeeldingskracht. Zij moeten immers uitbeelden wat geen werkelijkheid (meer) is, maar tegelijk zoveel relatie met die werkelijkheid in stand houden dat de kijker niet verdwaalt. Het scheppingsproces legt dus een hele route af. Van de aardse figuur wordt het alledaagse onderdrukt, zodat een ideaalbeeld ontstaat: van vrouw tot godin. Maar de goddelijkheid moet nu wel vertaald worden naar een concrete vorm, naar iets werelds dus. En die vorm moet zowel omhoog wijzen, naar de metafysische wereld, als passen in de gewone wereld. Vergoddelijking vraagt verfraaiing. De weg omhoog gaat langs het pad van de esthetiek en alles wat goddelijk is gaat gehuld in schoonheid. Maar zoals gezegd: schoonheid wil functioneel zijn en moet passen in de cultuur van het moment. Vandaar dat voluptas, obesitas, de overdadigheid van ons godinnenbeeldje, niet zou passen in het schoonheidsideaal van vandaag - denk aan de Giacometti's op de catwalk - maar wel in de Late IJstijd. En wat de relatie van de wereld en de bovenaardse voorstelling betreft, geldt voor haar dat ‘beautification’ leidt tot ‘beatification’-. van schoonheid tot heiligheid. Dat blijft overigens niet beperkt tot de beeldengalerij langs de Donau; het geldt voor alle godsdiensten. En waar die het beeld hebben afgezworen - jodendom, islam - daar streeft de tekst naar verheerlijking in poëzie: denk maar aan het Hooglied van Salomon. De verbeelding van het Jong-Paleolithicum verschilt niet wezenlijk met die van latere culturen. Uiteindelijk willen ze alle een boodschap | |
[pagina 816]
| |
overbrengen en de gewone mensen een uitweg bieden uit de impasses van het dagelijks bestaan. | |
De denkkracht van homo sapiensOm als kunstenaar de stap te kunnen maken van de werkelijkheid naar een imaginaire wereld en, hoger nog, naar het metafysische, is verbeeldingskracht nodig, evenzeer als intelligentie. Daarop duidt de tentoonstelling in het British Museum van dit voorjaar. Die liep onder de naam Ice Age Art met daarbij de verklarende titel Arrival of the Modern Mind en bestrijkt een 40.000 jaar. Hoewel op de expositie nu net het beeldje van Willendorf afwezig is (te heilig voor transport?) past mijn interpretatie geheel binnen de komst van de modern mind, het moderne denken. Ik meen zelfs een stap verder te mogen gaan en te stellen dat we niet hoeven te wachten tot het Jong-Paleolithicum om de doorbraak van intellect en intelligentie te situeren. Als we de geboorte van de homo sapiens zo'n 160.000 jaar of meer terug laten plaatsvinden, dient dat ‘sapiens’ niet in de eerste plaats op de morfologie van het lichaam te duiden, maar op de volwassenwording van brein en geest. De geboorte van de moderne mens betekent voor alles het volgroeien van de frontale cortex en daarmee de mogelijkheid om te denken zoals wij doen: rationeel, logisch, intellectueel. Dat laatste valt overigens niet altijd samen met intelligent! Is het denken van de 21ste-eeuwer dan niet superieur aan dat van de verre voorouders, met name het technische denken? Nee, het verschil zit hem in het cumulatieve effect van wetenschappelijke vondsten. Wij vliegen naar de maan doordat reeksen natuurkundige en technische ontdekkingen konden voortbouwen op die van onze voorgangers. Maar het brein van de mens van vandaag is niet superieur aan dat van Aristoteles, net zomin als het zijne beter functioneerde dan dat van de vroege emigranten toen zij Afrika verlieten. Het bewijs daarvoor is de Willendorfse. En de bizons en paarden van Chauvet. Dat zijn producten van verheven scheppings- en denkkracht. En er zijn oudere getuigenissen zoals de Ice Age Art laat zien. Waarop berust de hypothese dat de homo sapiens denkend niet onderdeed voor de homo technicus van vandaag? Die berust op ons inzicht in wat het menselijk denken zo duidelijk onderscheidt van dat van de dieren. De explosieve groei van het denkvermogen is hand in hand gegaan met de ontwikkeling van de menselijke taal. Toen de taal de fase van de kreet, de uitroep en de aanroep overschreed, werd ze het middel om andere werelden te bedenken en de gewone werkelijkheid achter zich te laten. Terwijl dieren alleen maar kunnen communiceren met enkelvoudige tekens, is de menselijke taal principieel complex. Zo kunnen we ‘iets’ over ‘iets’ zeggen, en ook alternatieven bedenken voor de wereld die | |
[pagina 817]
| |
ons omringt. Zo'n alternatief is het sprookje, maar de theorie over het ontstaan van het heelal is dat ook. En om een geloofswereld op te roepen, onzichtbaar en bevolkt met onaardse wezens, moet diep in de buidel van het denken getast worden: het denken dat door de taal in de maat gehouden wordt. Wie een godin van de vruchtbaarheid wil maken, moet haar eerst bedenken. Dat bedenken kan alleen in een systeem dat ‘vruchtbaarheid’ aan een ‘godin’ koppelt. | |
Een ingeboren taalvermogenDe kleine Willendorfse heeft ons meer getoond dan alleen maar een welgedaan figuurtje. Ze heeft ons geleid (verleid?) tot hypotheses die ver voorbij haar uiterlijk gaan. Brengen we die samen, dan blijken ze een verhaal te vertellen waarin aparte kenmerken zich samenvoegen tot een sluitend geheel. We zijn uitgegaan van poolwinden die aan het eind van de IJstijd dieren en mensen uit de vlaktes verdreven hebben tot aan het beschermende water van de Donau, in de rug gedekt door begroeide heuvels. Daar, over een lengte van duizenden kilometers, hebben stammen van jagers contacten onderhouden, intens genoeg om een ontzaglijk aantal beeldjes te scheppen met een opvallende gelijkenis. Alle lijken ze gewapend tegen kou en honger door een beschermende vetlaag. De geprononceerde vulva wijst daarbij in de richting van vruchtbaarheid. Een oermoeder, een godin? In ieder geval is dit niet zomaar een beeldje: de overeenkomsten tussen de zusterfiguurtjes zijn te opvallend. Op zijn minst zijn het dus symbolen, waarbij kunstzinnige makers de dagelijkse werkelijkheid hebben geabstraheerd. Dat is dan juist om die overal terugkerende symboolfunctie. Zo is de werkelijkheid verlaten, is een bovenaardse wereld in het leven geroepen. En als deze Venussen wijd verspreide symbolen zijn, tekens van een algemene verering, dan verwijzen ze wellicht naar een godheid. Naar een godin van de vruchtbaarheid? De sprong die deze beeldjes gemaakt hebben naar een bovenaardse wereld, die ze daarmee ook bevolkt hebben, wijst op een grote mentale flexibiliteit van de makers. De homo sapiens van het Jong-Paleolithicum was rationeel en intellectueel onze gelijke en is ‘sapiens’ geworden juist door die gaven. De scheppingskracht zou echter niet mogelijk zijn geweest zonder de natuurlijke taal, geleidemechanisme van verheven denkprocessen. De homo sapiens was een sprekend mens met een ingeboren taalvermogen. Ik dank Pierre Vermeersch en Jaap van der Horst voor hun bijdragen aan het tot stand komen van dit artikel. |
|