Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 591]
| |
Georges De Schrijver
| |
[pagina 592]
| |
Op de brede, keurig onderhouden boulevards rijden bussen en taxi's heen en weer en van jaar tot jaar alsmaar meer auto's; metrostations en metrostellen zijn alle gloednieuw, evenals het indrukwekkende vliegveld waar speciale bussen je via een netwerk van ultramoderne snelwegen vlot heen brengen. In de binnenstad steken mensenmassa's in modieuze westerse kledij gedisciplineerd de straten over bij de verkeerslichten; ze doen inkopen in boetieks of warenhuizen met een eersteklas aanbod, of gaan gewoon kuieren langs de pleinen. Straten liggen er kraaknet bij, de reinigingsdienst is alom in de weer. Tegen de avond kan men op de pleinen groepen mensen zien samenkomen, jong en oud, die er op de tonen van muziek samen gymnastische dansbewegingen uitvoeren. Ook de studentencampus met zijn brede, met bomen afgelijnde lanen is een oase van rust. De studenten wandelen er naar hun klassen of spelen een partijtje handbal of tennis op de sportterreinen. Nergens zijn bewakers te zien, behalve bij de ingangen, net als op Amerikaanse campussen. De Communistische Partij is er blijkbaar in geslaagd de burgers discipline bij te brengen. Tijdens maaltijden met stafmedewerkers praatten we over cultuur en politiek. Dit laatste omdat ik er vragen over stelde. Zo vernam ik van professor Zhang dat hij tijdens de Culturele Revolutie onder Mao Zedong op het platteland in een fabriek had moeten werken. Hij tilde er niet zwaar aan. Het had hem in staat gesteld de werken van Marx en Mao beter te begrijpen. En, voegde hij hieraan toe, als men maar partijgetrouw is, krijgt men heel wat speelruimte om zich in andere strekkingen te verdiepen. Dat klopt. Sommige van de studenten met wie ik sprak, werkten aan een paper over Husserl of Habermas. Voor de rest nauwelijks kritiek op het marxisme, tenzij indirect. Op zekere dag was er een docent van de Vrije Universiteit Berlijn verslag komen doen van de stand van zaken van de nieuwste wetenschappelijke uitgave van Marx en Engels. Hij had aangestipt dat de voltooiing ervan nog vijf jaar kon aanslepen, waarop een student me zei: ‘zolang kunnen we niet wachten om Marx en Engels bij de tijd te brengen; onze samenleving is volop in ontwikkeling. Grote delen van China zijn al meer dan gemoderniseerd’. Toen ik hem vroeg waar hij de aanvang van die modernisering plaatste, kwam meteen het antwoord: ‘Vanaf het eind van de jaren 1970, toen Deng Xiaoping de economie liberaliseerde. Maar juist deze grote vernieuwer heeft ook gewild dat wij onverkort communisten blijven, ondanks onze industriële boom en opening naar het Westen. In juni 1989 heeft hij leger en tanks ingezet om op het Tiananmen-plein in Beijing de studentenopstand neer te slaan’. Voor vele lezers is Deng Xiaoping ongetwijfeld geen onbekende. De intrigerende vraag blijft wat deze vooruitstrevende politicus heeft bezield om zo drastisch op te treden tegen burgerlijke ongehoorzaamheid | |
[pagina 593]
| |
aan het regime. Anders gesteld: wat is de meerwaarde die Deng gezien heeft in het eenpartijsysteem om China te maken tot wat het nu is: een economische en politieke wereldmacht waarmee men degelijk rekening moet houden? Over Deng Xiaoping is al heel wat geschrevenGa naar eind1. Recentelijk is die literatuur aangevuld met de omvangrijke studie van de Amerikaanse socioloog Ezra Vogel, Deng Xiaoping and the Transformation of ChinaGa naar eind2. Omdat ze zo rijk gedocumenteerd is, schetst Vogels studie een helder beeld van Deng Xiaopings gestage opgang naar de macht. Ik zal er dan ook dankbaar gebruik van maken. De studie vertoont echter een ernstige lacune omdat ze onvoldoende de Chinees-Mandarijnse denkwereld belicht van Deng, die er niet voor terugdeinsde zijn tegenstanders koelbloedig uit de weg te ruimen. Voor dit aspect van Dengs leven zijn we op andere bronnen aangewezen. | |
Deng Xiaoping. De beginjarenEen belangrijk punt om te weten is dat Deng Xiaoping (1904-1997) een elf jaar jongere tijdgenoot was van Mao Zedong (1893-1976) en zich evenals Mao meer dan twintig jaar heeft ingezet voor de totstandkoming van de Volksrepubliek China in 1949, in het bestuur waarvan hij onder de leiding van de ‘grote roerganger’ sleutelposities bekleedde. Deng Xiaoping werd geboren in 1904, acht jaar voordat de laatste keizer van China in 1912 onder druk van het rebellerende leger aftrad en de nationalist Sun Yat-sen president werd van de Republiek China. Sun Yat-sen zou echter zijn grondgebied nog moeten veroveren op plaatselijke krijgsheren. Hij kreeg hierbij die steun van communistische cellen, die samenwerkten met Sun Yat-sens volkspartij (Kwomintang)Ga naar eind3. Als scholier was Deng betrokken bij de nationalistische studentenbeweging die protesteerde tegen de annexatie van een stuk van de provincie Shandong door Japan. In 1920 belandde hij als zestienjarige samen met 83 andere Chinese jongeren, op grond van een cultureel akkoord, in Frankrijk, waar ze zouden studeren en tevens hun kost verdienen met werk in de fabriek. Al vlug sloot hij zich aan bij de pas opgerichte plaatselijke Chinese communistische partij. Vijf jaar later zou hij in Moskou studeren aan een kaderschool voor toekomstige leiders. In 1927 keerde Deng Xiaoping naar China terug. Het partijbureau in Sjanghai droeg hem op de communistische aanwezigheid in Zuidoost-China te versterken. Dit zou al vlug uitlopen op een militaire krachtmeting met de nationalisten, want in 1928 zegde hun nieuwe leider Chiang Kai-shek de coalitie met de communisten op en ontketende een heksenjacht tegen hen. In deze periode moet de door Mao Zedong geleide ‘Lange Mars’ worden geplaatst, waaraan ook Deng Xiaoping deelnam. De Mars begon in oktober 1934 en zou ruim een jaar duren: Mao bracht een con- | |
[pagina 594]
| |
tingent communistische strijders van de zuidoostelijke provincie Jiangxi in een cirkelbeweging naar de diep in het binnenland liggende provincie Shanxi, waar ze hun hoofdkwartier vestigden. Ze rukten op door elf provincies, lieten achttien bergketens achter zich en staken vierentwintig rivieren over. Van de 86.000 soldaten en partijleiders die aan de tocht waren begonnen, kwamen er slechts 10.000 aan. De tocht bezorgde Mao een ongehoord prestige. Deng Xiaoping, de officiële propagandist die met zijn snedige toespraken het moreel van de troepen hoog moest houden, werd een van diens naaste vertrouwelingen. De politieke situatie veranderde grondig toen Japan in 1937 China binnenviel. Vanaf dat ogenblik vormden nationalisten en communisten een eenheidsfront tegen de gemeenschappelijke vijand. Maar zodra die in 1945 door de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog was verslagen, barstte de strijd tussen nationalisten en communisten opnieuw in volle hevigheid los, tot Mao Zedong in 1949 de overwinning behaalde en op 1 oktober in Beijing de Volksrepubliek China uitriep. Deng Xiaoping wachtte echter nog een belangrijke opdracht. Omdat de nationalisten nog een paar belangrijke bases hadden in het zuidoosten van het land, zond Mao Zedong Deng daarheen om er de laatste weerstand te breken. In november 1949 behaalde Deng de overwinning - Chiang Kai-shek zou uitwijken naar wat nu Taiwan heet. Door Dengs toedoen herwon China in 1950 ook de controle over Tibet. Kortom, van zijn drieëntwintigste tot zijn zesenveertigste is Deng Xiaoping verwikkeld geweest in oorlogvoering, een gegeven dat men niet uit het oog mag verliezen. | |
De Culturele Revolutie als keerpuntHet is dan ook niet verwonderlijk dat Mao Zedong Deng belangrijke posten toevertrouwde in het bestuur van de Volksrepubliek. Deng werd vicepremier van de centrale regering (1952-1956) en nadien algemeen secretaris van de Partij én vicevoorzitter van de centrale militaire commissie (1956-1966). Omdat hij in Moskou had gestudeerd, was hij ook de aangewezen diplomaat om met de Sovjet-Unie te onderhandelen. Mede door hem zou het in 1963 met de Sovjet-Unie tot een breuk komen. Deng nam het niet dat Nikita Chroesjtsjov begonnen was met de destalinisering. Zoiets kon voor hem alleen maar leiden tot ineenstorting van de partijtucht. En die partijtucht stond voor hem centraal. In 1958 had Mao de ‘grote sprong voorwaarts’ gelanceerd - een geforceerde boom in de landbouwproductie via massale collectivisatie (de oprichting van 23.500 staatsbedrijven) en in de staalindustrie (met logistieke steun van de Sovjet-Unie). Die ‘sprong’ bleek al gauw een fiasco te zijn. De Sovjethulp diende | |
[pagina 595]
| |
immers te worden vergoed met de levering van landbouwproducten, wat leidde tot hongersnood onder de eigen bevolking. Van 1959 tot 1961 stierven naar schatting dertig miljoen mensen. Intussen was ook de ‘zuivering’ van de intellectuelen aan de gang: een half miljoen burgers met een hogere opleiding werd gedwongen te werk gesteld op het platteland. Deng, die toen algemeen secretaris was van de Partij, moet in dit alles een belangrijke rol hebben gespeeld. Maar hierover is Vogel heel karig in zijn berichtgeving. Andere bronnen zijn hierover explicieter. Als algemeen secretaris kwam aan Deng de uitvoerende macht toe: hij zette de algemene richtlijnen van Mao om in concrete maatregelen. Tevens had hij inzage in de dossiers van de kaderleden van hoog tot laag, en zette zo een netwerk op van trouwe medewerkers die zijn bevelen kordaat uitvoerden. Deng zelf bleef op de achtergrond, maar was wel degelijk de ‘denktank’ achter alle manoeuvres. Precies zoals de Mandarijnen van oudsher wist hij de leden van de staatsapparatuur aan zich te binden en ze ook af te schrikken door hen te bevelen tegenstanders gevangen te nemen, en zelfs te folteren of te doden (een lot dat ook hen boven het hoofd hing, mochten ze ergens in gebreke blijven)Ga naar eind4. Na zekere tijd zag Deng het fiasco in van de ‘grote sprong voorwaarts’ en begon hij de collectivisatie terug te schroeven. Uit die periode stamt zijn fameuze gezegde: ‘Het doet er niet toe of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt’. Maar wat hij ook deed om het ergste te voorkomen, zijn voorstellen tot bijsturing werden meteen gebrandmerkt als ‘revisionisme’ en ‘toegeving aan de burgerlijke cultuur’. Om hiertegen een dam op te werpen startte Mao in 1965 de Culturele Revolutie. Deze bestond vooral uit massademonstraties waarin de deelnemers hun trouw aan de ‘grote roerganger’ betuigden. Uit deze beweging ontstonden paramilitaire jeugdgroepen - denk aan de Rode Garde die zich sterk maakte de bourgeoismentaliteit te zullen uitroeien. Zij putten hun enthousiasme uit het Rode boekje, een bloemlezing van citaten uit Mao's speeches. De Rode Garde werd ook ingezet om onder de kaderleden ‘revisionisten’ op te sporen en hen tot een bekentenis van hun dwalingen te brengen. Eén uitspraak van Mao werd Deng fataal. In 1966 haalde Mao openlijk uit naar Liu Shaoqi, de gewezen vicevoorzitter van de PartijGa naar eind5, die het tijdens een partijcongres had aangedurfd Mao te bekritiseren. Hij voegde er in één adem aan toe dat ‘Deng Xiaoping nummer twee was die de kapitalistische weg was opgegaan’, (blz. 43). Liu en Deng, toen algemeen secretaris van de Partij, werden onder huisarrest geplaatst (Liu zou er sterven bij gebrek aan medische verzorging). Deng, diens vrouw en schoonmoeder overleefden het huisarrest; zij stonden onder politietoezicht, wat hen beveiligde tegen gewelddaden van de Rode Garde. Hun vijf kinderen genoten deze bescherming niet en werden het doelwit van de heethoofden. Dengs jongste zoon werd zodanig | |
[pagina 596]
| |
toegetakeld dat hij er een verlamming van de onderste ledematen aan overhield. Alsof dit nog niet genoeg was, werd het gezin Deng in oktober 1969 uitgewezen naar de provincie Jiangxi waar Deng, toen vijfenzestig jaar, verplicht werd halftijds als mechanicus in een autofabriek te werken, dezelfde job die hij als student in Parijs had uitgeoefend, en zich te bezinnen. Hij werd niet uit de Partij gestoten; na zijn heropvoeding kon Mao hem wellicht nog gebruiken voor 's lands bestuur. | |
Deng Xiaopings comebackDengs bezinningsperiode duurde ruim drie jaar, tot februari 1973. Omdat hij kranten kon inzien en radio beluisteren, kon hij zich een idee vormen van wat er zich ondertussen in de wereld afspeelde: Japan was een economische reus geworden, terwijl ook Zuid-Korea en sommige gebieden waar etnische Chinezen woonden - Singapore, Hongkong en Taiwan - het alsmaar beter deden. Dit riep bij hem de vraag op waarom er in China maar geen vooruitgang kwam. Dit kon, zo redeneerde hij, moeilijk aan Mao alleen liggen; het lag aan het systeem, dat veel te gesloten was. Hij juichte dan ook toe dat Mao, met zijn premier Zhu Enlai, toenadering was beginnen te zoeken tot de Verenigde Staten (met als hoogtepunt president Nixons bezoek aan Beijing, voorbereid door Kissinger). Wat hem in Mao echter verontrustte was diens obsessie met een mogelijke staatsgreep, bekokstoofd door een kandidaat-opvolger. Heel bekend is het geval van maarschalk Lin Biao, die in het begin van de jaren 1960 naast Deng Xiaoping nog doorging als Mao's gedoodverfde opvolger. Omdat Lin zich bedreigd wist door Mao had hij gepoogd met een privévliegtuig naar Rusland te ontkomen, maar het toestel crashte in Mongolië. Mao stond weldra alleen en kon niet anders dan (voorlopig) zijn vertrouwen stellen in Zhu Enlai. Deze laatste zou redding brengen voor Deng. Zhu Enlai was begonnen met de lancering van vier moderniseringen: in de landbouw, de industrie, het leger en de wetenschappen en technologie. Om die moderniseringen tot een goed einde te brengen had hij de hulp nodig van bekwame politici en strategen die tijdens de Culturele Revolutie in de verdrukking waren gekomen. Hij begon dus voorzichtig met een tactiek van rehabilitatie, die hij in detail aan Mao voorlegde. Op zeker ogenblik moet ook de naam van Deng Xiaoping zijn gevallen: in februari 1973 riep Mao hem terug. Deng was onmiddellijk bereid: ‘Ik kan nog twintig jaar dienst doen’, was zijn antwoord (blz. 69). Mao maakte Deng meteen lid van het politbureau en van de centrale militaire commissie. Hij vertrouwde hem praktische taken toe, zoals de afslanking en verhoogde slagvaardigheid van het leger, de reorganisa- | |
[pagina 597]
| |
tie van 's lands spoorwegverbindingen (inefficiënte zaakvoerders werden ontslagen), en hierbij aansluitend een zaakkundige aanpak van mijnbouw en staalindustrie. Ook betrok Mao Deng bij de ontvangst van vreemde staatshoofden. In het voorjaar 1974 vertegenwoordigde Deng China op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York; in mei 1975 ging hij op missie naar Parijs om er logistieke steun te vragen voor China's modernisering. De bevolking was enthousiast over Dengs efficiënte aanpak. Maar Mao vond - mede onder invloed van de ‘bende van vier’ (zijn echtgenote en haar drie medewerkers) - dat Deng onvoldoende waardering opbracht voor wat hij als ‘grote roerganger’ had gepresteerd. Mao vreesde, met andere woorden, dat, mocht Deng hem opvolgen, er niet veel over zou blijven van zijn revolutionaire nalatenschap. Eenzelfde verdenking koesterde hij ten opzichte van zijn premier Zhu Enlai. Toen deze op 8 januari 1975 stierf, stond Mao erop, de begrafenisceremonie zo eenvoudig mogelijk te houden. Hij had Deng de opdracht gegeven een neutrale lofrede te houden, wat deze ook deed. Maar deze manoeuvre zou een staartje krijgen. De bevolking nam het niet dat de geliefde Zhu Enlai geen passende hulde had gekregen. Toen de ‘bende van vier’ een jaar na Zhu Enlai's dood een denigrerend artikel over hem publiceerde kwamen duizenden mensen als eerbetoon dagenlang kransen neerleggen op het Tiananmen-plein. De nieuw aangestelde premier, Hua Guofeng, liet die telkens weghalen. Geruchten ontstonden dat Deng achter de posthume hulde stond, waarop Mao hem prompt uit al zijn functies onthief. Mao was toen al ziek. Hij zou sterven op 9 september 1976, nadat hij de nieuwkomer Hua tot zijn opvolger had benoemd. In zijn lofrede op het Tiananmen-plein prees hij Mao, ten overstaan van een miljoen rouwenden, als ‘de grootste marxist van onze tijd’ (blz. 175). Dit weerhield hem niet meteen de touwtjes in handen te nemen: kordaat liet hij de ‘bende van vier’ arresteren, zodat het moderniseringsproces kon doorgaan. In juli 1977 drukte hij op het Tiende Partijcongres door dat Deng alle functies terugkreeg die hem waren ontnomen. Hua Guofeng besefte maar al te goed dat hij zijn rol als nieuwe leider te danken had aan zijn benoeming door Mao, terwijl het echte door de natie erkende leiderschap bij Deng Xiaoping berustte. Bij zijn eerste publieke verschijning, op een voetbalwedstrijd China-Taiwan, kreeg Deng een staande ovatie. | |
Het DengtijdperkDengs aanvaardingsspeech was veelbetekenend: ‘Nu ik mijn werk hervat, liggen er twee mogelijkheden open: dat van officiant, en dat van iemand die iets verwezenlijkt’ (blz. 199). Hij koos duidelijk voor het | |
[pagina 598]
| |
laatste: hij zou Zhou Enlai's moderniseringsprogramma in praktijk brengen. Maar hiertoe waren voorbereidende stappen nodig. (a) Deng voerde opnieuw het toegangsexamen tot de universiteit in dat met de Culturele Revolutie was afgeschaft; het peil van de universiteiten moest dringend omhoog, want wetenschap en techniek waren de productiemiddelen van de toekomst. (b) In de partijbesprekingen hamerde hij op het belang van vakkundigheid op alle niveaus van bestuur, en van een breed vertakte discussie binnen het eenpartijstelsel. Hij verwierp de visie dat communisme neerkwam op ‘gedeelde armoede’; het land als geheel moest rijk worden en, voegde hij hieraan toe, hierbij ‘zullen sommigen het eerst rijk worden’ (blz. 244). Hiermee motiveerde hij zijn plan om aan de kustlijn met versnelde economische ontwikkeling te beginnen. Van even groot belang waren Dengs diplomatieke missies: in vijftien maanden zou hij vijf landen aandoen. In oktober 1978 bezocht hij gedurende tien dagen Japan; hij tekende er een vriendschapsverdrag en bezocht verschillende topbedrijven waarmee hij joint ventures afsloot. In Japan had hij gezien wat ‘management’ betekende. Ook kreeg hij een indrukwekkende lening los van het Japanse Fonds voor Overzeese Economische Samenwerking. Van 5 tot 15 november bracht hij een bezoek aan Thailand, Maleisië en Singapore om de betrekkingen met deze landen te normaliseren en de aldaar wonende etnische Chinezen warm te maken voor de op til zijnde modernisering in China. Van 28 januari tot 5 februari 1979 ten slotte was hij te gast bij president Carter in de Verenigde Staten. Uit die periode dateert de foto waarop Deng te zien is als de geamuseerde diplomaat die tijdens een rodeo in Texas een cowboyhoed aangeboden krijgt en die prompt opzet. Maar de toon van de gesprekken was zakelijk: Deng eiste dat de VS zijn militaire hulp aan Taiwan, voor hem een afgescheurde provincie van China, stopzette, en drong erop aan dat de VS erin zou toestemmen jaarlijks een contingent van zo'n 700 Chinese studenten in de wetenschappen in hun universiteiten op te nemen. Toen een lid van het Congres Deng vroeg of hij niet vreesde dat die in de VS zouden blijven hangen, antwoordde hij zonder verpinken: ‘O, dat is absoluut geen probleem: Hoeveel wenst u er te hebben? Tien miljoen? Vijftien miljoen?’ (blz. 342). Met zijn gevatte taal dwong Deng respect af. Tijdens een privé-onderhoud met Carter liet hij deze weten dat China Vietnam zou aanvallen, om dit land te doen afzien van zijn voornemen om Cambodja binnen te vallen. Die aanval vond plaats van februari tot maart 1979, een grensoorlog waaruit Deng heel wat zou leren om de militaire slagkracht van China op te voeren. De hele wereld wist ondertussen dat Deng Xiaoping de feitelijke Chinese leider was, die de dienstdoende premier, Hua Guofeng, overvleugeldeGa naar eind6. Deng zou trouwens niet aarzelen de hele staatsapparatuur te vernieuwen. In het politbureau verwijderde hij drie naaste medewer- | |
[pagina 599]
| |
kers van de premier en benoemde in hun plaats drie van zijn eigen medewerkers, waaronder Hu Yaobang (geboren in 1915) en Zhao Ziyang (geboren in 1919), die een jaar later respectievelijk algemeen secretaris van de Partij en premier zouden worden, twee functies die Hua Guofeng nu nog waarnam. Eenzelfde zuivering drukte hij door in de ministeries en provinciebesturen, waar leden van zijn netwerk het voor het zeggen kregen. Maar wie ontslagen werd, bleef zijn wedde behouden. Deng wilde tot iedere prijs vermijden dat de indruk ontstond dat er een machtsstrijd aan de gang was. Toen een buitenlandse journalist hem vroeg of Mao's portret op het Tiananmen-plein zou blijven prijken, antwoordde hij: ‘Dat portret zal daar altijd blijven’ (blz. 369). In zijn State of the Union-speech van 18 januari 1980 zette Deng bondig de krijtlijnen van zijn bestuur uiteen: Voor hem was er maar één middel om de superioriteit van het socialisme over het kapitalisme te bewijzen en dat was de verwezenlijking van een spectaculaire economische groei. Deng wedde op een verviervoudiging van het inkomen van de bevolking tussen 1980 en 2000. Voor het behalen van deze doelstellingen kon hij op een brede consensus rekenen. Hij voelde zich gesterkt om door te gaan met de in 1979 gestarte proefprojecten aan de kustlijn: de speciale economische zones in de provincies Guangdong (met Guangzhou als voornaamste centrum) en Fujian (tegenover Taiwan). Vooral in Guangdong kon hij rekenen op de steun van ondernemers in het aangrenzende Hongkong. Deze waren etnische Chinezen en wensten niets liever dan dochterbedrijven op te richten buiten hun beperkte territorium. Van de ene dag op de andere hevelden ze fabrieken over naar de andere kant van de grens: ‘Hongkongse arbeiders die 's morgens naar hun werk kwamen moesten vaststellen dat 's nachts de hele machinerie van het bedrijf was overgebracht naar een dorp over de grens waar een nieuwe fabriek was opgericht’ (blz. 405). De speciale zones hadden heel wat privileges. De plaatselijke kaderleden - gouverneurs en burgemeesters - kregen de volmacht om joint ventures te starten; ze dienden Beijing alleen op de hoogte te brengen en de vereiste inkomstenbelasting te betalen. Bovendien ‘stond Deng buitenlandse firma's toe hun eigen systemen van tewerkstelling en management te behouden’ (blz. 400). Van die firma's zouden de Chinese ingenieurs trouwens de knowhow overnemen in de op te richten staatsbedrijven. Vooral in Guangdong verliep de samenwerking met Hongkong uitstekend. De voertaal was er dezelfde, het Kantonees. Die samenwerking leidde tot een ware metamorfose van de streek. In 1978 waren er in Guangdong praktisch geen fabrieken met moderne assemblagebanden: ‘Tegen het eind van de jaren 1980 was de hele 170 kilometer lange snelweg van Hongkong naar Guangzhou aan beide kanten omzoomd met fabrieken. In 1979 was Shenzhen, juist over de | |
[pagina 600]
| |
grens met Hongkong, een stadje van 20.000 inwoners, twintig jaar later was de bevolking ervan aangegroeid tot 10 miljoen’ (blz. 406). Toen de stad Guangzhou het Guangzhou Hotel oprichtte, huurde ze personeel in uit Hongkong. Met hun westerse kledij en kennis van het hotelwezen toonden ze de Chinezen de finesses van het vak, een stijl die meteen ingang vond in de overige voor zakenlui bestemde hotels en restaurants. De bevolking van Guangdong, maar ook de ‘gastarbeiders’ uit het Chinese binnenland werden op slag kosmopolitisch. Tewerkgesteld in textielbedrijven en in bedrijven voor gebruiksartikelen begonnen ze niet alleen de zaken die ze produceerden te kennen, maar ook te gebruiken. Het duurde niet lang of ze begonnen ook modieuze kleren te dragen en zich wasmachines, televisies, microgolfovens en computers aan te schaffen. | |
Naar een China met twee versnellingenIn het Dengtijdperk groeide de kloof tussen stad en platteland. In 1978 leefde nog 80% van het miljard Chinezen op het platteland; velen van hen leden honger. Deng voelde zich dan ook verplicht om de collectieve landbouw- en bedrijfsunits te ontmantelen. Met zijn simpele opmerking ‘we kunnen de mensen toch niet laten verhongeren’ wist hij de kaderleden te overtuigen van de noodzaak van decollectivisatie. Dit gebeurde in verschillende stappen. Huishoudens kregen de kans graan en andere gewassen te kweken voor eigen gebruik en hun overschotten op de markt te laten brengen door de lokale administratie. In 1982, na de ontbinding van de kolchozen, kregen gemeenten en steden de bevoegdheid om contracten af te sluiten met enkelingen, zodat deze, mits betaling van taksen, bedrijfjes konden oprichten met niet meer dan zeven werknemers. Die bedrijfjes zouden inspelen op de vraag naar bepaalde producten. Het systeem van vraag en aanbod moedigde de mensen aan om zaken te doen en hun waar aan de man te brengen. Op deze manier ‘werden honderden miljoenen boeren boven de armoedegrens getild’ (blz. 445), ofschoon hun levensstandaard niet kon worden vergeleken met die van het groeiende aantal stedelingen. De ministeries van Economische Planning en Financiën staken heel wat geld in de ontwikkeling van het platteland; wegennet en openbaar vervoer werden uitgebreid, er kwamen subsidies voor de aanleg van irrigatiekanalen en de aankoop van pesticiden. Dit had tot gevolg dat Deng zijn tempo van stedelijke modernisering moest inbinden. Zo drong Chen Yun, het hoofd van de nationale economische en financiële commissie, er in 1982 op aan de vestiging van nog eens twaalf speciale economische zones voor twee jaar te bevriezen. Deng stemde toe, maar vanaf 1984, toen de Chinese financiën er beter voor stonden, werden deze spe- | |
[pagina 601]
| |
ciale zones een feit, dankzij de investering van bedrijven uit Japan, Taiwan en Hongkong. In zijn langetermijnplanning dacht Deng al aan een hereniging met China van Hongkong en Taiwan. In zijn gesprekken met Amerikaanse diplomaten onder president Reagan (en nadien bij Reagans bezoek in Beijing in 1984) protesteerde Deng tegen Amerika's erkenning van Taiwan: voor hem was Taiwan een deel van China, dat bij mogelijke hereniging zijn eigen economisch systeem zou mogen bewaren. Diezelfde slagzin ‘één land en twee systemen’ herhaalde Deng bij zijn gesprekken met Margaret Thatcher over Hongkongs terugkeer naar China, die gepland was voor 1997 bij de beëindiging van het Britse mandaat. Deng kon zo optimistisch zijn over de hereniging, omdat hij geloofde dat, eens het zover kwam, de speciale economische zones in China een zelfde welvaartspeil zouden kennen als die gewesten. Over hoe dit peil te bereiken consulteerde hij de Wereldbank. Haar China-specialisten raadden hem aan om, gezien de diversiteit van het onmetelijke land, de invoering van de vrije markt in kleine stapjes te laten verlopen: de controle van het centrale planbureau op de prijsstijging van de producten zou slechts geleidelijk mogen worden afgebouwd rekening houdend met de wisselende economische conjunctuur. Dit was een moeilijke evenwichtsoefening die tot spanningen zou leiden tussen de behoedzame Chen Yung en de ondernemende Deng. In 1987 drukte Deng een resolute liberalisering van de prijzen door in de overtuiging dat de markt zichzelf zou corrigeren, en dat de bevolking met haar relatief hogere welvaart de schok wel aan zou kunnen. Dit leidde tot spectaculaire prijsstijgingen en protest bij de bevolking. Deng trok de maatregel weer in, maar verloor met zijn gok een deel van zijn aanzien in de Partij en bij de bevolking. | |
Eenpartijsysteem door dik en dunDeng was ondertussen al drieëntachtig en vertrouwde de uitvoering van zijn programma in groeiende mate toe aan Hu Yaobang, de algemene secretaris van de Partij, en premier Zhao Ziyang. Deze dienden dan wel rekening te houden met zijn goed- of afkeuring. De discussie binnen de Partij ging niet enkel over de overgang van planeconomie naar vrijemarkteconomie, maar ook over de democratisering van het landsbestuur. Voor Deng was het duidelijk: ‘democratische’ inspraak kon slechts binnen het eenpartijsysteem. Hij omschreef dit in de beste traditie van Lenin als ‘democratisch centralisme’ (blz. 555): over de te nemen stappen kon uitvoerig gediscussieerd worden, maar na een meerderheidsbesluit waren alle geledingen van de Partij gebonden aan de uitvoering hiervan. Om zowel de overlegstructuur te verbeteren als | |
[pagina 602]
| |
de efficiëntie van de uitvoering van de besluiten had Deng er trouwens op aangestuurd dat de kaderleden, van hoog tot laag, over de nodige vakkennis en competenties zouden beschikken, zoals dit in de glorietijd van de keizerlijke administratie in China de regel was. In deze definitie van ‘democratie’ waren niet inbegrepen: individuele vrijheden en rechten én de juridische bescherming hiervan, aspecten die de Chinese intellectuelen en universiteitsstudenten na aan het hart lagen. Televisie was ondertussen wijd verspreid. Men had live kunnen zien hoe massale maar vreedzame demonstraties in Manilla de Filippijnse president Marcos in 1986 ten val hadden gebracht. Dit was voor Chinese studenten de aanleiding om op straat te komen en hun grieven te uiten over krappe behuizing en slaafse afhankelijkheid van de Partij (die besliste of ze mochten komen studeren en welke job ze zouden krijgen). Hu Yaobang, die ook partijleider was van de communistische jeugd, ging met de studenten praten en liet hun verstaan dat hij begrip had voor hun eisen. Het partijbestuur, dat ondertussen een campagne was begonnen tegen ideologische nestbevuiling, nam hem dit bijzonder kwalijk. Hij moest begin 1987 aftreden en premier Zhao Ziyang nam zijn functies over. Hu Yaobang was hierdoor zo emotioneel aangegrepen dat hij ziek werd en stierf aan een hartaanval op 15 april 1989. Massa's studenten zakten af naar Beijing en legden een week lang kransen neer op het Tiananmen-plein. Zolang de rouwperiode duurde liet Deng Xiaoping, toen hoofd van het leger, hen begaan, maar toen de samenscholingen nadien de allure aannamen van protestmarsen, besloot hij in te grijpen. Hij kondigde de staat van beleg af en liet tanks aanrukken, maar geschoten werd er vooralsnog niet. Toen een harde kern van studenten echter tijdens het bezoek van de Russische president Gorbatsjov van 15 tot 18 mei, opnieuw het Tiananmen-plein bezette en er een hongerstaking begon, was voor hem de maat vol. In de nacht van 3 op 4 juni openden de tanks het vuur op de menigte: naar schatting duizend tot tweeduizend studenten werden gedood en verscheidene duizenden gewond. Deng Xiaoping realiseerde zich dat hij alle sympathie zou verliezen bij het volk. Daarom had hij al weken voor het bloedbad geregeld dat in de partijtop een jonge partijgetrouwe en deskundige bestuursploeg het roer zou overnemenGa naar eind7, zodat het programma van economische modernisering kon worden voortgezet. Hij maakte zichzelf geen enkel verwijt over de manier waarop hij de opstand gewelddadig had neergeslagen - hij zei: ‘de westerlingen zullen dit vlug vergeten’ (blz. 617). Als hij niet had ingegrepen, was zijn redenering, dan was de Partij lelijk beschadigd geweest en was het land wellicht verdeeld geraakt en uiteengevallen, twee zaken die kort nadien een feit werden in de Sovjet-Unie. Intussen is zijn prognose uitgekomen: onder de leiding van de | |
[pagina 603]
| |
Partij is de Chinese economie spectaculair gegroeid. Ezra Vogel lijkt deze redenering te onderschrijven. Ook voor hem is de slachting op het Tiananmen-plein de prijs die moest worden betaald om de Partij in het zadel te houden en verdere economische groei te handhaven. Maar hiermee herhaalt hij, aldus zijn critici, enkel de slogan die de Chinese partij-ideologen de wereld in sturenGa naar eind8, en geeft hij toe aan de redenering die ook in geopolitieke studies opgang maakt: dat namelijk een minder kwaad is toegestaan als hieruit een groter goed volgt, in casu: een stabielere wereldordeGa naar eind9. Een passender besluit van zijn boek was geweest als Vogel de vinger had gelegd op de blinde vlek in Deng Xiaopings denkwereld. Deng heeft zich blijkbaar niet gerealiseerd dat hij met de verspreiding van grotere welvaart, de hunkering naar democratische inspraak heeft gezaaid. Hoe beter de mensen het economisch hebben, des te meer ze ook zelf hun leven willen bepalen. Politieke hervormingen in de richting van een werkelijke rechtsstaat kunnen dus niet uitblijven. Zolang die rechtsstaat er niet is, zullen intellectuelen in China blijven protesteren. Repressieve maatregelen hiertegen lossen niets op. |
|