| |
| |
| |
Michiel van Kempen
Lachen met Indianen
Laat ik eens beginnen met een geschiedenis waarvoor zich bijna iedereen geneert. Op een 1 juli-dag, de dag van de herdenking of naar men wil: viering van de afschaffing van de slavernij, liep ik door Paramaribo. Op de 1ste juli gebeurt er in Suriname wat vóór de onafhankelijkheid op Koninginnedag plaatsvond: alle etnisch-culturele groepen presenteren zich in groot ornaat. De ‘oorspronkelijke bewoners’, de Indianen, trekken hun flosjesgewaden aan en steken veren in het zwart-blauwe haar. De creolen, die het meest geleden hebben in drie eeuwen slavernij, trommelen hun vingers blauw. De hindostanen blijken opeens allemaal over verse Indiase sari's, kurta's en dhoti's te beschikken. De Javanen dansen hun djaran kepang, hun paardendans. Enzovoort, enzovoort. In een hoek bij de Palmentuin maakte zich een groep Indianen gereed voor een optreden. Indianen, of al naargelang de wind staat, ook wel inheemsen genoemd. Iedereen in Suriname is trots op deze oudste inwoners van het land, en daarom kijkt zowat iedereen hen met de nek aan: ze hebben immers geen beschaving, dat wil zeggen ze hebben geen flatscreen ter grootte van een huifkar en in hun dorpen is er geen filiaal van McDonald's. Deze groep - van het volk der Karaïben - was van heel ver gekomen, en op zo'n lange reis kan men verschrikke- | |
| |
lijk veel drinken, zo toonden enkele mannen overtuigend aan. Ik herkende verscheidene van hen, want ik was herhaaldelijk in hun dorp geweest, en zij herkenden mij ook onmiddellijk: in hun lodderoog was ik de directe erfgenaam van Columbus, wiens miezerige bootjes zij nog altijd bezingen in hun liederen over de vleermuizen die over de oceaan op hun kust afstevenen. Ik werd direct ter verantwoording geroepen voor het jaar 1492 plus de vijf eeuwen daarna, ik was gekomen om mij te verrijken, ik werd beschimpt, er ontstond een dreigend sfeertje in de walm van een ander familielid van me: Johnny Walker. Er bestaan drie stereotypen van
Indianen: het eerste wil dat het een zachtaardig, gastvrij volkje is. Het tweede dat vooral de Karaïben buitengewoon agressief zijn. En het derde stereotype wil dat Indianen kunnen drinken als een Tempelier (om maar eens een pre-Columbiaanse metafoor te gebruiken). Alle drie de stereotypen zijn waar; een handicap voor mij op dat moment was dat ik alleen met stereotype 2 en 3 werd geconfronteerd. Wat te doen? Ik realiseerde me maar al te goed dat ik nu - antithetisch - het bindmiddel van deze groep was geworden. Met andere woorden: als blanke, sterker nog: als zoon van Columbus kon niemand hun op dat moment zoveel groepsidentiteit verschaffen als ik.
| |
Hysterisch
Komedie heeft een krachtige structuur van sociale conventies nodig waarmee je sympathiseert, schreef Graham Greene. V.S. Naipaul voegde daaraan toe dat als die krachtige sociale conventies wegvallen, er geen komedie maar hysterie ontstaat. In A Way in the World zegt Naipaul, terugblikkend op zijn vroege verhalen in Miguel Street, dat hij dacht dat de West-Indiër authentiek grappig was, maar hij stelt na dertig jaar vast dat die niet grappig maar lachwekkend, want normloos en toekomstloos is. Waar geen norm en geen toekomst is, is er slechts hysterie.
Ik vraag me af wat Naipaul nu precies bedoelde. Dat hij geen beschaving en dus ook geen toekomst zag voor de landen en landjes in het Caraïbisch gebied, is genoegzaam bekend. Je kunt hem om die eigenzinnigheid bewonderen of verachten - beide is even vaak gebeurd - maar daar gaat het me nu niet om. Wat ik niet zo goed begrijp is dat hij een volslagen normloosheid ontwaarde. Als betrekkelijke buitenstaander heb ik zo vaak ervaren hoe Caraïbische landen juist van krachtige sociale conventies aan elkaar hingen. Tot verstikkens toe. Maar juist die sociale conventies, die strikt afgebakende regeltjes van wat binnen elke groep wel en niet kan en mag, geven aanleiding tot veel spot en jolijt.
Ik heb nogal wat feesten van allerlei aard meegemaakt in Suriname, op Curaçao, op Aruba. Wat me daaraan opviel was dat nationale feesten altijd gezellig waren, maar de groepsfeesten echt uitbundig. Alsof
| |
| |
men zich in al zijn vrolijkheid alleen onder de eigen mensen helemaal durfde te geven. Of anders gezegd: alsof men niet meer zijn best hoefde te doen het aangeleerde vertrouwen in de nationale medemensch tentoon te spreiden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die uitbundige vrolijkheid bij het zien van het andere beestje uit je eigen groep niet altijd kon volgen. Ik geloof niet dat ik tot het genus van de droge Hollander behoor, maar op mij kwam de groepsdynamica soms... ja: hysterisch over. Zoals je de lol van ouwe jongens op de laatste vrijgezellenavond van hun schoolmakker niet kunt begrijpen, of -
Ik ga geen poging doen tot een quasi-sociologische interpretatie van de groepsdynamica van dronken inheemsen, of hindostanen tijdens de bhatwán, het vrijgezellenfeest, wanneer men van het erf sluipt om gauwgauw in het volkswagenbusje om de hoek een enorme slok whisky achterover te slaan. En ook een filosofie van de Caraïbische humor laat ik onbeproefd. Laat ik me bij mijn leest houden: het gedrukte woord. Wat vinden Surinamers leuk bij het lezen? Dan is het natuurlijk een enorm verschil of je de theologische rubriek van de Playboy leest, de uitgave van 't Omgekeerde van ons nationaal gerecht: POM van Hans Fernandes of een heuse roman. Ik uniformiseer mijn bronnen en pik wat krenten uit de Surinaamse kranten. Waarmee amuseerden Surinaamse krantenlezers zich door de eeuwen heen, dus van het eind van de achttiende eeuw tot op heden? En dan valt mij al direct op hoe weinig aan amusement er in feite in te vinden is. Ik bedoel hier dan: eigenlijk krantenamusement dat door het medium zelf gegenereerd wordt, ik bedoel niet de advertenties voor theater, circus, goochelaars enzovoort.
| |
Request van de honden
De Weekelyksche Woensdaagsche Surinaamse Courant, de oudste Surinaamse krant, voor het eerst verschenen in 1774, was voor de regio een vroege krant: de Gaceta de la Habana op Cuba verscheen tien jaar eerder in 1764, maar The St. Eustatius Gazette in 1790 en de Trinidad Weekly Courant in 1799. Het was geen krant voor de lachebekjes. Evenmin als men het Financieel Dagblad koopt voor de gossip over Paris Hilton, kocht men deze krant voor de bellettrie of de mopjes: die stonden er niet in. Maar De Surinaamsche Nieuwsvertelder daarentegen, voor 't eerst verschenen in 1785, gaf naast ‘Inlands Nieuws’ veel andersoortig materiaal: reisverslagen, anekdoten die veelal het Europese leven betreffen, levendige polemieken, culturele berichten en ook exotische of volksverhaalachtige vertellingen die ter verstrooiing van de lezers werden opgenomen .Veel van de stukken waren overgenomen uit buitenlandse bronnen, maar er zijn - zeker in 1787 - ook stukken die in Suriname geschreven moeten
| |
| |
zijn. De krant moet geprofiteerd hebben van het feit dat zij, anders dan de Weekelyksche Woensdaagsche, niet aan de koloniale overheid gelieerd was. Haar karakter benaderde dat van de spectatoriale geschriften uit die tijd. Terwijl de andere kranten uitblonken in de onnozelheid van hun nieuwtjes, bracht De Surinaamsche Nieuwsvertelder bijvoorbeeld ook ‘Aanmerkingen en zedekundige grondregelen’ of een typisch spectatoriale proeve van logica in de vorm van een aantal stellingen met daaropvolgend de bewijsvoering. Het is werkelijk opvallend hoe veel scherper de auteur (of auteurs) van De Surinaamsche Nieuwsvertelder schreven, vergeleken bij de collega's van andere kranten. Op grond van de satirische toon van verschillende stukken, alle verschenen in 1787, heb ik wel gesproken van ‘De Satiricus van De Surinaamsche Nieuwsvertelder’. Dat deze zelf tot de plantersklasse behoorde, lijkt niet waarschijnlijk, zijn ‘Request van de honden. Aan de XXX &c. &c. &c.’ in aanmerking genomen. ‘Uit Naam der Cynique Maatschappy’ wordt daar in een persiflerend-ambtelijke stijl geprotesteerd tegen het feit dat honden ‘tot een wreeden en onteerenden Dood worden gecondemneerd, in gevalle zy zig door eene natuurlyk aangeboorene, en alhier ook zo hooggeschatte, Zugt tot Vryheid, tragten te onttrekken aan eene onverdiende en drukkende Slaverny niet alleen, maar, ach lacy zelfs aan eene veragtelyke en schandelyke bandhegting’. De persiflage had betrekking op een waarschuwing van gouvernementswege dat loslopende honden wegens het gevaar van hondsdolheid tijdens het droge jaargetijde zouden worden doodgeslagen. De ‘indieners’ van het Request vragen om, indien hun verzoek niet wordt ingewilligd, dan tenminste ook de katten, kalkoenen, hanen en eenden in ketens te slaan, zodat zij zich ‘alsdan volgens der Slaaven gewoone
gezelligheid zullen kunnen verheugen in den ramp der deelgenooten van hun Ongeluk’. Wie achter de reeks stukken in De Surinaamsche Nieuwsvertelder zat, blijft giswerk. Onder het laatste stuk worden de initialen A.D. vermeld - wie weet was dit in de kleine kolonie toch voldoende duidelijk om aan zijn korte carrière van satiricus een einde te maken.
| |
Gniffelen
De oudst bewaard gebleven advertentie voor een boek vinden we in De Surinaamsche Nieuwsvertelder van 18 januari 1787 en ging al direct gepaard met een schandaal: zekere F.V. Heshuijsen kruiste de degens met de in de plantersgeschiedschrijving bekende Anthonie Blom, die hem beticht had van ‘eene verminkte en op eene sinistere wijze gedaane Uijtgaven’ van zijn Verhandeling over den landbouw van Suriname. Ik denk dat er over dit bericht, waarmee een zeer lange traditie van boekschandalen begon, flink gegniffeld zal zijn in de kolonie. Amusement
| |
| |
en gniffelen zijn uiteraard de twee kanten van de medaille genaamd ‘dorpsgemeenschap’.
Wat we aan amusement in de kranten zien tot ver in de negentiende eeuw zijn kleine verhaaltjes, anekdoten, moppen. Zo meldt de Surinaamsche Courant/The Surinam Gazette van 7 september 1813 dat ‘Het Packet’ (de pakketboot) nog niet gearriveerd is, en daarom biedt de redactie de ‘Anekdoten’ aan, zoals ‘Zyn been’ over twee matrozen die elkaar bijstaan. De een draagt de ander naar de dokter omdat zijn been is afgeschoten, en onderweg wordt ook diens hoofd door een kanonskogel aan flarden geknald. Bij de dokter zegt de drager: ‘by myn Ziel, hy zeide my, het was zyn Been’.
Een echt Surinaams gegeven komen we pas tegen in het Surinaamsch Weekblad van 30 januari 1853, ‘Bakroe (Een Verhaal)’, een gedicht van een zekere Frank, in jamben met gepaard rijm:
Een sterk gebons, op eens verrezen,
Heeft stad in rep en roer gebragt,
de politie en een jager gaan erop uit,
de jager slaat op de vlucht.
Amuletten zou dit al staken,
Dit was ook, een echt vrienden raad,
Men hoefde nu, niet meer te waken;
'T gebons hield op - maar niet 't gepraat. -
'T was een slimme vos, - dit dient men toe te geven
| |
De kip en het varken
Dezelfde krant begint ook met de publicatie van ‘Humoristische Snippertjes (Uit de portefeuille van den Ouden Heer Furet)’ door W.E.H. Winkels: soms ernstige, soms humoristische prozastukjes in de trant van den ouden Heer Smits. Zo vinden we op 6 maart 1859 de ‘Brief van eene witte kip aan de zwarte kip’, een prozastuk waarin een kip in de slaapkamer van haar meester een tweegesprek hoort over de slechte rijst die Juda en Van Praag leveren - blijkbaar een actueel onderwerp - doorspekt met zinnen in het Sranan en enkele odo's (spreekwoorden).
In De West-Indiër schreef in 1865 iemand die zich Spectator noemde een ‘Episode uit het leven van een Varken (Niet verdicht)’. Een vertellend varken ziet hoe zijn zieke broertje wordt geslacht door hun meester en meesteres:
...de familie had het erg sober, daarna de vrijverklaring der Slaven - van welke groot-zegenrijke gebeurtenis de familien Schildpadden en Slakken geprofiteerd hadden - het bemannelijk [sic] echtpaar bijzonder wei- | |
| |
nig werkte, en het middel van hun bestaan in den veestapel vonden, door mij - die in een hoogst interessante positie verkeer - en mijn broertje vertegenwoordigt. Mevrouw bragt wel is waar gelijk vele harer lotgenooten, iets in het huishouden bij, namelijk het lokken en meenemen van een's anders pluimvee en zij wisselen dezen nijverheidstak ook nu en dan af met het vinden van lijnwaad op eens andere bleek - maar gij begrijpt dat dit niet genoeg geeft, om in alles het huishouden van het noodige te voorzien.
Het verhaal over de verkoop van het zieke, geslachte varken eindigt met een pleidooi voor een beter toezicht op de slacht ter wille van de volksgezondheid. Tegelijkertijd is het verhaal een allegorie waarin het varken staat voor de teloorgang van de vette winsten van de plantagekolonie. In de jaren 1860 was deze Spectator de vaste beschouwer van het wel en wee van Suriname, in De West-Indiër vaak onder de kop ‘Het Surinaamsch Kronijkske’. Over zijn identiteit zijn geen gegevens bekend, al gaf hij misschien een aanwijzing in zijn varkensverhaal door te openen met ‘Ik ben een varken, in Suriname geboren, ofschoon mijn edel voorgeslacht van Europeeschen tuk was’.
| |
Schweinerei en libelles
In het nieuws- en advertentieblad De Surinamer komen we in de jaren 1890 een aantal feuilletons tegen die echter alle uit Europese bron lijken te komen en onderwerpen als het leven van Napoleon of Beethoven behandelen. Dichters als C.E. van Koetsveld, Allard Pierson, Tollens en Ten Kate: allemaal duiken ze wel eens op in de Surinaamse kranten. In de eerste decennia van de twintigste eeuw zet de tendens zich voort dat bijna alleen buitenlandse, Nederlandse feuilletons worden opgenomen, van Frits Lapidoth en vele anderen. Bij mijn naspeuringen heb ik trouw alle tekstjes vermeld, maar de kwaliteit ervan moge duidelijk worden uit wat ik na vele, vele, vele jaargangen, aangekomen in 1930, noteerde:
Suriname, koloniaal nieuws- en advertentieblad 40/19-5-1933 |
Een verhaaltje. Kreupelrijm [maatschappijkritisch vers] |
De rest van deze flauwekul niet vermeld. |
In de oorlogsjaren begint zekere P.v.O. anti-Duitse versjes te publiceren in hetzelfde nieuwsblad Suriname. Blijkbaar was die O. trouwens een drukfout, want later heet dezelfde figuur P.v.D. Een proeve van zijn kunnen uit het nummer van 19 mei 1944:
| |
| |
want je bent helemaal niet karig
met je schweinerei. [etc.]
De redactie van Suriname hanteerde evident geen literair filter, want enkele weken later kon ook het vers ‘Wij breien’ worden afgedrukt, een gedicht uit een door de Vereniging van Huisvrouwen te Medan uitgegeven gelijknamig werkje.
Vanaf 1953 beginnen er gedichten te verschijnen van R. Lampe CssR, dus een pater Redemptorist, in De Surinamer, persbolwerk van de katholieken. Deze pater schreef bijvoorbeeld het gedicht ‘Helicopter’, waarin een helikopter wordt vergeleken met - jawel: een libelle. Na weer trouw vele gedichten van zwartrok Lampe te hebben genoteerd, vermelden mijn aantekeningen: ‘De rest van het gezever van de heer Lampe niet geïnventariseerd’. Nu zult u wel denken: is dit een serieuze onderzoeker? Maar ik kan u verzekeren dat als u tweeënhalve eeuw aan tientallen koloniale kranten moet doornemen, de moed u op den duur in de schoenen zakt.
| |
Een ongezond klimaat
De hoofdredacteur van De Ware Tijd, A.J. Morpurgo, legde de vinger op de zere wonde toen hij op 11 maart 1971 het boekje Dag diefje. Kleine dingen voor grote mensen verwelkomde. Er is weinig humor in dit land, schreef hij, en er zijn weinig cabaretiers. Ik citeer Morpurgo: ‘Dat ze hier te lande bijna alleen maar fluisterend, in besloten kring, de ronde kunnen doen, wijst op een ongezond klimaat, een ongezonde instelling’. Hij pleitte dan ook voor een nieuwe humorhoek in de kranten.
De vraag naar wat amusement is hangt natuurlijk in sterke mate af van de optiek van de beschouwer. De observatie dat in de oudste kranten van Suriname de blik van de lezer niet zo heel erg zal hebben afgeweken van die van de Europese lezer en dat in bijna tweeëneenhalve eeuw de lezers Surinaamser werden en er zich dus ook een eigen manier van observeren ontwikkelde, is gemakkelijker gemaakt dan scherp geconcretiseerd. Want wat is die Surinaamse blik dan? Wat vinden Surinamers leuk dat Europeanen niet leuk vinden? Over welke Surinamers hebben we het dan? Anno 2013 telt Suriname vier dagbladen: de Ware Tijd, De West, de Times of Suriname en het Dagblad Suriname. Deze dagbladen hebben allemaal hun eigen websites, en daar kan als vijfde invloedrijke site Starnieuws bij vermeld worden, de site van de oudhoofdredacteur van de Ware Tijd en de Times of Suriname Nita Ramcharan.
| |
| |
Wie het daar gepubliceerde nieuws bekijkt zal onmiddellijk opvallen dat dezelfde personen die figureren op de gossip-pagina's van de Metro, Spits en De Pers ook buitengemeen populair zijn in de Surinaamse kranten. De existentialistische beschouwingen van Paris Hilton, de juridische vertogen van Lindsay Lohan en de Marokkaanse diplomatieke belangstelling van Berlusconi vullen ook aan gene zijde van de oceaan de kolommen. In wezen heeft een vergelijking geen enkele zin, want diezelfde figuren treft men evengoed aan in Japanse, Indiase of Russische media. Amusement staat met andere woorden sterker dan ooit onder invloed van de globalisering, en die globalisering vraagt een bekende prijs: het verlies aan eigen karakter, ook van de wijze waarop mensen zich amuseren.
| |
Ernst en luim
Waar het eigen karakter van het amusement zich nog wel openbaart is in de karikaturen van tekenaars en in de columns. Die zijn in het merendeel van de gevallen politiek van aard, en omdat het om lokale politiek gaat, geeft de mate van herkenning en gedeelde verontwaardiging een groter gehalte aan lokale amusementswaarde. Columns zijn bovendien ook in de regel doorspekt met karakteristieke taalelementen: Surinaams-Nederlands, odo's (spreekwoorden) in het Sranantongo, de slang van taal en erf, aanhalingen van bijzonder taalgebruik die direct worden herkend en teruggeleid naar een bepaalde persoon: ‘Neks no fout’ bijvoorbeeld, een van de propagandistische slogans van de huidige minister-president Bouterse.
In de West is het in de jaren 1950 Ernst of Luim, pseudoniem van Julius Defares, die humoristische stukjes schrijft over zijn ervaringen als Straatveger. Onder bijna dezelfde naam, ‘Ernst en luim’, zal Emest Hofwijks de column later ook in de West voortzetten. In de jaren 1980 was het kinderboekenschrijver Gerrit Barron die zo'n column in de Ware Tijd volschreef en later ook bundelde onder de naam Ik en mijn pen. De meest besproken column in dezelfde krant in diezelfde jaren was die van Wienied, een naam waarachter een collectief van een drietal journalisten schuil ging. Anders dan de columns van Barron, die zelf persvoorlichter van Bouterse was, wist Wienied de aandacht te trekken met scherp geschreven commentaren in een tijd dat het militaire regime nog de touwtjes in handen had.
In de eenentwintigste eeuw is het de schrijver Rappa die op de website Starnieuws het maatschappelijk gebeuren doorlicht. Hij doet dat in Surinaams babbelnederlands dat het dichtst zijn eigen taal benadert wanneer hij in zijn privé uitleenbibliotheek continu zit te kwebbelen. Zijn column heet dan ook ‘Politieke Borrelpraat’. Lezers kunnen zijn columns
| |
| |
eigenlijk alleen volgen wanneer zij de Surinaamse politiek met al zijn protagonisten op de voet volgen.
| |
2013: Orlando Emanuels: ‘Mijn vrouw in antieke vergulde lijst’
De vraag is nu waarmee de lezer van Surinaamse kranten zich anno 2013 amuseert. Er is natuurlijk het bekende aanbod aan kruiswoordpuzzels, sudoku's, korte strips (sommige lokaal vervaardigd, andere uit het buitenland overgenomen) en politieke karikaturen. Een breed empirisch lezersonderzoek zou uitsluitsel kunnen geven over wat men als amusement ervaart, en zou ook vragen kunnen beantwoorden als: amuseren verschillende etnische bevolkingsgroepen zich met dezelfde zaken, welke zijn karakteristiek terugkerende elementen, zoeken jongere lezers hun vermaak elders dan in de krant (zoals jongeren overal ter wereld meer en meer doen), enzovoort. Maar ik concentreer mij nu op de activiteit van één fervente krantenlezer die er al sinds jaar en dag zijn hobby van maakt het meest vermakelijke uit de kranten bijeen te brengen: Orlando Emanuels.
Orlando Emanuels (1927) was jarenlang de vaste tekstschrijver van De Surinaamsche Bank, maar kreeg bekendheid als dichter - hij werd bekroond met de Surinaamse Staatsprijs voor Literatuur over de jaren 1986-1988 voor zijn dichtbundel Getuige à décharge, met liedteksten en met zijn gedichten en verhalen voor de jeugd. Als voorlichtingsman bij De Surinaamsche Bank schreef hij enorm veel bijdragen aan het mede door hem in 1955 opgerichte blad Bank Notes en het bankorgaan DSB Koranti. In beide bladen kon hij zich uitleven, zoals hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse dat in Vrij Nederland kon: met het opnemen van curieuze of curieus geformuleerde nieuwtjes uit de media. In de jaren 1980, toen ikzelf in Suriname woonde en met hem werkte aan de voltooiing van zijn bundel Getuige à décharge, liet hij me zien hoe hij al zijn vondsten in een schrift noteerde. Hij was zo vriendelijk me een selectie van zijn vondsten toe te sturen.
Vooral de krantenadvertenties (en ook radioteksten) bleken Orlando Emanuels een bron van groot plezier te verschaffen. Een keuze:
- | Uit een overlijdensadvertentie: ‘Aan de leden van de partij wordt verzocht het lijk te achtervolgen’ |
- | ‘Grote besloten fuif... iedereen is welkom.’ |
- | ‘Goed nieuws voor de vrouw: Heeft uw man een ongeluk gekregen? Heerlijk dat u verzekerd bent.’ |
- | ‘U vliegt van Paramaribo naar New York en van daaruit per auto naar Amsterdam.’ |
- | ‘Een vrouwspersoon van vrouwelijke afkomst...’ |
| |
| |
- | ‘Jackie Wilson zingt thans Night, waarop het pianoconcert van Tsjaikovsky gebaseerd is.’ |
- | ‘U luistert naar een tweewekelijks programma, dat u op elke dinsdag en donderdag wordt aangeboden.’ |
- | ‘Huishoudfreezers van de CHM, een heel beest gaat r zomaar in.’ |
- | ‘De medaille draagt de inscriptie: De Ware Tijd's Kwie Kwie Wedstrijd Kampioen 1963: J.C. de Zwart, lengte 27,3 cm, gew. 440 gram. |
- | ‘Casa Nova heeft voor het nieuwe schooljaar: jongensschoenen, truitjes, tassen alsook dubbeldraads muskietentule.’ |
- | ‘Winkel Correia pas ontpakt: meisjes, directoires en jurkjes.’ |
Dit is natuurlijk een nooit eindigende bron van vermaak. De vraag luidt of dit nu niet de lol is van de man die zijn taal perfect beheerst en die grappen maakt over personen die de taal niet zo goed machtig zijn. Dat is uiteraard het geval, maar ik kan daar slechts aan toevoegen dat er weinig amusement en vermaak is waarin geen sprake is van machtsverhoudingen, denk maar aan Pierrot en de clowns, Laurel & Hardy, enzovoort.
Toch is er iets wat Orlando Emanuels' vorm van amusement méér doet zijn dan enkel een vorm van krantenknipperij. Hij neemt al die taalvondsten namelijk ook tot uitgangspunt van een nieuwe bundel met tienerverhalen, die binnenkort moet verschijnen onder de titel Het kan je gebeuren. Een van die verhalen heet ‘Executoriale verkoop’ en brengt een tante en haar neefje ten tonele. Tante komt binnenstormen en duwt neefje een krant onder de neus met een advertentie die zij ‘beestachtig’ vindt: ‘Dat zou in Holland nooit kunnen gebeuren’. (Hét merkteken van de verloedering van Suriname).
In de deurwaardersadvertentie voor een executoriale verkoop werd ter veiling aangeboden:
1 Isuzu bus met 24 personen (pas gereviseerd) |
12 stuks antieke reclameglazen (één stuks een beetje getjipt aan de rand) |
2 dames en 1 herenfiets |
1 kleine vatje halal geslacht zoutvlees |
1 gehoorapparaat voor dove mensen |
1 hondehok met zonder hond |
3 paar opengewerkte dames schoenenl grote thermosfles (licht beschadigd van binnen) |
1 karton maandverband voor vrouwen |
1 zak hondevoer (ook lekkerbek voor uw poezen) |
1 onpaar werklaarzen (goed voor kado aan arme menen). |
De vertellende figuur, die elk item becommentarieert, moet zijn tante toegeven dat de advertentie ‘beestachtig’ was. Maar met haar bewering
| |
| |
dat dit in Holland niet zou kunnen, is hij het niet eens. Hij toont haar een Nederlandse krant: ‘Te koop aangeboden: mijn vrouw in antieke vergulde lijst’.
Orlando Emanuels is natuurlijk iemand die gepokt en gemazeld is in de Nederlandse taal. Voor veel Surinamers die het Nederlands niet als moedertaal hebben, is zijn amusement helemaal geen amusement. Toen een leerling uit Paramaribo me schreef: ‘Dat is een wet van meten en persen’, heeft hij er geen flauw vermoeden van gehad hoeveel schik die taalvariant mij bezorgde. Veel Surinamers pikken taalgrappen wel op in orale vorm. Het is niet toevallig dat cabaretiers als Jörgen Raymann, Wesje, Jetty Mathurin en Roué Verveer zo'n succes hebben. Zij zetten de moderne theater- en televisietechniek in voor wat de oude orale vertellers enkel met gestiek en mimiek konden bereiken. Je zou veronderstellen dat uit de groei van de witte, koloniale handelsmaatschappij met zijn overwegend economische nieuwsbladen wel een zwarte pers met eigen humor zou zijn gegroeid. Maar de humor heeft andere wegen gezocht en de drukwerkfase zo goed als overgeslagen, om uit het oude orale verleden nieuwe inspiratie te putten voor de televisie- en computergeneratie van vandaag.
Ten slotte: misschien zult u zich nog afvragen hoe ik me gered heb uit die penibele situatie met die vuurwater drinkende Indianen. Wel, op een oude, geslepen manier. Ik keek eerst of de vuurspuwer geen machete achter de hand had. Toen hij dat niet had, richtte ik me tot iemand anders en zei:
‘Columbus komt aan in de Nieuwe Wereld. Hij ziet iemand lopen met alleen maar zo'n kleine rode doek rond zijn lendenen.
Hij vraagt: ‘Hé, ben jij een Indiaan?’
En die Indiaan antwoordt: ‘Nee, ik ben een Spanjaard. Maar vertel eens: ben jij Columbus?’
En Columbus antwoordt: ‘Nee, ik ben een Indiaan.’
Waarop die Indiaan op het harnas van Columbus wijst, en zegt: ‘Maar heb je dan een soeppan aangetrokken?’
Ze lachten. Een goeie grap is niet groepsgebonden.
Ze lachten vrolijk, maar niet hysterisch.
|
|