Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 678]
| ||||||||||||||
Marc Kregting
| ||||||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||||||
de kamerbrede term ‘onderhandelingshuishouding’, luisteren kinderen nu niet meer naar ouders, stelt Pronk. Een uitzondering maakt ze voor ‘Vlaamse kinderen’, die meer aan gezag en goede manieren zouden hechten. Bepalend lijkt de houding tegenover behoeften. Kindjes die vragen worden overgeslagen, heette het lang. Desnoods volgde de beloning in de hemel. Maar in het gelaakte decennium werden wensen terstond bevredigd. Leidde dat tot verwendheid of welzijn? Pronk vindt geluk een ‘flowerpowerachtig opvoeddoel’. Maar de mosterd daarvan werd, zoals pedagoog Lea Dasberg in het gewraakte decennium vaststelde, gehaald bij RousseauGa naar eind1. In zijn jeugdland mochten kindjes harmonisch en ongeforceerd opgroeien. Dasberg vond dit een aanfluiting, gelet op de omstandigheden waarin de overgrote meerderheid van de jeugd verkeerde. Het gezag is van later datum, toen Rousseaus woorden komisch genoeg Victoriaanse en biedermeierachtige daden ontlokten. Bij pogingen de kerk in het midden te laten citeert Pronk een wetenschapper die, onwetend van onderzoek dat Marokkaanse geweldplegers significant vaak zelf als kind mishandeld weet, in slaan binnen traditionele culturen betrokkenheid ontwaart. Wel prefereert Pronk het ‘stellen van grenzen’, zodat kinderen niet verzuipen in vrijheid. Daarmee sluit ze aan bij het recentste opvoedingsideaal dat sociaal wetenschapper Christien Brinkgreve heeft gemunt met het begrip ‘autoritatief’. Deze contaminatie biedt structuur met aandacht voor wensen van kinderen. ‘Streng light’, noemt Pronk het. Sinds 2006 is ‘de pedagogische tik’ bij wet verboden. In dat perspectief lijkt het stellen van grenzen de spreekwoordelijke strohalm. Maar het openbaart, volgens een onderwijsinspecteurGa naar eind2 in zeldzame bijval voor Plasterk, vakmatige én persoonlijke hinder. Het lerarencorps zit opgescheept met manipulators wier ouders geen tijd hebben zich anders om de opvoeding te bekreunen dan door toegeeflijkheid - bij hen worden kindjes die vragen nooit overgeslagenGa naar eind3. Het ontbreken van grenzen betreurde de inspecteur, zonder te willen pleiten voor ‘“Belgische toestanden” met alle kinderen in de rij’. Meer structuur kan tegelijk gunstig zijn voor derden. De standaardscène in de supermarkt van het plat op de buik voor de diepvriesmaaltijden krijsende kind suggereert dat papa's en mama's althans publiekelijk allesbehalve de baas zijn. Destijds kon Dasberg in de onaangeroerde chaos van kinderen een compliment voor een veronderstelde ruimdenkende opvoeding zien, maar nu loert de openbare vernedering. Misschien wreken ouders zich op scholen waar ze volgens de stadsmythe door hun geringe ‘frustratietolerantie’ bij directies verhaal komen halen voor onrecht, hun bloedjes aangedaan. Een gedrags- of een opvoedprobleemGa naar eind4? Pronk verhaalt over een gezin waar een negenjarige | ||||||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||||||
dochter brood eten niet goedkeurt, zodat de ouders het stiekem op de slaapkamer tot zich nemen. Want natuurlijk blijft het ideaal voor velen buiten bereik. ‘Jeugdigheid’ is niet alleen in reclame de norm. De neiging zich als kind te gedragen blijkt onstuitbaar. Psychologe Rita Kohnstamm, in de jaren zeventig hoofdredacteur van het tijdschrift Ouders van Nu dat ‘opvoeden’ associeerde met ‘machtsmisbruik, manipuleerzucht en het-naar-je-hand-zetten van minderjarigen’, wijst op de trend schaamhaar te scheren: zelfs uiterlijk lijkt men op een kind. En Brinkgreve laat sociaal geograaf en filosoof René Gude aan het woord, volgens wie de ontzuiling is gevolgd door de Vertwijfeling en die hoopt dat de Verlichting nabij is. | ||||||||||||||
Het kind in onsAntiautoriteit was ook te vinden op scholen. Niet dat Bint uit Bordewijks gelijknamige roman een prototype was met zijn credo ‘De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen’, noch dat Epicurus' tip om elke vorm van onderwijs met het snelst mogelijke schip te ontvluchten algemeen is nagevolgd, maar afstand en strengheid waren lang de voorwaarde voor gezag. Volgens Pronk zijn ze dat in Vlaanderen nog altijd een beetje, nog een stadsmythe die voor welgestelde Nederlanders reden is hun kinderen ‘uit de middenmoot’ van een ‘zesjesmentaliteit’ te halen en ze over de landsgrens te laten onderwijzen. Boven de rivieren zou het misgegaan zijn toen de leraar bij de ontzuiling een toffe peer werd. In die sfeer verdampten lesstof en examinering wegens de eis van relevantie en ‘collectieve zelfbeoordeling’. Leerlingen moesten zich kunnen ontplooien. Die tijden lijken vervlogen. In een beroemde ted-lezing uit 2006 keurde onderwijsspecialist Ken Robinson het onderdrukken van fantasie en het verbieden van fouten af. Daarmee suggereerde hij dat scholen terug in het cognitieve dwangbuis geraakt waren. Rijtjes opdreunen en jaknikken zouden dan voorwaarde zijn voor het halen van diploma's. Creativiteit kan echter renderen, stelt Robinson. Als voorbeeld geeft hij een meisje dat niet stil kon zitten en van de dokter het - door de moeder ter harte genomen - advies kreeg danseres te worden. Ze verdiende er, ook later als choreografe, een dikke boterham meeGa naar eind5. Toch zou haar markt instorten bij te veel concurrentie, bijvoorbeeld van mensen die denken dat ze kunnen dansen. En al had Robinson gelijk dat diploma's meer dan ooit tellen en dat er op dat vlak een inflatie gaande is omdat bijna iedereen academicus heet, men hoeft zich geen overdreven voorstelling van kennis te maken. Zelfs niet in België, waarschuwde begin 2013 een enquête onder aankomende leraren. Amper 15 procent wist dat Van Rompuy de Europese Raad voorzit. Nee dan vroe- | ||||||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||||||
ger, toen de Vlaamse Leeuw nog comazoop zonder epo. Over de uitslag waren Etienne Vermeersch en Geert van Istendael minstens zo verontwaardigd als de gesjeesde leraren in speGa naar eind6. Ondertussen is de parallel tussen kind en kunstenaar niet nieuw. Dasberg geeft een historiek van ‘semi-religieuze adoratie’, waarbij een paria tot engel wordt gepromoveerd. Beiden staan buiten de maatschappij. Heden oogt een pleidooi als van Robinson om ‘het kind in ons’ te koesteren problematisch. Het versmaadt rivaliteit en meer ongemakkelijke eigenschappen die William Goldings roman Lord of the Flies gedenkwaardig etaleerde. Achter zoete projecties van onschuld in het kind kruipt een volwassen kennisvoorsprong die niet steeds aankomt. Om ‘met de mensen onderweg’ te zijn vroeg bijvoorbeeld de vooruitstrevende monseigneur Bekkers aandacht voor ‘het kind in ons’. Dit was de opmaat voor goed bedoelde democratiseringspogingen in het katholicisme van de jaren zeventig, meent journalist Jos Palm in Moederwerk. In de praktijk ervoeren kerkgangers ‘een revolutie van boven’, waarbij hun geborgenheid, inclusief onbegrijpelijk Latijn, werd ontwijd. Niet elke resterende katholiek zat erop te wachten dat bij de ontklericalisering ook de priester een toffe peer werd - die de beatmis voorging en het witte boordje spreekwoordelijk had ingeruild voor een coltrui. Al dateert historicus Maarten van den Bos vernieuwingstendensen binnen het Nederlandse katholicisme al op de jaren vijftig, ook hij signaleert een kloof tussen kleine groepen radicale academische utopisten (en dito conservatieven) en doorsneegelovigen, tussen wie de bisschoppen pendelden, met een schuin oog op Rome. De meerderheid, te scharen onder ‘geen mening’, haakte massaal af. Een implosie? Het mag zo zijn dat een ‘bevelshuishouding’, zoals De Swaan die noemde, allerlei protesten verwekte, ze gaf wel zekerheden. Voor de in veel opzichten prettiger ‘onderhandelingshuishouding’ moesten mensen loslaten en bij een veronderstelde historische bepaaldheid hun individualiteit opzoeken, wat niet iedereen lukte. Aldus kan het door Robinson gewenste onderwijs simpel onschadelijk worden gemaakt met pragmatische parameters: hoe valt het te organiseren en te financieren? Daarmee komt minister Plasterk terug in zicht, en krijgt deze reeds gelijk voor hij het heeft moeten halen. Een spannender visie kan hij aantreffen in Le maître ignorant, een tekst waarin van wangedrag en verwendheid geen spoor is. Filosoof Jacques Rancière memoriseert en becommentarieert erin een legendarische pedagogische gebeurtenis. Anno 1818 gaf docent Joseph Jacotot aan Vlaamse studenten in Leuven Frans zonder les te geven - hij kende zelf geen Nederlands. Zou Plasterk hiervan gruwen? De socialist in hem mag dit ideeëngoed minstens in overweging nemen. De intellectuele emancipatie die Jacotot studenten bijbracht, verdelgde namelijk rang en stand. | ||||||||||||||
[pagina 682]
| ||||||||||||||
Beweging van het verstandInmiddels beoogt onderwijs expliciet ongelijkheid te bestrijden. Het wil sociale tegenstellingen overwinnen, door de achterstand van bepaalde kinderen in te halen (volgens Dasberg waren 150 jaar nadat kroost uit gegoede kringen het jeugdland had betreden arbeidskinderen aan de beurt). Zo zouden ze hun eigen vrijheid kunnen bewerkstelligen en de samenleving dienen. Het verst ging het Nederlandse concept van de Middenschool, ook uit de jaren zeventig en bedacht door Plasterks partijGa naar eind7. Hopelijk zonder managers lijkt het door ‘het weghalen van schotten’ min of meer in België te worden overgeplant. Leerlingen volgen de eerste drie jaar hetzelfde programma, ten koste van kennis die snel encyclopedisch heet en ten bate van wat misschien empathie is. Aldus beleeft de beroeps- en studiekeuze een uitstel én kunnen uiteenlopende jongeren van elkaar leren. Tegenstanders zien hier een vergaarbak ontstaan, voorstanders een gemeenschapsgevoel. Onbenoemd blijft vaak de doelgroep, die louter meer zichtbaar geworden is: immigranten met een niet-christelijke religie. Het vermoeden is gerezen dat voor een hoger maatschappelijk streven lesstof op hun niveau wordt bijgesteld. Nu hoeft dat geen probleem te zijn. Dasberg, geen voorstander van aanpassingen, heeft erop gehamerd dat er naast verfijnde humanistische kennis meer bestaat in de wereld, de realiteit namelijk, die niet kinderachtig is. En volgens Rancière is gelijkheid veeleer een vooronderstelling. Door de overdracht van een soort weten staat alles in het teken van een doel. Uitleg is een ‘mythe van de pedagogie’ en verdeelt de wereld in ‘wetenden en onwetenden, in rijpe en onrijpe geesten, bekwamen en onbekwamen, intelligente wezens en beesten’. Door die optiek wordt de term ‘begrijpen’ pejoratief, als ‘het woord dat de beweging van het verstand stillegt, haar vertrouwen in zichzelf vernietigt, haar buiten haar eigen weg brengt door de wereld van het intellect in twee te breken, door de breuk in te stellen tussen het rondtastende dier en de geleerde kleine heer, tussen het gezond verstand [van het kleine kind en de man van het volk] en de wetenschap’. Rancière ontkent dat kennis gelijkheid kan produceren. Emancipatie zou daarentegen gelijkheid als uitgangspunt nemen en haar telkens verifiëren. Een bijkomende kwestie is wat er met kennis wordt overgedragen. Met vrijheid als doel kan, juist in een meritocratisch geraakte maatschappij, volgzaamheid worden verlangd en meesterschap gelegitimeerd. Zo zouden opnieuw klassengebonden enclaves oprijzen. Toch blijkt Rancière uit deze wat voorspelbare observatie, die op allerlei gebieden is gedaan door socioloog Pierre Bourdieu, een contra-effect af te leiden. Door te vertrekken vanuit ongelijkheid, bevestigen critici haar steeds. Demystificeren, zegt Rancière, reproduceert de ongelijkheid die | ||||||||||||||
[pagina 683]
| ||||||||||||||
het aanklaagt. Dit mechanisme doet denken aan beschrijvingen van De Swaan over verlichte types die zich nadrukkelijk niet racistisch achtten, geen stands- en statusverschillen zeiden te erkennen en met eenieder ‘samen naar een oplossing’ zochten. Vanuit haar branche wees Dasberg op een selffulfilling prophecy dat zelfstandigheid of verantwoordelijkheidsgevoel aan kinderen werd afgeleerd omdat oudere generaties verwachtten dat dit niet meer haalbaar was: jeugdland omgeven door hoge hekken, gebouwd door wie ‘helikopterouders’ zijn gaan heten. Via Jacotot installeert Rancière een universeel onderwijs, dat gelijkheid veronderstelt maar niet uitlegt. Er wordt slechts bericht. De lessen zijn een vorm van spreken, vertellingen die bekend worden gemaakt. Met die weldaad kan men zijn voordeel doen of niet. De wil, steevast bedreigd door luiheid, is een factor voor emancipatie. Aan de methode is origineel dat ze mensen niet verbonden acht door een democratisch beschikbare kennis. Wel door de tweede factor: een gelijke intelligentie in leerprocessen. Zelfs bij genieën betreft ze geen eenmalige flakkering. ‘Ze moet ook woorden vormen, zinnen, figuren, om de anderen te zeggen wat ze heeft gezien’. Herhaling steunt dat proces, zoals virtuozen onophoudelijk arbeiden om het lichaam te dresseren. Intelligentie zit in alle werken van het menselijk kunnen. De op kresjes en middenscholen nagestreefde bewustwording (van uitbuiting, vervreemding, miskenning), die een draaischijf naar vooruitgang moest zijn, heeft volgens Rancière weinig zin. Aandacht is vruchtbaarder, gebruikmakend van het evenwaardig verdeelde vermogen om te spreken en te denken. Het emancipatoire behelst dat men daarmee afstand neemt van de sociaal-culturele plaats die in de bestaande orde toegewezen is. Vanuit deze overtuiging distantieert Rancière zich van Socrates, die met zijn vragen nochtans de onwetende meester zelve lijkt. Volgens Rancière stompt de klassieke filosoof zijn leerlingen echter af. Ze krijgen hun eigen onvolkomen spreken geserveerd. Daarna mogen ze besluiten dat hun kennis inconsistent is en dat ze dat dankzij de meester hebben ontdekt. Ze blijven slaaf bij een nepdialoog. Aan de basis staat juist een ongelijkheid van intelligentie, bestemd om te onderrichten. Kritiek op Socrates werd vanuit explicieter politiek standpunt overigens al uitgeoefend door André Glucksmann. Deze trachtte in 1975, vlak na de onthullingen over de Goelag, het ideeëngoed van mei '68 te ontmaskeren met de Sovjetpraktijk. De ondervraging van de meester waarbij de leerling ‘die wist zonder te weten’ zelf antwoorden formuleert, heeft volgens Glucksmann zijn evenknie in het optreden van de Russische politie die verdachten de vreemdste dingen liet opbiechten. Waarheden worden niet door de meester ingeprent, hij laat leerlingen bekennenGa naar eind8. Ook lijkt er een overeenkomst tussen de socratische methode en de pogingen om de katholieke kerk te democratiseren, waarbij mobiele pa- | ||||||||||||||
[pagina 684]
| ||||||||||||||
ters aan huis kwamen. Ik citeer hen uit Palm: ‘Het echte gesprek is kruipen in de huid van een ander, zich inleven in de situatie van de ander, zo weinig mogelijk zichzelf opleggen als een leraar of als een zedenmeester, maar meedenken als vriend, als belangstellende en in het gesprek met de mensen zelf het antwoord op de vraag laten voelen, aanvoelen en daardoor laten vinden’. | ||||||||||||||
BuitenschoolsRancières gedecideerde oordeel van afstomping strekt verder. Hij gelooft evenmin in vergelijkingen met een ander, die gestoeld zijn op competitie en die solidariteit zo verder wegdrukken. Daar zijn ook in de opvoeding al tekens van te vinden, niet het minst doordat ouders het beste voor hun kroost willen. Is dat cultureel bepaald? Terwijl West- en Zuid-Europese ouders hun kroost het liefst respectievelijk ‘gelukkig’ en ‘gemakkelijk’ noemen, gebruiken hun Amerikaanse collega's volgens de statistieken bij voorkeur de term ‘intelligent’. Iris Pronk geeft een voorbeeld van zo'n moeder die in de bioscoop van haar vijfjarige zoon de vraag krijgt of hij achter haar mag zitten, gewend als hij is aan haar achterhoofd van de ritjes naar buitenschoolse activiteiten. Afstomping noemt Rancière ‘afgrijzen voor de vrijheid; de gewoonte is geen onwetendheid, maar lafheid en hoogmoed van mensen die van hun eigen vermogen afzien enkel omwille van het genot het onvermogen van de buurman vast te stellen’. Er bestaat ook helemaal geen methode-Jacotot, wel ‘een methode van de leerling’. Maar helaas regeert ‘de intellectuele hiërarchie die geen andere macht heeft dan de rationalisering van de ongelijkheid’. Ontwikkelingen in de maatschappij spiegelen de school. Heet hangijzer is de angst dat er aangeboren of ‘natuurlijke’ ongelijkheid bestaat. Ze uit zich in afkomst of leeftijd of aanleg of platte macht, die gelijkheid propageert. Alleen intellectuele ongelijkheid, van een smoel voorzien in de ‘slimste jongetjes van de klas’ versus de ‘achterblijvertjes’, rechtvaardigt de inspanning die voldoet aan het door de politiek verbreide idee dat iedereen dezelfde rechten en vrijheden zou hebben. Er zijn volgens dat paradigma geen sociale klassen, maar louter ritmestoornissen tegenover de moderniteit. Nieuwkomers, zoals immigranten dan heten, moeten gewoon wat inhalen - en bevestigen de excellentie van de eersten. Rancière mikt via Jacotot op de emancipatie van het ene individu tegenover het andere. Zo zouden ook dissonerende stemmen kunnen opklinken, tot iets wat harmonieuzer is voor het geheel. In plaats van een strijd om de macht behelst politiek volgens Rancière gedeeldheid van het waarneembare, en dus is het kunnen spreken en zien cruciaal. | ||||||||||||||
[pagina 685]
| ||||||||||||||
Activisme gaat dan over de verdeling en de toewijzing van plaatsen. Hoe kan zoiets nobels worden vertaald? Scholen halen nu vooral het nieuws vanuit een onveiligheidsperspectief, wanneer er, ondanks ampel verstrekte Ritalin [Rilatine is de Belgische merknaam, red.] voor nog ampeler gevalletjes van adhd, pdd-nos of oddGa naar eind9, een conflict is geëscaleerd. Ook zijn er cijfers van een spectaculair stijgend aantal schorsingen na wangedrag, die overigens tot het missen van meer lesstof leiden - en die doeltreffender zouden zijn wanneer, in de geest van Plasterk, stouteriken ‘pedagogische strafregels’ moeten schrijven. Indien de student degene is die het werk moet doen, dan komt daar inderdaad op zijn minst wil bij te pas. Mogelijk kan ze wat prikkels gebruiken. Tot een elementair niveau is bereikt, bewijst structuur nut. Ook encyclopedische kennis kan een comeback maken. Op het alomtegenwoordige internet wordt immers zo wezenloos gekopieerd dat het steeds heikeler wordt betrouwbare informatie te vinden - vooralsnog krijgt Wikipedia niet alle geologische tijdperken opgesomd die Vermeersch als jongeling, in een hunker feiten en hun samenhang te kennen, uit zijn hoofd leerde. Wel zal informatie moeten worden gedeeld, opdat de rancièriaanse moraal van het uitspreken zijn beslag krijgt. Dan dient er publiek te zijn, en daaraan kan de leraar bijdragen door beschikbaarheid: quantity time! Een bijverschijnsel van internet en smartphones is immers dat er spectaculair meer boodschappen worden verzonden dan ontvangenGa naar eind10. Deze relapsen leid ik mede af uit hetgeen kunsthistoricus Carel Blotkamp aanried aan het kunstonderwijs. Ondervraagd over de academisering suggereerde hij het eerst eens naar zichzelf te kijken: ‘Momenteel bestaat er vaak een heel goed eerste jaar, met groepsonderwijs en veel oefeningen, maar de drie jaren daarna is het programma nogal richtingloos en niet meer systematisch opgebouwd. De studenten werken voornamelijk in een eigen atelier. Het gaat dan zogezegd om “persoonlijke uitspraken doen” en “jezelf uitdrukken”. Men moet diep uit zichzelf putten, af en toe komt er een docent langs’Ga naar eind11. | ||||||||||||||
Culturele theorieMisschien lijkt kunstonderwijs een extreem voorbeeld, hoewel ik me het andere uiterste evenmin kan voorstellen. Er zijn geen efficiency-fabrieken gekomen, wel campagnes om rationeler beroepskeuzes maken, ter voorbereiding waarvan exacte vakken meer krediet hebben dan alle humane wetenschappen bij elkaar. Hoewel het debat verhard is en er gedreigd werd financiële consequenties te verbinden aan onrendabele studiekeuzes, blijft alles bij geroep over en weer. Ik weet niet of de minachting voor zachtere vakken, die al snel beslag kreeg in kritiek op | ||||||||||||||
[pagina 686]
| ||||||||||||||
de welzijnsindustrie, fundamenteel is veranderd. En nog altijd ligt het grootste scholingstekort bij immigranten, terwijl er voor ‘knelpuntberoepen’ anderen binnen de landsgrenzen worden gehaald (Poolse metselaars, Irakese ingenieurs, Spaanse verpleegsters,...). Louter de marktwerking is erbij gekomen, samen met een ontideologisering. Volgens filosoof Sebastien ValkenbergGa naar eind12 gebeurde het echter ook, dat het socialisme is gestopt met verheffen door uit te gaan van het relativistische idee dat alle culturen gelijk zijn. Dat gebeurde uiteraard weer in de jaren zeventig, toen ‘het marxisme van een economische in een culturele theorie’ zou zijn veranderd. Precies het decennium dat de wereld in goed en slecht opdeelde, vaagde volgens hem kwaliteitsverschillen weg, terwijl volgens mij even later het postmodernisme in zijn esthetische variant de geesten rijp maakte voor de Val van de Muur, en het neoliberalisme. Het maakt wel duidelijk waarom ook Valkenberg in Plasterk een vijand ziet, en waarom de beroemde gedragsdiagnose van De Swaan anno 1979 passé lijkt: Al die neigingen om zich boven anderen te stellen worden nu sterker ingehouden: het honen van gebrekkige, lelijke of arme mensen, de kennelijke minachting voor minderen of minderheden, het zelfingenomen vertoon van grotere kennis of rijkdom, hogere afkomst of rang, de zucht om anderen te overtreffen. Ambitie, wedijver, eerzucht tellen steeds meer als ondeugden. Niet dat mensen niet langer zouden proberen zich boven anderen te verheffen, maar het wordt hun meer kwalijk genomen en ze proberen het ook beter te verbergen voor anderen en zelfs voor zichzelf. Mensen proberen nu vaker te doen alsof ze die verheffing zelf niet hebben nagestreefd, maar alsof die hun zomaar ten deel gevallen is. Nu worden juist breed uitgemeten prestaties verwacht. Alles heet immers het gevolg van eigen verdiensten en verantwoordelijkheden. Dus ook zogeheten mislukkingen van studenten, volgens Paul Verhaeghe ‘niet het product van de verzorgingsmaatschappij’ maar ‘het afval van een consumptiemaatschappij’. Toch zwaaien universiteiten krampachtig met uitnemendheid. Hebben voortrajecten daar minder last van? Al dan niet met referte aan de bric-landen die de westerse economische suprematie in ijltempo oprollen, wordt de ‘zesjescultuur’ gehekeld. Volgens betrouwbare bron acteert in de jeugdtelevisieserie Rox een kolonel met de leuze ‘Falen is geen optie’. Ongebreideld neemt iets toe wat door Plasterk met ‘verbaal geweld’ wordt geïmpliceerd: assertiviteit. Deze term had volgens Rancière ooit te maken met een spreekrecht en zou in vooruitstrevend katholieke kringen ‘mondigheid’ heten. Bij De Swaan stond ‘assertief’ tussen aanhalingstekens, vergezeld van de toelichting ‘openhartig’. Inmiddels lijkt een | ||||||||||||||
[pagina 687]
| ||||||||||||||
moeizaam verworven recht omgeturnd tot plicht. Onbedaarlijke platitudes stutten de carrièrevorming. En op het internet kent assertiviteit geen grenzen. Zelfs de notoir onaangedane premier Rutte riep op ‘het debat stevig te voeren maar met fatsoen’, nadat de fractieleider van zijn coalitiepartij, die van Plasterk, met de openbaarmaking van enige hatemails een ‘beschavingsoffensief’ was gestart. Delicaat is wel dat fatsoen opinies kan smoren die dissensus herbergen. Dit laat onverlet dat emotieachtige toestanden aan schaalvergroting onderhevig zijn. De ventilatie van het meest onnozele doet meteen een appel op aandacht en volgzame actie. ‘Men kletst als een eindeloos geleuter, men gilt en tiert, men jengelt en zeurt’ zou je bijna beweren, als dat niet een pedagogische diagnose over de jeugd anno de heden als paradijselijk ervaren jaren vijftig was. Ironischerwijs begint er een trend te ontstaan om sociale netwerken te pareren met retraites, soms zelfs, zoals Brinkgreve beschrijft, in niet-virtuele kloosters. Tweeverdieners noemen tijd kostbaar. Vandaar dat ze het concept van de quality time hebben bedacht. In Frankrijk - weet behalve Pronk ook journalist-schrijfster Pamela DruckermanGa naar eind13 zonder een woord aan de segregatie te besteden - geven snuggerder types hun kroost weinig hobby's en leren hun zich te vervelen. Want misschien is concentratie kostbaarder. Aldus intrigeert het dat Iris Pronk haar boek vertelt vanuit de positie van drukbezette moeder met interessante baan. Het resultaat is geen lopend verhaal maar een mozaïek van columnachtige teksten. Ze groeien mee onder Pronks veelheid van taken en kennen soms overlappingen. In arbeidstermen is ze er dus niet altijd in geslaagd werk en huishouden te verenigen. Dat wekt sympathie. Tegelijk komt haar onderwerp tegemoet aan de vraag van de lifestyle-industrie. Pronk raakt gepokt en gemazeld met het volgen van (door werkgever of uitgever betaalde?) cursussen uit een breed gamma, waarin opvoeden uiteraard een ideologievrije competentie is. Zelf houdt ze haar vorderingen op introspectie, een bescheiden metamorfose. Op hun beurt bevinden het krijsende kind in de supermarkt en de cyberpestende puber zich in onttakelde contexten, van ketens en scholengemeenschappen. Door adviesbureaus lucratief begeleide schaalvergroting hoort immers bij de marktwerking die ten slotte evenmin kan ontgaan aan ouderlijke illusies over een kind, noch aan de ‘onderhandelingshuishouding’. De Swaan relativeerde al de schijn van vrijheid die deze gaf, omdat men rekening moet houden met de ander. Juist nu internet aan zoveel mensen het woord geeft, lijkt de maatschappij terug te veranderen in een ‘bevelshuishouding’. De rol van klassieke bemiddelaars als vakbonden is geminimaliseerd. Niet iedereen heeft behoefte aan inspraak, participatie, medezeggenschap, hoorzitting of buurtoverleg. Zeker niet de goden van deze eeuw, multinationals waarop De | ||||||||||||||
[pagina 688]
| ||||||||||||||
Swaan alludeerde met ‘ondernemingen, opgenomen in moedermaatschappijen, genesteld in houdstermaatschappijen’. Daar is de sociale afstand tussen de hoogsten en de laagsten toegenomen. Tegen dat onfatsoen zou een socialist een aanvallend spel mogen spelen. | ||||||||||||||
Literatuur
|
|