| |
| |
| |
Sus van Elzen
Iedereen belooft veranderingen in China
In China is het altijd goed te beginnen met Confucius, de wijsgeer/politicus die de cultuur - en met name ook de politieke cultuur - van de Chinese wereld hielp bepalen. Zo bieden de recente avonturen van Confucius in China een illustratie van de heersende tweedracht aan de top. Al enkele jaren had de Chinese overheid blijk gegeven van een nieuwe, voor dit regime royale, openheid tegenover de antieke filosoof. Dat was nieuw, want onder het maoïsme was Confucius veroordeeld als reactionair en feodaal en het confucianisme als onkruid, meer speciaal in de laatste fase van de Culturele Revolutie (1966-1976), tijdens de ‘Pi Lin Pi Kong’-campagne - tegen Lin Piao en Confucius. Maar nu werden de tempels van Confucius weer druk bezocht, zijn diverse geboortehuizen versierd en gevierd, ene professor Yu Dan schreef voor de doorsnee Chinees een inleiding tot zijn filosofie, die met miljoenen exemplaren verspreid werd, Confucius kwam op televisie en de regering begon aan een assertieve verspreiding van de Chinese cultuur in de wereld door middel van honderden ‘Confuciusinstituten’ in tal van landen. Voor de sceptische waarnemer leek het duidelijk: het regime probeerde Confucius voor zijn kar te spannen. Dit hoefde niemand te verwonderen: in de, weliswaar kapitalistische, kleine ‘Aziatische Tijgers’ rondom
| |
| |
- Taiwan, Zuid-Korea, Maleisië, Singapore - deed Confucius druk dienst bij de formulering van hun zogenaamde ‘Aziatische Waarden’: gehoorzaamheid, discipline en vlijt bij werknemers; werkgevers leken daarin minder belangrijk. Confucianisme was ook, afgezien van een paar aspecten die in de huidige omstandigheden subversief zouden kunnen heten, altijd een behoorlijk gezagsgetrouwe leer.
Kortom, in een China zonder ideologie, waar de bevolking in een grote leegte is terechtgekomen en de leiding als de dood is voor sekten en marginale godsdiensten zoals die in het enorme land continu ontstaan (zie de Falun Gong beweging), kon Confucius, als de Partij het handig wist aan te pakken, wellicht de motor leveren voor een nieuw Chinees nationalisme, dat ook economisch geen windeieren zou leggen.
Zo werd in januari 2011 op de brede Chang'an-laan, de hoofdader van Beijing, honderd meter van het centrale Tiananmen-plein, een reusachtig bronzen Confuciusbeeld neergezet, 17 ton zwaar en bijna tien meter hoog, met zijn rug naar het Museum voor Chinese Geschiedenis. Eens hij er stond werd men hem eigenlijk gauw gewoon, ook al omdat de meeste Chinezen aan confucianisme, zeker als het door het regime wordt aangedragen, geen boodschap hebben. Al met al was er niets aan de hand. Tot het standbeeld in april 2011, vier maanden later, verdween in de nacht en, zoals vaker in de Volksrepubliek, niemand ergens van wist. Maanden later zou ik hem terugvinden in een zijvleugel van het grote museum dat hij eerst bewaakte. Wat uit deze affaire op te maken, tenzij dat hierover bovenin de Partijtop ook onenigheid heerste?
In de Communistische Partij is ‘onenigheid’ het sleutelwoord wanneer veranderingen in de Chinese Volksrepubliek ter sprake komen. Die veranderingen behoren tot de meest tantaliserende vooruitzichten van de afgelopen jaren. Eerst en vooral omdat iedereen ze wel zou wensen, niet in de laatste plaats de meerderheid van de Chinezen zelf. Het zou de wereld omdraaien, net zoals de implosie van de Sovjet-Unie na 1989 had gedaan - 1989 trouwens, was dat niet het scharnierjaar van de bloedige repressie rond het Tiananmen-plein, waarnaar in de Volksrepubliek zelf nog steeds niet openlijk verwezen mag worden? In dergelijke termen wordt in Europa vaak over China gedacht en geschreven - met recht, want het is bijna allemaal waar, zeker als men de vergelijking in kwestie op Europa betrekt of, breder, op het geijkte ‘Westen’. Bijna, want probeert men het door een meer Chinees gecentreerde bril te bekijken, dan verschuiven de perspectieven lichtelijk. Er is een soort gelaagdheid in de mogelijke perceptie van Chinese veranderingen.
De Volksrepubliek verandert immers de hele tijd: nergens anders ter wereld gaan de veranderingen zo snel. Steden en dorpen, wegen en transport, kleding en kunst en, vooral, al wat verboden is of verplicht; alles verandert zo snel dat twee jaar in China wel een eeuwigheid lijken.
| |
| |
Maar met ‘verandering in de Volksrepubliek’, bedoelen wij natuurlijk politieke veranderingen, en wel in de zin van democratisering, zoals die in het Westen verstaan wordt: democratisering, rechtsstaat, respect voor mensenrechten. Die andere veranderingen, in de economie, lifestyle en architectuur, zijn al lang evident en worden nu eens als angstaanjagend beschouwd (‘De Chinese economie heeft in 2012 die van de VS ingehaald!’) en dan weer als onvermijdelijk zelfdestructief. De politiek echter blijft totaal ondoorzichtig, en ook voor Chinees sprekende westerlingen is het uiterst moeilijk daar inzicht in te krijgen. De rituelen van machtswisseling aan de top in de Verboden Stad (of eigenlijk ernaast, in de cenakels van Zhongnanhai, waar de ware leiding werkt en woont) doen telkens weer wolken stof en speculaties opwaaien, maar op zichzelf valt er weinig uit af te lezen.
Dit geldt ook voor de meeste Chinezen zelf. Enerzijds heeft de maoïstische leiding hen generaties lang ontmoedigd om vragen te stellen bij de politiek van de Communistische Partij. Zodat veel Chinezen, ook intellectuelen in grootsteden als Beijing of Sjanghai, nu voorwenden dat het hun niet interesseert wat het Centraal Comité of het Politiek Bureau bekokstoven. Ze hebben er toch geen inspraak in.
Anderzijds schermt de Partij - en de regeringstop - wat zoals men weet ongeveer hetzelfde is - de eigen besluitvorming en conclusies op een hermetische manier af van het door hen zo gevreesde Chinese volk. Zodat ook echo's van interne politieke discussies, die als losse flarden de buitenwereld ingestuurd worden, - ‘Waarom? Waarvoor?’ - voor de buitenstaander onbegrijpelijk of onzinnig overkomen. Toen uittredend premier Wen Jiabao eind vorig jaar verklaarde dat China urgent politieke hervormingen nodig heeft, omdat er anders catastrofes dreigen zoals een nieuwe culturele revolutie, was er niemand die beweerde te begrijpen wat hij daar precies mee bedoelde. Al was het duidelijk dat er onenigheid heerste in de Partij.
Gezond verstand zou op het eerste gezicht dus aanbevelen die Chinese burger na te volgen, die het allemaal negeert en van de verklaringen niets gelooft. Maar toch. Aanwijzingen stapelen zich op dat er nieuws in de lucht hangt, dat er over veranderingen gepraat wordt, daarboven aan het meertje. Gezond verstand gebiedt dit alles op een rijtje te zetten en het serieus te nemen.
Neem de corruptie van het apparaat, de hele hemelse bureaucratie die China bestuurt, met de Communistische Partij daar bovenop. Het geheel, Partij inbegrepen, is zo corrupt dat het zelfs naar Chinese normen - men is er niet vies van cadeautjes - de spuigaten uitloopt en hele sectoren van 's lands organisatie onwerkbaar maakt. Hoe weten wij dat? Wij weten het omdat de hoogste instanties van het rijk, president Hu Jintao, premier Wen Jiabao, het Politiek Bureau, het Permanent Secreta- | |
| |
riaat, het al zoveel keren publiek veroordeeld hebben. Want het volk is kwaad. De ene anticorruptiecampagne na de andere wordt gevoerd. Geregeld worden, ondanks hun onthutsend grote bijeengestolen fortuinen, hoge bonzen voor de rechter gesleept. Die worden terdege veroordeeld, en wel naar Chinese strafmaat: bijvoorbeeld ter dood, of levenslang. En dan nog weet iedereen dat ook dit optreden van de Partij boter aan de galg is, of misschien alleen maar schijn.
Neem de democratisering. In een staat waar àlle macht in handen van de Communistische (what's in a name?) Partij is of van haar apparaten, die van Beijing tot in het kleinste gehucht hun controle uitoefenen - of dat toch, volgens haar eigen wetgeving en reglementen, zouden behoren te doen, betekent het woord ‘democratisering’ dat de Partij haar macht geheel of gedeeltelijk zou afgeven. Maar de allereerste en voornaamste taak van de Chinese Communistische Partij is nu juist die macht te bewaren, te allen prijze. Hoe kan zij dus, en men weet van interne discussies daarover, het rijk ‘democratiseren’ en toch de macht bewaren? Het is een serieus vraagstuk. Want eigenlijk is het geen kwestie van keuzes: de Partij moét democratiseren, wil ze de macht behouden. Daar zijn ook ontwerpen voor gemaakt.
Maar alles wijst erop dat de Partij intern te diep verdeeld is om efficiënt te kunnen democratiseren. Zij is, op een eerste niveau, verdeeld tussen reformisten en conservatieven: de groep die in versneld tempo méér en diepgaander economische en politieke hervormingen wil, tegen de groep die minder, minder radicaal en langzamer wil. Dat weten we al sinds de tragedie van 4 juni 1989 rond het Tiananmen-plein: nog steeds blijft het enerzijds taboe daarvan te reppen, anderzijds doen hoog genoeg geklommen zoons, broers of neven van hervormers nog steeds af en toe hun mond open om te betreuren dat die beweging van studenten en vele, vele arbeiders toen zo traumatisch werd neergeslagen, en daar blijft het dan bij. De twee kanten zijn er nog. Maar ze zijn niet afgelijnd: andere groepen lopen er doorheen. Bijvoorbeeld de veteranen van de Lange Mars en de Revolutie, nu stilaan bijna vervangen door die van de Culturele Revolutie van 1966-1976. Hun zonen en directe afstammelingen zijn de aankomende generatie, voorbestemd om de macht te erven. Men noemt ze de ‘princelings’, en eigenlijk hebben zij de fado reeds een groot deel van de macht in handen, zeker de economische; hun opgang zou rechtlijnig moeten zijn. Maar soms komt er een kink in de kabel wegens duurzame bloedvetes tussen clans en families van de veteranen, of wegens conflicten die uit het terrein opkomen. Het aangewezen voorbeeld is de opkomst en de val vorig jaar van Bo Xilai, de princeling bij uitstek.
Dat drama speelde zich af in de aanloop naar de grote machtswissel van het regime eind 2012. Het 18de Nationaal Congres van de Chinese
| |
| |
Communistische Partij ging toen een nieuw Centraal Comité kiezen, plus vijf tot zeven nieuwe leden voor het Permanent Comité van het Politiek Bureau. Dat laatste heeft met negen mannen de feitelijke macht in handen. President Hu Jintao en premier Wen Jiabao die daarin zetelden, zouden aftreden ‘om plaats te maken voor een nieuwe generatie’, de ‘vijfde generatie’, waaruit dan weer de nieuwe Chinese partijleider/president en de premier aangeduid zouden worden. De uitslag voor die twee was zo goed als bekend: dat werden Xi Jinping voor president en de zittende vice-premier Li Keqiang voor eerste minister. Maar toch was er in het geheel niets gekend, en tot de laatste minuut viel niets met zekerheid te voorspellen, tot de nieuwe machthebbers daar op het podium zouden staan. Niemand moet beginnen denken dat de werking van de partijtop transparant zou zijn.
Bo Xilai, de zestigjarige zoon van de revolutionaire held Bo Yibo, was toen al behoorlijk hoog opgeklommen. Hij was ex-burgemeester, ex-gouverneur, ex-minister van Handel, en had een uitstekende reputatie en een prima palmares als briljant bestuurder die resultaten wist te behalen. Daarom kreeg hij Chongqing, een écht harde noot om te kraken. Chongqing is een monsterstad op de Jangtsekiang-stroom in het midden van China, een aparte ‘municipaliteit’ zoals ook Beijing en Sjanghai, met 31 miljoen inwoners de grootste ‘stad’ van China. Een veel te grote probleemstad kortom, die zoniet helemaal dan toch in beduidende mate overgenomen was door de mafia.
Als partijsecretaris van Chongqing startte Bo in 2009 zijn ‘anti-triade-tornado’, een (weliswaar selectieve) campagne tegen de georganiseerde misdaad. Meer dan 3.000 mensen werden gearresteerd, onder wie heel hoge (en notoire) onderwereldbazen en -bazinnen, vijftig overheidsambtenaren van wie de hoogste de heer Wen Qiang was, voormalig hoofd van politie en chef van het gerechtelijk apparaat. De banden tussen mafia en corrupte ambtenaren die aan het licht kwamen, netwerken die opgerold werden, het werd ook allemaal aan de grote klok gehangen, vaak door partijsecretaris Bo zelf (hij heeft onder meer een diploma journalistiek, wat dat ook moge betekenen in China, waar journalistiek als beroep eigenlijk niet bestaat) die mee op de foto ging. Bo Xilai, zei mijn Chinese vriend in Beijing me, was een van de enige toppolitici in China met verstand van media en hoe die te bespelen.
Daarbij was Bo Xilai wel een princeling, als zoon van een leider van de revolutie, maar voor zulke hoge ambten - men was het er over eens dat Bo naar een stoel in het Permanent Comité dong - moeten ook princelings iets kunnen voorleggen. Verwezenlijkingen. Daar werkte Bo dus aan. De grote schoonmaak van Chongqing werd in heel China druk besproken, en in heel wat steden en provincies vroegen mensen zich af wanneer bij hen zoiets kon gebeuren, ze wachtten erop.
| |
| |
Toch was dit alles niet eenduidig positief voor Bo Xilai: hij had er zich heel populair mee gemaakt, maar sommige van zijn slachtoffers hadden relaties in Beijing. Hoe hoog zaten die, en was dat hoger dan de relaties van Bo zelf? Daar bovenop startte Bo Xilai de ‘Rode Golf’. Dat was in 2010: een televisiezender begon onder zijn autoriteit in prime time uitsluitend ‘rode’ uitzendingen te programmeren: oude films uit de revolutie, documentaires uit het maoïsme, arbeiderskoren die ‘rode’ liedjes zongen. Meezingers. Wilde de man China terugdraaien, de maoïstische rampspoed in waaruit Deng Xiaoping het verloste? Sommigen beantwoordden de vraag positief, geestdriftig. Professor Han Dexiang, op zijn website Utopia, hoopte dat Bo Xilai ‘het communisme en China’ zou redden. ‘De Gele Rivier stroomt 30 jaar oost, en dan 30 jaar west. Nu draait hij weer en zal opnieuw 30 jaar naar het oosten stromen’, zei Han.
Mijn Chinese vriend in Beijing betwijfelde dat het zo'n vaart zou lopen. ‘Die rode propaganda is bedoeld voor een heel specifiek nostalgisch publiek’, zei hij. ‘Lui van middelbare leeftijd en ouder, die nog graag voor hun televisie de oude liedjes meezingen’. Maar daar zijn er veel van. De rode liedjes zijn nog populair, al is de Culturele Revolutie waar ze naar verwijzen nu meer dan dertig jaar geleden - daarom ook zijn ze allicht bij de rockende jeugd niet zo in trek.
Hoe men het ook bekijkt, waarschijnlijk wilde Bo Xilai zelf helemaal niet terug naar maoïstisch China. Wel was hij op twee sterk in het oog lopende terreinen voluit gegaan, populistisch en met doeltreffend gebruik van de media. Niemand twijfelde er aan dat zijn doel het Permanent Comité was en, natuurlijk, een ministerpost. Maar dit was een nieuwigheid in China. Het begon op aanzetten van een echte verkiezingscampagne te lijken.
Toen, op het ogenblik dat men de indruk had dat niets deze bijzonder begaafde, competente en meedogenloze politicus nog tegen kon houden in zijn sprint naar de top, was zijn val al heel nabij. Men herinnert zich het verhaal.
Ineens was Wen Jiabao daar, die hem publiekelijk aanwees en zei dat hij een gevaar betekende voor de Volksrepubliek. Ook dit was ongehoord. Niet iedereen wist daarbij dat er een oude vete liep tussen de familie Bo en de familie Wen, daterend uit de Culturele Revolutie.
Ineens sloeg Wang Lijun, de politiechef die voor Bo de anti-mafia-campagne in Chongqing had geleid, een ware vertrouwensman, op de vlucht en reed, achtervolgd door de Chinese Geheime Dienst, naar het Britse consulaat en daarna, toen de Britten niet thuis bleken, naar dat van de Verenigde Staten, waar niet minder dan het leger hem later kwam ophalen.
En ineens tuimelde er in de familie Bo Xilai een lijk uit de kast: dat van de Britse vriend des huizes en zakenrelatie Neil Heywood, die zo- | |
| |
genaamd zelfmoord had gepleegd. Nu werd mevrouw Bo, Gu Kailaiz ervan beschuldigd dat ze hem uit de weg had laten ruimen. Met cyanide nog wel. Moord in het Centraal Comité... Agatha Christie was te vroeg gestorven. De processen die daarna kwamen, tegen Bo Xilai en tegen zijn echtgenote (zij werd veroordeeld voor moord, maar niet tot de doodstraf, tegen de Chinese gewoonte in; hij voor wangedrag en machtsmisbruik in de partij, iets waar wel elke Chinese leider voor vervolgd zou moeten worden) waren een nieuwigheid in die zin dat ze zeer leesbaar waren als politieke processen waarin alles was afgesproken, ten behoeve van het publiek, dat alles op de voet volgde op Sina Weibo (een social networking site die een hybride is van twitter en facebook) en alle andere mogelijke media, als een echte soap.
Hieruit kon men dingen leren. Misschien zaten er vanaf het begin te veel nieuwigheden gebundeld in het verhaal van Bo Xilai: te veel vernieuwing ineens voor een door-en-door conservatieve samenleving als de Chinese. Mediawerk, politieke campagnes, de publieke opinie mobiliseren, openlijk naar een hoge post dingen, gangsters liquideren met familie in Beijing, zoonlief Bo Guagua al te opvallend met zijn Ferrari in Harvard (uiteindelijk bleek het maar om een Porsche te gaan), de vele gevaarlijke vrienden van Bo Xilai onder generaals, en in het Permanent Comité Zhou Yongkang, de minister van Justitie, de politie en wat niet al, de ongehoorde uitval tegen hem van Wen Jiabao in een vergadering waar men geen uitvallen doet... En dan die Rode Campagne. Al met al, het feit dat de partijtop voor de liquidatie van Bo een heus moordverhaal nodig had, in een land waar de keizer nooit excuses nodig had voor het elimineren van een ambitieuze mandarijn. Een mandarijn die met zijn rode vlaggetje menig ambitieus carrièremaker - hele stukken van de opkomende ‘middenklasse’ en de nieuwe rijken - bang had gemaakt voor een nieuwe Culturele Revolutie, en die al te duidelijk de procedures aan het wijzigen was aan de hand waarvan de Chinese politiek wordt gevoerd. Geen democraat, zeker niet, maar dàt werd hem dan ook niet verweten.
Men spreekt nu misschien minder over de affaire Bo Xilai, en dat zou spijtig zijn. De soapstijl waarin het allemaal verlopen is dreigt immers de diepe afgronden te maskeren die door het eigengereide optreden van Bo veel te zichtbaar geworden waren.
Dat gaat immers over de diepe ontevredenheid van hoe langer hoe meer Chinezen en het massale geloofwaardigheidsverlies van de Communistische Partij, over de omstandigheid dat échte journalistiek in China wel verboden is, maar dat wat de officiële media - de CCTV bijvoorbeeld - de wereld insturen door geen hond geloofd wordt: het wordt zelfs niet bekeken. Het gaat erover dat de Partij wel probeert een ‘firewall’ op te trekken rond het internet en de nieuwe media, facebook en twitter,
| |
| |
maar dat de Chinese jongeren experts zijn in het telkens opnieuw omzeilen van die muren. De Chinese leiding loopt achter de ontwikkelingen aan, heeft een vertragende economie in het verschiet én een steeds ontevredener bevolking die begint te rebelleren, en is ook nog eens intern verdeeld. De leiding weet niet wat zij met dit alles moet aanvangen. De tijd dat Deng Xiaoping het leger kon inzetten om de boel plat te slaan is voorbij; dat leger zou nu eerst onderhandelen over de prijs - die waarschijnlijk te hoog zou uitvallen.
Maar er is meer. De razendsnelle evolutie van het nieuwe China, met zijn omschakeling van maoïsme naar wild kapitalisme in zoverre het arbeiders en boeren aangaat, heeft behalve onbetwiste weldaden ook een serie problemen met zich meegebracht. Niet het minste van die problemen is dat veel Chinezen méér willen: méér vrijheid, méér inspraak, méér gerechtigheid in de rechtbank en minder corruptie bij de politie en in het bestuur. Meer democratie. De Chinezen hebben, berekenden sommigen, het kritieke inkomen per capita waarbij democratie een prioritaire eis wordt, allang overschreden.
Maar in plaats daarvan hebben zij van vele dingen minder gekregen: onder het maoïsme hadden zij hun ‘ijzeren rijstkom’, een sociale maatregel die werkzekerheid inhield en gegarandeerde huisvesting, gratis onderwijs en gezondheidszorg, en zorg op de oude dag. Dat alles bestaat niet meer. Zeker waren zij allen straatarm maar, zo luidt de redenering, ‘Iederéén was straatarm’. Dat dit gelogen was, gezien de torenhoge privileges van de Partij, de Partijleiding en daarin de Partijtop, speelt geen rol voor mensen die nu in een precaire werksituatie zitten zonder sociaal vangnet, met onbetaalbaar onderwijs voor hun kleinkinderen en een hallucinant dure gezondheidszorg voor de niet-miljonairs onder hen. Terwijl tegenover hen de princelings en de nieuwe miljardairs met hun Audi's en hun Porsches mooi weer spelen in onbetaalbare golfclubs, enzovoort. Dit alles roept ontevredenheid op, en een nieuwe vorm van nostalgie naar een vervlogen en grotendeels (met opzet) vergeten verleden.
In en buiten China wordt veel geschreven en gepraat over de zeer snel groeiende kloof tussen arm en rijk, die (volgens de Gini-coëfficiënt) al lang steiler is dan die in de Verenigde Staten, maar over het onderliggende, fundamentele probleem van de tegenstelling tussen verdere ‘hervorming’ naar kapitalisme en de ‘rode’ nostalgie van grote delen van de bevolking wordt meestal gezwegen. En dit is natuurlijk waar Bo Xilai met zijn ‘populistische’ campagne van meezingers en populaire sociale maatregelen in Chongqing tegen het zere been heeft geschopt. Niet alleen heeft hij een probleem aan de orde gesteld waar het regime in Beijing geen oplossing voor heeft (wat kunnen ze doen, de sociaaldemocratie uitvinden?), hij heeft het vuur aan de basis ook aangewak- | |
| |
kerd. Niemand in China, daar kan men alleszins zeker van zijn, zou nu terugwillen naar de catastrofe van de Culturele Revolutie. Maar wie met veel rode propaganda aankomt op prime time zou de oude Communistische Partij uit de legenden wel eens in de herinnering kunnen doen herleven. Er is niets waar de top in Beijing zo bang voor is als voor een nieuwe Communistische Partij.
Niet dat die, in de oorspronkelijke betekenis van het woord, in dit China heel leefbaar zou zijn. De massa van de Chinezen, zeker de jongeren, en die vormen de overgrote meerderheid, herinneren zich niets meer van mogelijke, in de geschiedenis verzonken idealen waar Mao Zedong zich op beriep. Al deze Chinezen geloven nu alleen maar in de noodzaak van het op zo groot mogelijke schaal binnenslepen van Geld, in een land waar het al lange tijd gaat van iedereen voor zichzelf. De enige structuur die die individualisering - of atomisering - misschien een beetje tempert is die van de traditionele familie, voor zover die overeind blijft. Maar in hoeverre bestaat die familie nog? Traditioneel was het de trots van een Chinese familie als vier generaties in hetzelfde huis woonden, van grootouders tot kleinkinderen. Nu is de trend, zeker in de hand gewerkt door de lang aangehouden éénkindpolitiek, dat een koppel tweeverdieners met een kind in een flatje woont, afgezonderd in hun eigen cocon.
Maar het is elders dat de dingen gebeuren, bijvoorbeeld in de economie. Terwijl de topleiding de economische groei van de Volksrepubliek ziet afnemen en driftig op zoek is naar vormen van creativiteit, is China eigenlijk al lang geen ‘lagelonenland’ meer, en dus niet meer zo aantrekkelijk voor buitenlands kapitaal. De lonen in de Chinese industrie zijn al een paar jaar aan het stijgen. Dat is begonnen in de zuidelijke provincie Guangdong. Er is al sprake van een minimumloon. Er zijn stakingen geweest, onder meer na een reeks zelfmoorden bij het gigantische Foxconn, dat met zijn 1,2 miljoen werknemers onderdelen maakt voor bedrijven als Apple. Er zijn loonsverhogingen geweest. Er zijn huizenhoge conflicten ontstaan en geen manieren om die bij te leggen, aangezien de vakbonden - die er in China wel degelijk zijn - voor de Partij en voor de directie van het bedrijf werken, en niet voor de arbeiders. En daarom zijn er nu oproepen om de vakbonden te democratiseren: bij Foxconn zijn voorbereidingen bezig om de vakbondsleiding rechtstreeks door de 1,2 miljoen werknemers te laten verkiezen. Is dit doenbaar, en vindt de Partij dit leuk? Onlangs was een stemming per telefoon voor een zangwedstrijd genoeg om de hele zwik te doen verbieden: kwestie van het volk geen nieuwe ideeën te geven. Zestig jaar lang heeft de Partij er alles aan gedaan om dit onmogelijk te maken. Maar het lijkt erop dat ze voor één keer onmachtig is om de golf tegen te houden, die alleen maar in omvang en diepgang kan toenemen.
| |
| |
Of het doenbaar is, is een andere vraag. Er bestaat in China geen ervaring met dit soort acties: verkiezingen in bedrijven, collectieve onderhandelingen, ze zijn er nooit geweest, alles moet van a tot z aangeleerd worden. Maar door wie?
Als de Partij rot is, vertraagt de economie, en steeds meer mensen die totnogtoe werden omgekocht met hoger inkomen - want men kreeg het inderdaad altijd maar beter in de Volksrepubliek en was daarom relatief tevreden - worden boos en willen meer, én meer democratie, en de Partij weet niet wat daarmee te beginnen... Want ook het collectieve geheugenverlies van het volk en de stilte over de politieke taboes - de Culturele Revolutie, de Tiananmen-tragedie - worden nu hier en daar al doorbroken.
Nu vond in februari 2013 een proces plaats dat zeker online aanzienlijke deining veroorzaakte: meneer Qiu, tachtig jaar oud, werd ervan beschuldigd in 1967, tijdens de Culturele Revolutie, een dokter vermoord te hebben. Qiu dacht, zegt hij, dat de arts een spion was.
Dit is ongehoord, en een paar jaar geleden zou het nog ondenkbaar zijn geweest: als de wandaden van de Culturele Revolutie, waarin zowat alle Chinezen toentertijd zowel dader als slachtoffer waren, nu niet alleen besproken kunnen worden, maar men er ook mee naar het gerecht kan, wat zou de Partij dan nog kunnen tegenhouden?
De democratisering van China zal niet voor deze zomer zijn, maar het is duidelijk waarom er zo doortastend tegen Bo Xilai opgetreden moest worden, die zijn carrière dacht te maken door in dit potje te roeren. De Partij moet democratiseren, ze kan niet anders, maar kan er iemand voordoen hoe dat moet? Men wende zich tot Xi Jinping.
|
|