Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 784]
| |
Jürgen Jaspers
| |
[pagina 785]
| |
nota dat ‘een rijke kennis van het Standaardnederlands dé voorwaarde is voor wie in Vlaanderen wil leren, wonen, werken, leven. Wie van elders komt, en geen Standaardnederlands leert, blijft in de beslotenheid van het eigen gezin of de eigen gemeenschap leven, en leeft - in Vlaanderen - buiten Vlaanderen’Ga naar eind2. Smets woorden zijn natuurlijk aanmoedigend bedoeld. Ze vertolken de hoop dat leerlingen uit kansarme milieus door het verwerven van het Standaardnederlands een maximale kans krijgen op een succesvolle schoolcarrière en via een goede job hun milieu kunnen ontvluchten. Deze visie op taal, onderwijs en emancipatie verschilt weinig van wat men in de jaren 1950 al verkondigde, namelijk ‘dat je met goed (bedoeld wordt: Standaard) Nederlands verder komt’. Dat wil zeggen, verder weg van beroepen als supermarktcaissière, vrachtwagenchauffeur of postbode, en dichter bij een job als advocaat, ingenieur of dokter. Het staat vast dat succesvolle schoolcarrières naar behoorlijke jobs kunnen leiden, zoals ook voor mij geldt. Meer dan terecht is bovendien Smets bezorgdheid voor leerlingen uit kansarme milieus. Die komen in het Vlaamse onderwijs veel te snel in kortlopende trajecten terecht, op weg naar jobs en een bestaan waarin hun eigen kinderen opnieuw kansarm zullen opgroeien, en dat is onaanvaardbaar. Wie dokter wil worden en daarvoor de capaciteiten heeft, mag door zijn afkomst niet gehinderd worden. Daarover zijn we het dus eens. Maar hieronder wil ik argumenteren dat in hun ambitie om zoveel mogelijk Vlamingen van alle mogelijke afkomsten op te stuwen op de sociale ladder, onze beleidsmakers geen verhaal meer hebben voor de onderste sporten op die ladder, buiten dan iedereen die zich daar bevindt hetzelfde recept op te solferen: ga naar school en leer Standaardnederlands, want dan ben je succesvoller dan zij die het niet spreken en die een kortere schoolcarrière hebben. Emancipatie is in dat recept een persoonlijk project geworden, iets dat enkel het individu ten goede komt, niet de precaire job of het kansarme milieu waaruit dat individu zich weg moet emanciperen. Iedereen die zijn persoonlijke situatie wil verbeteren krijgt bovendien maar één traject aangeboden: het (taal)onderwijsGa naar eind3. Dat heeft de afgelopen jaren een torenhoge druk gelegd op het onderwijs, en het ligt wellicht aan de basis van het fameuze watervaleffect. Als we daarenboven oog durven hebben voor wie het Standaardnederlands effectief spreekt, welke taalcompetenties vereist zijn op de arbeidsmarkt en hoe de notie van een Standaardnederlands gebruikt wordt om drempels op te hogen in plaats van ze te verlagen, dan is duidelijk dat we buitensporige, onredelijke dingen verwachten van onderwijs en taalvaardigheid, en dat we met een knoert van een tunnelvisie op emancipatie zitten. | |
[pagina 786]
| |
Soldaten van het NederlandsEind augustus 2012 ging het er heet aan toe in de Vlaamse kranten. Aanleiding was een interview rond de publicatie van een bundel essays over het ‘Verkavelingsvlaams’ - taalgebruik dat noch dialectisch noch standaardtalig is maar ‘tussentalig’. Het interview bracht bijzonder veel commotie teweeg, omdat het volgens velen leek te doen uitschijnen dat de redacteurs van de bundel (onder wie ik) tussentaal op school wilden promoten ten nadele van het StandaardnederlandsGa naar eind4. Een hele week lang regende het boze reacties in zowel de serieuze als de meer populaire pers, en in november van dat jaar volgde zelfs een parlementaire vraagGa naar eind5. Opvallend was dat ettelijke schrijvers, in de woorden van wijlen Kas Deprez, als ‘soldaten van het Nederlands’ op de barricaden gingen staan om hun landgenoten de mantel uit te vegen. Dimitri Verhuist zei ‘dat Vlamingen blijkbaar limbodansers zijn, bang om de lat hoog te leggen. Snel tevreden. [...] De Vlaming is zelden bescheten genoeg om een zwembad in zijn tuin uit te graven [...] maar standaardtaal, neen, daar dankt hij voor: te kakkineus, niet passend bij zijn modeste afkomst’Ga naar eind6. Stefan Hertmans liet optekenen dat het ‘een verworven recht moet zijn zich te kunnen uitdrukken in de officiële correcte taal daar waar men dat nodig heeft en er baat bij heeft (het politiekantoor en de rechtbank, om maar iets te zeggen). Een van de sofistische argumenten voor de officialisering van tussentaal luidt, dat niemand nog onze eigen cultuurtaal correct kan spreken. Voldongen feiten tot normen willen verheffen getuigt echter van cultuurcynisme’Ga naar eind7. Erwin Mortier vond een dag later evenmin dat we ‘onze onvermogens tot norm mogen verklaren’, en vroeg zich af: ‘Wat zou er mis zijn met spitante, geestige en boeiende conversaties in een taal die ons een weidsere linguïstische hemisfeer binnenvoert?’Ga naar eind8. Deze opvattingen over taal zijn zeker niet oneerbaar, zij het enigszins ongeïnformeerd. De taalnorm is in het verleden al wel vaker aangepast aan de realiteit (‘onze onvermogens’). Vijftien jaar geleden werd de VRT-taaladviseur, Ruud Hendrickx, nog op het parlementaire matje geroepen om uit te leggen waarom de omroep ‘afwijkend taalgebruik’ besloot uit te zenden (woorden als praline ‘bonbon’ of onrechtstreeks ‘indirect’). Vandaag vindt niemand dat een teken van cultuurcynisme. Wie een televisieserie als De Rechtbank bekijkt merkt meteen dat het gros van het taalgebruik dat men daar produceert weinig met Standaardnederlands van doen heeft. En dat een lingua franca ons ‘weidsere hemisferen’ kan binnenvoeren valt niet te betwisten, hoewel ze bedelt om de vraag: waarom dan niet pleiten voor het Engels? Maar vooral zijn deze opvattingen tekenend voor een brede consensus over taal en emancipatie in Vlaanderen, over alle partijgrenzen, | |
[pagina 787]
| |
levensbeschouwingen en obediënties heen. Die consensus is dat het Standaardnederlands een sine qua non is in opstijgings- en integratiekansen. Dat links die overtuiging deelt bleek al uit de beleidsvisie van minister Smet. Zijn voorganger en partijgenoot op hetzelfde ministerie, Frank Vandenbroucke, zei bij wijze van boutade dat hij maar drie beleidsprioriteiten had: ‘Nederlands, Nederlands en Nederlands’, en er bestond geen twijfel over dat hij daarmee Standaardnederlands bedoelde. Rechts laat geregeld hetzelfde geluid horen. Antwerps burgemeester Bart De Wever (N-VA) wil met het bestuursakkoord voor zijn stad ‘kansen geven aan alle Antwerpenaars. Maar we willen dat die kansen ook gegrepen worden. De kennis van het Nederlands is daarbij cruciaal’Ga naar eind9. Het bestuursakkoord vermeldt dat ‘kinderen fier moeten zijn op hun vermogen goed en keurig Nederlands te spreken en te schrijven’ (blz. 34), en dat ‘een gebrekkig begrip van de Nederlandse taal de belangrijkste drempel is voor een succesvolle intrede op de arbeidsmarkt’ (blz. 44). Belgicisten zijn het daar roerend mee eens. Mia Doornaert, Benno Barnard of Geert van Istendael verkondigen op geregelde tijdstippen dat het Standaardnederlands ‘de essentiële voorwaarde is voor sociale en intellectuele emancipatie. Wie zijn taal niet goed machtig is zal zich gecomplexeerd voelen tegenover de “elite”’Ga naar eind10. Katholieken en liberalen kunnen wonderwel door dezelfde deur als het om de kwaliteit van het Nederlands gaat. En toen de VRT-taaladviseur een tijdje geleden opperde dat hier en daar een accent op de buis misschien geen kwaad kon, wist de goegemeente met zijn verontwaardiging geen blijf en repte de Raad van Bestuur van de VRT zich om te benadrukken dat ‘de VRT het Standaardnederlands niet loslaat als norm’ en dat ‘dialect en tussentaal taboe zijn in fictie voor kinderen’Ga naar eind11. Zo actueel en wijdverspreid deze consensus is, zo oud als de straat is hij bovendien: hij spruit voort uit de zogeheten ABN-acties die van de jaren 1950 tot de jaren 1970 Vlaanderen via de school, de media en het socioculturele middenveld bombardeerden met de boodschap dat enkel Beschaafd, namelijk Standaardnederlands voor ontplooiing zorgen zou. Die acties waren op hun beurt diep verankerd in wat we gewoonlijk de Vlaamse Beweging noemen. Te merken aan de felheid en diversiteit van wie voor het Standaardnederlands supportert, lijkt die beweging nog verrassend veel harten op hol te doen slaan. | |
Als ijdel kaf dat 't zweerd onweerd isDat de consensus zo innig is, en nog zo vaak en zo vurig wordt verkondigd, stemt echter tot nadenken. Ook vroeger was een programmanaam als Hier spreekt men Nederlands veeleer een vorm van koppige, soms blinde wishful thinking dan een accurate beschrijving van het eigenlijke taalge- | |
[pagina 788]
| |
bruik in Vlaanderen. Hetzelfde lijkt aan de hand met de idee dat Standaardnederlands een garantie is op succes. De Vlaamse culturele elite (journalisten, radiomakers, taal- en letterkundigen, schrijvers) grijpt althans zeer geregeld naar de pen om het gros van de Vlamingen als kaf van het standaardtalige koren te scheiden. Een kleine greep uit het aanbod: Vlamingen zouden ‘snel tevreden’ zijn (Dimitri Verhuist), ‘provinciaal’ (Erwin Mortier, Luc Devoldere, Kurt Van Eeghem), ‘lui’ en ‘gemakzuchtig’ (Guido Geerts, Johan Taeldeman, Geert van Istendael), ‘kromtalig spreken’ (Stefan Hertmans), ‘zelfgenoegzaam een gezellig debielentaaltje spreken’ of ‘taalbraaksel’ produceren (Geert van Istendael), een ‘ronduit bespottelijk patois’ hanteren of een ‘wantaal’ waarmee Vlamingen ‘in hun provinciale taalprut wegzakken’ (Benno Barnard), een ‘besmet idioom’ gebruiken (Johan Anthierens), typisch voor mensen die lijden aan ‘een algemene verboersing in kledij en omgangsvormen’ (Mia Doomaert). Zoals HUB-taalkundige Johan De Schryver aantoonde zijn dit soort opvattingen ondertussen officiële leerstof: Vlaamse leerlingen dienen uit hun schoolboeken te leren dat de meeste Vlamingen een ‘bedorven, morsig en slecht Nederlands’ spreken, een ‘verminkt Nederlands [...] gesproken door Vlamingen die dialecten achterlijk vinden en die wonen in bombastische villa's met keurige tuintjes’Ga naar eind12. De coryfeeën van het Progressief Entertainment blijven niet achterwege. Toen cineast en presentator Erik Van Looy zich ooit tegenover televisiemaker Mark Uy tterhoeven verontschuldigde voor zijn niet perfecte Nederlands, zei Uytterhoeven daarop: ‘jij spreekt gewoon géén Nederlands, Erik’. Guy Mortier, oud-Humo-hoofdredacteur, liet niet na te vermelden: ‘Mark en ik zijn net dezelfde: ik ben onlangs in de Fnac naar de balie gestapt omdat ze voortdurend omriepen dat dit en dat “aan” 20 euro te koop was’Ga naar eind13. Zelfs de voorvechters van goed en keurig Nederlands zijn niet zonder zonde. Zo meent Hugo Camps dat minister van Onderwijs Smet ‘taal spuugt’, en dat burgemeester De Wever ‘verkaveld Vlaams bazelt’Ga naar eind14. Bevraag Vlaamse professoren over het Standaardnederlands van hun studenten, en je hoort krek dezelfde litanie. En dat ook die professoren zich wat harder mogen inspannen, net als de rest van de Vlaamse elite, zien we bevestigd in het Taalcharter van de VRT. Dat poneert namelijk dat de VRT helaas zélf moet bepalen wat wel en wat niet tot de standaardtaal behoort, want ‘in Vlaanderen wordt de standaardtaal niet of nauwelijks gedragen door een “spraakmakende gemeente”. In onze buurlanden wordt die mede gevormd door politici, academici en topmensen uit het bedrijfsleven, maar in Vlaanderen kan hun taal niet altijd een voorbeeld worden genoemd’Ga naar eind15. Vreemd, toch. Mensen als De Wever, Van Looy, Smet, academici en CEO's, Vlamingen in grote villa's, ze hebben zich stuk voor stuk uit de Vlaamse klei getrokken, ondanks hun blijkbaar povere Nederlands. De redenering dat het Standaardnederlands noodzakelijk zou zijn voor eman- | |
[pagina 789]
| |
cipatie en maatschappelijk succes lijkt dus niet helemaal waterdicht. Zoals het overigens ironisch is om te zien hoe beschaafde lieden hun hand niet omdraaien voor gescheld dat wellicht voor een deel verklaart waarom Vlamingen zich tegenover die elite ietwat ‘gecomplexeerd’ voelen. | |
Life imitates art!Het lek in de redenering wordt groter als we kijken naar het reële taalgebruik op de arbeidsmarkt. Vaak staat daar niet een gebrek aan Standaardnederlands in de weg van het vinden van een job, maar een gebrek aan dialectkennis. Veel anderstaligen die met succes een cursus Nederlands hebben gevolgd, merken namelijk dat ze communicatieproblemen ondervinden in rust- en verzorgingstehuizen, waar cliënten vaker dan niet dialect spreken, of wanneer ze converseren met collega's op het werk in sectoren als de bouw, de schoonmaak, de afvalverwerking, het auto-onderhoud enzovoort. Die problemen zijn zo hardnekkig dat Centra voor Volwassenonderwijs en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) enige tijd geleden besloten om dialectcursussen op te starten (gericht op begrijpend luisteren, niet op actief spreken). Men kan van cliënten en collega's natuurlijk verwachten dat ze hun dialectgebruik beperken. Maar dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan, en waar de klant koning is, durft dat advies wel eens te schuren met de commerciële logica. Door een dialectcursus bovenop de cursus Nederlands te organiseren probeert men een praktische, kleinschalige oplossing te voorzien voor een taalprobleem dat mensen verhindert om hun job goed uit te oefenen, jobs waar we, als mogelijk patiënt of autoeigenaar, baat hebben bij een optimale uitvoering. De reacties op dit initiatief waren veelzeggend. ‘Je gelooft je ogen niet’, vond Mia Doomaert, ‘Onze vreemdelingen moeten geen dialecten leren, de Vlamingen moeten Nederlands kennen’Ga naar eind16. Ook Benno Barnard vond het moeilijk te verteren: ‘Dialect is volkseigen, nietwaar, het borrelt in de darmen van de Vlaming, het is zijn boer, zijn scheet, zijn lichaamseigen akoestiek. En zo komt het dat mensen links en rechts dialectlessen volgen. Daar zou ik niets op tegen hebben, gesteld dat iedereen goed Nederlands kende. En zo moeten anderstaligen in Brugge in het kader van hun integratie maar Brugse dialectlessen volgen; geen hond in die stad praat immers uit eigen beweging Nederlands.’Ga naar eind17 De VDAB voelde zich verplicht aan te stippen dat ‘de lessen niet bedoeld zijn als amusement’, terwijl een journalist van De Morgen zijn lach niet kon inhouden en olijk berichtte dat ‘de opleiding wel heel erg doet denken aan de legendarische “Rute 98”-sketch in Alles kan beter. Life imitates art!’Ga naar eind18. Deze reacties illustreren volgens mij drie dingen. Ten eerste dat sommigen de bruikbaarheid van andere taalvariëteiten vlakaf negeren, zelfs | |
[pagina 790]
| |
in het licht van het tegendeel. Ten tweede dat de critici van deze dialectcursussen zich met moeite iets lijken te kunnen voorstellen bij de reële arbeidsomstandigheden van honderdduizenden werknemers. En ten derde dat deze critici blijkbaar meer om het Standaardnederlands geven dan om hen die er hun voordeel mee zouden moeten doen. Of het dan fout is om mensen een taal aan te leren waarmee ze het verder kunnen schoppen, ‘weidsere hemisferen’ kunnen betreden? Helemaal niet. Maar of die taal het Standaardnederlands is, valt te betwijfelen. Het lost bovendien het probleem niet op van hen die onderaan de sociale ladder blijven terechtkomen. | |
SchooltaalToen ik etnografisch onderzoek verrichtte onder jongens van Marokkaanse afkomst op een technische secundaire school in Antwerpen bleek vrij snel dat deze jongens rasechte (dus, geïntegreerde) Antwerpenaars waren. Ze schakelden bovendien grappig en vlot over van de ene Nederlandse taalvariëteit naar de andere. Ook naar het StandaardnederlandsGa naar eind19. Uit mijn analyses bleek evengoed dat deze lichtvoetige taalgebruikers, ondanks hun vermogen om het Standaardnederlands kortstondig te imiteren, in logge en stuntelige taalgebruikers veranderden vanaf het moment dat ze ‘schooltaal’ moesten gebruiken. Schooltaal is een gespecialiseerd taalregister waarmee je nauwkeurige, vaak abstracte beschrijvingen maakt. Het is het register dat je in schoolboeken vindt (‘de afstand van een punt tot een rechte is de afstand tussen het punt en het voetpunt van de loodlijn uit dit punt op de rechte’Ga naar eind20), in bestuursak-koorden, beleidsnota's of in dit essay. Hoe beter je het beheerst, hoe makkelijker je complexe, genuanceerde informatie verwerkt en in staat bent die zelf te produceren. Het is waarschijnlijk dat de belabberde vaardigheid in schooltaal van deze leerlingen bijdroeg aan hun niet altijd fameuze schoolprestaties. Schooltaal helpt dus. En het is dat inzicht dat het ‘Nederlands, Nederlands en Nederlands’-beleid ondersteunt. Wat kan daar dan mis mee zijn? Wel, verschillende dingen. Eén daarvan is dat schooltaal geen Standaardnederlands is, zoals onze politici, academici of CEO's bewijzen als ze competent hun job uitoefenen maar op hun kop krijgen omwille van hun gebrekkige Standaardnederlands. Maar de belangrijkste reden is wellicht dat het Vlaamse onderwijs eigenlijk al vijftig of zestig jaar schooltaal aanbiedt, en dat het - de desastreuze faalcijfers van arme leerlingen indachtig - er desondanks niet in is geslaagd om de leerlingen die het nodig hebben die vaardigheid in schooltaal bij te brengen. Het belang van schooltaal vandaag nog eens flink beklemtonen (‘Schooltaal, schooltaal en schooltaal!’) zet dus niet veel zoden aan de dijk, want er | |
[pagina 791]
| |
schort al lang iets aan het aanleren daarvan. Tegelijk diskwalificeert het Vlaamse onderwijsbeleid een van de krachtigste leersteigers voor het verwerven van schooltaal: de talen die leerlingen al kennen. Uit overweldigend veel onderzoek blijkt dat leerlingen sneller complexe leerstof verwerken in de taal die ze het best beheersen, en beter in staat zijn om een hoog schooltaalniveau te bereiken in een nieuwe taal als ze dat niveau ook bereikt hebben in een hen vertrouwde taalGa naar eind21. Ooit ondersteunde die visie de pleidooien voor Nederlandstalig onderwijs in Vlaanderen. Maar vandaag moeten anderstalige Vlamingen de taal die ze thuis spreken achterwege laten, of ze krijgen straf als ze die op de speelplaats gebruiken. Natuurlijk, de praktische moeilijkheden die het inschakelen van andere talen met zich zouden meebrengen zijn niet gering. Maar het resultaat is nu alleszins dat jonge anderstalige Vlamingen met een paar bakstenen in het Nederlands taalbad worden gesmeten, omdat ze daar vrijwel aan hun lot worden overgelaten om zowel een nieuwe taal te verwerven als de moeilijke leerstof, die in die nieuwe taal wordt verwoord. Mag het verbazen dat die leerlingen razendsnel een achterstand ontwikkelen op leerlingen die niet voor die dubbele opdracht staan en die meestal ook nog bijgestaan worden door hun hoger geschoolde ouders? Maar zelfs áls ons onderwijs erin zou slagen om veel meer leerlingen uit kansarme milieus schooltaal bij te brengen, dan blijft de vraag wat er moet gebeuren met iedereen (anderstaligen en Nederlandstaligen) die die schooltaal niet zo goed onder de knie krijgt. Vraag is ook of iedereen die schooltaal maximaal onder de knie moet krijgen. Voor allerlei jobs die van fundamenteel belang zijn in Vlaanderen is schooltaal geen absolute noch noodzakelijke vereiste. Toch ziet het er niet naar uit dat onze beleidsen opiniemakers die jobs in het vizier hebben wanneer ze praten over gelijke kansen en emancipatie, omdat het om weinig kwaliteitsvolle, weinig prestigieuze, karig verloonde arbeid gaat. Kortom, het hele gelijkekansendiscours lijkt afgestemd op de wens dat leerlingen van minder gegoede afkomst toegang krijgen tot middenklassejobs in de tertiaire sector. Die wens is ook de mijne. Maar een beleid dat enkel op middenklassejobs is gericht - en dat vervolgens wat vergeefse promocampagnes moet lanceren ten voordele van onderwijstrajecten waarmee je wellicht geen dokter, advocaat of burgerlijk ingenieur wordt - is geen beleid voor alle Vlamingen. Het laat al diegenen die op school niet goed aarden in de kou staan. Wat echter finaal de beperktheid illustreert van een onderwijs- en emancipatiebeleid dat al zijn geld inzet op het Standaardnederlands, en wat Vlaanderen pijnlijk confronteert met zijn eigen obsessies, is dat de notie van goed of Standaardnederlands even vaak dient om insluiting en emancipatie te verhinderen. | |
[pagina 792]
| |
Onze dierbare obsessieIn Het Laatste Nieuws vertelt een jongere met een migratieachtergrond dat hij er soms een spelletje van maakt: ‘Als ik in bijna accentloos Nederlands aan de telefoon naar een vacature informeer, word ik haast altijd uitgenodigd voor een gesprek. Laat ik met opzet mijn accent dóórschemeren, dan heet de vacature al ingevuld’Ga naar eind22. Dit soort anekdotes wijzen erop dat de wereld niet tot taal te reduceren valt, en dat er vaak andere krachten in het spel zijn. In 2004 wees de VDAB al op het feit dat de meeste werkzoekenden met een migratieachtergrond ‘over een meer dan voldoende kennis van het Nederlands beschikken’Ga naar eind23 die niet kan verklaren waarom ze het globaal zoveel minder goed doen op de arbeidsmarkt dan vergelijkbare ‘etnisch EU’-schoolverlaters. Die verklaring is allicht voor een deel te vinden in negatieve beeldvorming. In de jaren 1980 bewezen een aantal Nederlandse taalkundigen al dat de scores van dialectsprekende leerlingen negatief beïnvloed werden door wat leerkrachten van dialectsprekers vonden (als leerkrachten anonieme opstellen verbeterden, scoorden dialectsprekende leerlingen plotseling beter). De beeldvorming zorgde ervoor dat dialectsprekers globaal minder goed scoorden, dat hun talige en intellectuele vermogens werden onderschat, en dat ze hogere cijfers moesten behalen om te worden doorverwezen naar academische schooltrajecten. Het vergt weinig fantasie om in te zien dat het typische taalgebruik van Vlamingen met een migratieachtergrond, in combinatie met hun sowieso al kwalijke reputatie in de publieke beeldvorming, minstens even vaak aanleiding geeft tot een te lage inschatting van hun talige en intellectuele vermogens op school en daarbuiten. En het resultaat daarvan is vaak dat objectief minieme taalverschillen, zoals een accent of een niet helemaal perfect Nederlands, een disproportioneel gewicht krijgen en ingeroepen worden om iemand een job te ontzeggen. Het gevolg van dit ‘accentplafond’ is dat wie hoorbaar een migratieachtergrond heeft, ondanks een functionele of zelfs gevorderde kennis van het Nederlands, moeilijker werk vindt of jobs beneden zijn niveau moet aannemen. Zowel in Vlaanderen als in andere regio's wil dat zeggen dat ‘hoewel een beperkte taalvaardigheid de kansen op werk dramatisch inkrimpt, een toegenomen taalvaardigheid niet automatisch naar carrières leidt die corresponderen met kwalificaties en ervaring omdat de toegang daartoe bepaald wordt door een reeks van factoren zoals accent en huidskleur’Ga naar eind24. Kort gezegd: je mag zo veel Nederlands leren als je wil, en het goed spreken, maar vaak volstaat zelfs dat niet. Kris Van den Branden en Joke Drijkoningen vroegen zich terecht af ‘waarom we het dan eigenlijk zo belangrijk vinden dat al die mensen Nederlands leren?’Ga naar eind25. Het is duidelijk dat taalvaardigheid lang niet volstaat om uitsluiting te vermijden. | |
[pagina 793]
| |
Het tragische is dat over emancipatie en integratie in Vlaanderen bijna alleen nog in termen van taalvaardigheid wordt gesproken. Nog tragischer is dat hoe meer een door het Standaardnederlands geobsedeerde culturele elite Vlamingen inpepert dat ze taalbraaksel produceren, hoe dieper doordrongen Vlamingen raken van de idee dat het normaal is om anderen omwille van in principe vrij futiele taalverschillen (een accent, iets wordt ‘voor’ in plaats van ‘aan’ iets verkocht) ronduit te diskwalificeren, te verdenken van onkunde, of te associëren met alle onwelriekendheden die lieden als Doornaert en Van Istendael voortdurend aan niet-standaardtaalsprekers verbinden. Je kan het Vlamingen haast niet kwalijk nemen. Ze doen anderen alleen maar aan wat ze zelf hebben ondervonden en geleerd: dat het Standaardnederlands ons dierbaarder is dan het welzijn van echte mensen. | |
Collectieve emancipatieDit is geen pleidooi tot het afschaffen van (school)taalonderwijs. Iedereen moet de kans krijgen om lid te worden van de maatschappelijke elite. Als je als anderstalige een job zoekt in Vlaanderen of met andere mensen wil spreken, dan leer je maar beter Nederlands, en snel. Maar dat weten die mensen zelf ook wel. En wat ik hier probeer aan te tonen is dat we onredelijk veel van taalonderwijs en taalkennis verlangen als dat het enige middel is waarmee we bestaande sociale ongelijkheden willen rechttrekken. Door de maniakale focus op taalonderwijs versmallen we bovendien de mogelijkheden tot emancipatie drastisch tot één enkel traject, dat lang niet voor iedereen voordelig is. Zoals ik hierboven aantoonde is vaak zelfs een gevorderde taalkennis niet voldoende; en hoewel sommigen hun voordeel doen met schooltaal, blijft de vraag wat het lot moet zijn voor wie moeite heeft met dat complexe taalregister, of er geen interesse voor heeft. Als taalonderwijs (en onderwijs in het algemeen) niet voor iedereen en niet altijd werkt, is het weinig zinvol om dat traject telkens opnieuw aan te bieden. Zinvoller is het misschien om de jobs waar mensen in terechtkomen te emanciperen, in plaats van de mensen die die jobs uitvoeren mordicus te vragen zich er één voor één uit weg te katapulteren. Er zal altijd iemand het vuilnis moeten ophalen, dementen moeten verschonen, bagage moeten verslepen, goederen moeten vervoeren. Het is één ding om ervoor te zorgen dat het onderwijs niet altijd onverhoeds dezelfde mensen naar die jobs toeleidt. Maar even belangrijk is dat als die jobs minder welzijn (en dus: status) opleveren dan andere, we collectief de arbeidsvoorwaarden van dergelijke jobs kunnen aanpakken (de verloning, werkzekerheid, veiligheid, en werkdruk). Mensen krijgen dan binnen die verbeterde voorwaarden de kans om zichzelf te ontplooien. | |
[pagina 794]
| |
Hardnekkig het Standaardnederlands naar voren blijven schuiven als oplossing voor bestaande uitsluiting en sociale ongelijkheid, komt op den duur neer op het bewust of onbewust negeren van het beleid en de mechanismen waardoor zulke uitsluiting en ongelijkheid zijn gecreëerd, en het verhoogt vaak de drempel tot een kwaliteitsvolle job. Misschien moeten we ons durven afvragen of de obsessieve aandacht voor (taal)onderwijs de kansen van minder gegoeden niet juist kan schaden. Ze sluist immers geld door naar een onderwijssysteem dat de bestaande sociale ongelijkheden tot hier toe grosso modo heeft gereproduceerd, en zo geld opsoupeert dat niet meer beschikbaar is voor collectieve herverdeling. N-VA-voorzitter en Antwerps burgemeester Bart De Wever vergiste zich dus misschien wel, toen hij enige tijd geleden opperde dat de enige bijdrage die de Vlaamse Beweging kon leveren aan een onafhankelijk Vlaanderen bestond uit ophouden te bestaanGa naar eind26. Als het gaat om het nastreven van collectieve emancipatie binnen Vlaanderen, door structurele veranderingen en door het slechten in plaats van verhogen van taaldrempels, dan ziet het ernaar uit dat die beweging al geruime tijd dood en begraven is. |
|