Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
Jacques De Visscher
| |
[pagina 514]
| |
haar brieven te beantwoorden in een taal die niet zijn, maar haar moedertaal was, het Tsjechisch. Ik heb geciteerd uit een brief van Franz KafkaGa naar eind[1] aan zijn Tsjechische vertaalster en latere geliefde, Milena Jesenka, die in 1944 tijdens haar opsluiting in Teresienstadt aan tyfus is gestorven. Waarom dit fragment? Franz Kafka is een Duits-Tsjechische auteur die relatief laat aan zijn tot dan toe beperkte Joodse identiteit meer kleur gaf door Jiddisch en Hebreeuws te leren. Aan het einde van zijn leven bereidde hij zich voor om Palestina te helpen koloniseren. Hij behoorde tot een familie met Asjkenazische antecedenten en frequenteerde dat milieu. Hij deed wel zijn bar mitswa toen hij dertien jaar was (13 juni 1896), maar zijn vader kondigde dit als ‘Konfirmation’ aan. Dit fragment evoceert vooral een merkwaardig fenomeen. In de context van de verloochening van geschiedenis en verleden, van de erfenis van religie, taal en traditie zijn we soms getuigen van een groteske culturele zelfhaat bij mensen die ‘ergens’ beseffen wat hun culturele identiteit is en haar tegelijk heftig verloochenen, waardoor zij natuurlijk hun eigenheid - hoe ondefinieerbaar ook - in een inversie nog sterker bevestigen. | |
Verloochening van de eigen geschiedenisHaat is die begeerte waarin we driftig het ongeluk, de vernedering, het verdwijnen of zelfs de gewelddadige dood van de ander willen. In de zelfhaat mondt dit, als het om het lijf gaat, uit in zelfmoord. In de ruimere context is het object van de zelfhaat de eigen achtergrond, cultuur, familie, religie, taal of traditie. Andere woorden hiervoor zijn ‘culturele suïcide’ en ‘tradicide’. In hun kritiek op ‘identiteit’ raken vandaag heel wat mensen vlug geïrriteerd als ze aan hun (‘Europese’, ‘katholieke’, ‘reformatorische’ of ‘Vlaamse’) identiteit worden herinnerd. Ze overstemmen hun gêne en vergeten hun welgemanierdheid, gaan aan het schelden of doen puberaal blasfemisch. Schatplichtigheid en het hebben van een verleden schijnen een te zware belasting voor de frêle schouders van de eigenmachtigheid te zijn. Het liefst gooien ze hun rijke (en vaak prachtige) christelijke religieuze cultuur op de schroothoop van de geschiedenisGa naar eind[2]. Het blijft verbazing wekken dat grote auteurs als Henry James, James Joyce en Samuel Beckett notoire verloochenaars van hun Ierse ‘roots’ waren. Ook de verwende Thomas Bernhard vond het altijd prachtig als hij op Oostenrijk kon spuwen. Gaat het om de aanstellerij van auteurs/kunstenaars die - ondanks al hun gesubsidieerde privileges - als een hidalgo con la triste figura over hun erkenning nooit tevreden zijn? Of is het alleen slaafse kleinburgerlijkheid, zich dankbaar en erkentelijk te tonen voor de traditie waartoe we behoren? Behoort het tot het imago van een avant-garde auteur | |
[pagina 515]
| |
om te schelden en te snoeven en na de publicatie van een historische roman of de uitvoering van een toneelstuk vol metaforische subtiliteiten, breedvoerig voor het televisiepubliek te betogen hoe ze zich elders zo veel beter zouden kunnen ontplooien, indien ze niet gehinderd waren door die middelmatige erfenis en traditie? Ze gaan er prat op dat ze ongecompliceerd de rijkdom van hun geboortegrond kunnen ontkennen. In hun gêne jubelen ze bij elk falen van hun achtergrond als de heilzame onthulling van ‘een schandaal’. Niet gehinderd door ongerijmdheden en paradoxen etaleren ze driftig hun ‘schaamte’ voor zoveel vunzigheid in eigen huis. | |
Tirannie van de eigenmachtigheidYou have great reason to be sad: I fear you have sold your own lands to see other men's; then to have seen much, and to have nothing, is to have rich eyes and poor hands. (As You Like It, IV:1) De zelfhaat is een kwaal: soms heel mild, zoals in de latente afgunst voor alles wat we niet zelf hebben of beheersen en wat een ander wel heeft of kan, en soms manifesteert die zich in alle hevigheid, zoals in de ontluistering en zelfdestructie als we niet langer de gedachte aankunnen dat we ooit onze (vermeende) eigenmachtigheid zullen verliezen. Die zelfhaat getuigt van een verregaande ontevredenheid met zichzelf en met alles wat met dit ‘zelf’ te maken heeft, inbegrepen het besef dat dit ‘zelf’ niet alleen mij toebehoort, maar ook anderen, diegenen met wie we dit ‘zelf’ delen. We willen daarentegen ‘individu’ zijn. Preciezer: ons cultuurklimaat wil dat wij die zelfbepaling en zelfstandigheid aanhangen - een ik, onverdeeld in zichzelf en afgescheiden van de ander. De belangrijkste maar zelden onderkende implicatie van dit individualisme (of de zucht een individu te moeten/willen zijn), is de overtuiging van het ideaal dat we in de eigen identiteit uitsluitend op onszelf betrokken zijn, een volledig samenvallen van het eigen ik met het eigen zelf. Eén is gelijk aan één. Het is de droom van de volmaaktheid waarin het ik doel is van het zelf en het zelf doel van het ik. Het is tegelijk de natuurvolmaaktheid die we de dieren toeschrijven, althans als we menen te zien dat zij volstrekt met hun natuur samenvallen. | |
Eenzame alleenheerserDeze opvatting van identiteit staat nu haaks op de visie dat we in onszelf het resultaat zijn van een groeiproces, waarin we veel hebben gekregen van de ons omringende wereld die ons tegelijk een verleden heeft geschonken en waarmee we in het perspectief van een toekomst in | |
[pagina 516]
| |
dialoog treden. In de zucht een individu te zijn, zit daarentegen de aandrang geen gedeeld verleden te willen hebben, geen gedeelde ouders, noch een gemeenschappelijke omgeving, taal of religieuze traditie, en nog minder een geërfd en aanvaard heden waarin we als goede erflaters met anderen aan de toekomst denken. Zo'n individualisme is onmogelijk en betekent de ontkenning of verloochening van de eigen aard. Het waant zich in het paradijs waar geen mannen of vrouwen zijn, Joden of Grieken, slaven of vrije lieden (Gal. 3:28). Is deze aardse ‘individualiteit’ onmogelijk; toch laten we niet na van dit absolutisme te dromen en bijgevolg veel te ontkennen, zoals de zegen van een moedertaal en een verleden, of zoals het deelnemen aan een cultuur en een omgeving die we niet kunnen beheersen en nog minder verzinnen. Volstrekt op ons individuele zelf aangewezen zijn, als zoiets al mogelijk is, zou van ons de alleenheerser van een eenzaam koninkrijk maken, iemand die met niemand rekening moet houden en van niemand afhangt - een gedachte die weleens als rechtvaardiging leeft bij mensen die, levensmoe geworden, maatregelen treffen om uit het leven te stappen, omdat ze in een vlaag van vermeende edelmoedigheid niemand tot last willen zijn. | |
Actualiseren zonder verleden of toekomstWat de vorig jaar overleden psychiater Jan Hendrik van den Berg in het midden van de vorige eeuw in zijn oratie zei over de neurotische factoren in de cultuur, lijkt vandaag nog altijd geldig. In toenemende mate blijven we de complicering van ons bestaan ondergaan. Die complicering gaat gepaard met zowel eenzaamheid als een ongehoorde haast om te voldoen aan drukke bedrijvigheden die, na de inspanningen van de investeringen, moeten renderen. Dit diept niet alleen de kloof uit tussen kindertijd en jeugdigheid enerzijds en de verantwoordelijkheid van de volwassen wereld anderzijds, maar ook de kloof tussen de professioneel actieve bevolking en de ouderen, die, duur en nutteloos, onbehoorlijk oud worden. Ten slotte, zo kunnen we met de psychiater samenvatten, accentueert het activisme van het steeds bedrijvig moeten zijn een verzelfstandigd heden waarbij onze historiciteit een blinde vlek wordt: Het heden is door geen verleden en geen toekomst gebonden. Verleden en toekomst werden onzichtbaar. Zonder afkomst en bestemming is het menselijk bestaan een rusteloos voortjagen van dag naar dag, en van jaar naar jaar. De verte werd zichtbaar en toegankelijk, doch ging tegelijk verloren. Een verkilde wereld ontnam aan het eigen domein het karakter van vertrouwdheid. Met het toenemen van vluchtige contacten devalueerden de banden, die het leven inhoud en stabiliteit verlenen.Ga naar eind[3] | |
[pagina 517]
| |
Actualiseren lijkt wel onze belangrijkste opdracht. Het is een opgeklopt modewoord dat betoogt dat we mogelijkheden in werking moeten brengen binnen het perspectief van hun onmiddellijk aantoonbare bruikbaarheid en geldigheid. Prototypisch is het restaureren van eeuwenoude gebouwen waarbij we ze onmiddellijk een herbestemming geven. Een eeuwenoude kapel krijgt de flexibele en polyvalente aankleding van een stijlvolle brasserie of van een degelijke modezaak. Bovendien ondergaat deze aankleding om de drie of vijf jaar een heuse metamorfose. Zijn restauraties of renovaties economisch niet haalbaar, dan kunnen we hele woonwijken platleggen voor de bouwdrift. Niet minder tekenend is de opruiming van de kerkhoven die ons trouwens herinneren aan wat ons onaangenaam is, met name het verleden van onze ouders en onze eigen toekomst. Crematoria en de uitstrooiing van de as heffen daarentegen die onaangename historiciteit op. | |
Gededramatiseerd bestaanMet het voortdurende vlugge actualiseren, opgevat als het aanpassen ‘aan de noden van de tijd’, mikken we op winst. Onze goed onderhouden mogelijkheden ontplooien is opvallend vernieuwend. Het is de nuttige strijd tegen het verval. Niets hoeft nog dramatisch af te lopen. Worden we daar niet heel vrolijk van? Echter, kunnen we het drama ontlopen? Het Griekse woord ‘drama’ staat voor handeling, gebeurtenis, zowel ‘blijspel’ als ‘treurspel’. Eigenlijk willen we dat treurspel slechts op de scène, op de televisie of in de krant, en niet daarbuiten. Het is al erg genoeg dat we bij onze geboorte huilen en dat anderen treuren als we heengaan (althans dat hopen we), maar we ontlopen wat naar het tragische ruikt. Daar beginnen we vroeg mee. Een heel jong kind mag niet huilen, maar moet zo vlug mogelijk lachen. We verzetten haast hemel en aarde om dit op gang te brengen, want hiermee associëren we vreugde, blijmoedigheid, vrolijkheid, plezier en opgeruimdheid. Zo moet het leven zijn! Dit gevoel van paradijselijk welbehagen behoort tot het doel van ons leven, tot een geslaagd bestaan. Is dit welbehagen vanzelfsprekend? We weten niet alleen dat duizenden kinderen in de wereld geboren worden zonder dat ze zijn verlangd. Soms worden ze nauwelijks verwacht en al heel vlug gedood of aan hun lot overgelaten, zonder dat iemand hen aankijkt, aanspreekt, laat staan hen doet lachen. De scène van het welbehagen gaat aan hen voorbij. Ze moeten daar jaren op wachten of moeten verwoede pogingen ondernemen om toch ooit die belangstelling te krijgen dat ze aan het spel van lachen en doen lachen, van plezier en welbehagen kunnen deelnemen. | |
[pagina 518]
| |
Nemen we nu ‘drama’ in zijn oorspronkelijke betekenis, dan hoeven we inderdaad niet uitsluitend aan treurspelen te denken, maar kunnen we het ook niet uitsluiten. In Aristoteles' Poetica staat dat het drama een geheel vormt dat een begin, een midden en een einde heeft. De toelichting van de filosoof luidt: Een begin is iets dat zelf niet, althans niet op grond van een noodzakelijk verband, na iets anders komt, maar waarna wel iets anders op natuurlijke wijze volgt of zich voordoet. Een einde is het tegenovergestelde: iets dat natuurlijkerwijze zelf na iets anders komt - hetzij noodzakelijk hetzij in de meeste gevallen - en waarna niets anders komt. Een midden is iets dat zowel zelf na iets anders komt alsook door iets anders gevolgd wordt. Daarom moeten goed samengestelde verhalen niet beginnen op een willekeurig punt, noch ook eindigen op een willekeurig punt, maar voldoen aan de genoemde vormprincipes.Ga naar eind[4] Het treurspel is - nogmaals - niet het andere woord voor drama. De negatieve connotaties duiden alleen op de meerzinnigheid van het levensdrama met zijn droevige én vreugdevolle connotaties. Naast of vermengd met de pijnlijke dingen die ons overkomen of die ons te wachten staan: ziekte en dood, ontgoocheling en verdriet, kennen we ook liefde, plezier, schoonheid en levensvervulling. We zien deze dubbelzinnigheid rondom ons en we overdenken haar in duizend en een gekruide verhalen. Onze belevenissen vertonen een onlosmakelijk kluwen, een netwerk of een weefsel in een samenhang die we niet altijd kunnen bevatten of omvatten. Aanvaarden we dit? | |
Niet-aanvaarde eindigheidAanvaarden is moeilijk. We trachten vaak de dubbelzinnigheid te verhullen dat onze levensloop ook een treurig drama is. We trachten het bestaan zo voor te stellen dat het grotendeels om een blijspel gaat. Bovendien zwijgen we zedig over de afloop van dit spel, alsof het drama wel een begin kent, maar geen einde. Dit heet ‘dedramatiseren’: de verbloeming en verloochening van de eindigheid waarop, zoals Aristoteles opmerkt, niets volgt. Het is de verwerping van een wezenlijke dimensie van de werkelijkheid. Het is ook ons oedipuscomplex, maar dan niet in zijn freudiaanse betekenis. Het is bekend dat Oedipus het antwoord wist op de vraag van de sfinx (‘Welk wezen loopt 's morgens op vier, 's middags op twee en 's avonds op drie poten?’). Eigenlijk wist hij het niet echt, en waande hij zich almachtig: hij had al zijn vader gedood en zou met zijn moeder naar bed gaan en bij haar kinderen verwekken. Het is alsof hij zich, als een ahistorische god, alles kon veroorloven. De moderne | |
[pagina 519]
| |
‘mens van de ontkenning’ meent zich ook zo veel te kunnen permitteren en realiseert zich niet dat hij intussen, zoals in Sophocles' tragedie, voor een pest zorgt, namelijk die van de vergetelheid. In hun sensatiezucht vervallen de nieuwsmedia daarentegen in een omkering: de overdramatisering die de het blije en het schone miskent. Nemen we daarentegen het woord ‘drama’ ernstig, dan aanvaarden en onderkennen we de onderlinge vervlechting van beide dimensies. Ondanks de bestaande negatieve sensatiezucht - geen feest zonder gruwel - heeft het huidige cultuurklimaat moeite met de aanvaarding van de eindigheid. Het roept op tot een oedipaal activisme, tot een leven in het vooruitzicht van een ontwikkeling zonder bovengrens. Zo'n grondhouding ontkent sowieso het levensdrama en wil koste wat het kost dedramatiseren en vrolijk alles ontkrachten wat op een treurspel zou kunnen lijken. Terwijl kwaad een terminologische vergissing heet, zijn lijden, verdriet, vergankelijkheid en ziekte in strijd met de menselijke waardigheid. We moeten ze reduceren tot oplosbare problemen. Ook dit is dedramatiseren. We kunnen verder aan conditietraining doen, ons eindeloos opsmukken, onze woning als een onneembare burcht inrichten, om therapeutische hardnekkigheid vragen of heldhaftig strijden tegen een hoofd vol rimpels. En, uiteindelijk, waarom niet onze hoop richten op de technische en wetenschappelijke ontwikkeling die ons later een renaissance bezorgt? Waarom zouden we ons bij ons overlijden niet laten invriezen? Dan is de dood maar tijdelijk. Iedereen zal opkijken bij onze terugkomst. | |
Zorg voor de ziel of voor het lichaamWij, moderne stedelingen, zijn gevoelig voor de vraag die iedereen zich toch vroeg of laat moet stellen: ‘wie zijn we?’. Hoe meer mensen ontkennen dat we stervelingen zijn, hoe minder de vraag zal worden beantwoord. Maar de vraag komt terug, zelfs in een nadrukkelijker vorm: ‘wie zijn we eigenlijk?’ Is de vraag zo kwellend? Of vermijden we het antwoord, zoals we op zo veel vragen geen antwoord meer wensen te geven? Wat is de achtergrond? Beschikken we nog over het materiaal om het antwoord van enige vastheid te voorzien? Het gevoel dat het antwoord ons ontglipt, of de ontkenning dat er een antwoord is, of zelfs de weigering dat we een oriënterend antwoord zouden kunnen (of moeten) onderkennen - stemt ons niet gerust, maar eerder droevig. Stellen we ons deze vragen uitsluitend aan de schrijftafel, tijdens de wandeling, of in bed tijdens een slapeloze nacht, dan komt er geen gestoffeerd antwoord. Natuurlijk kunnen we ons er vanaf maken met de stelling dat we geen echt geestelijk leven hebben of leiden, omdat wij toch niets anders zijn dan een gecompliceerde diersoort, een organische | |
[pagina 520]
| |
machine, met begeerten en driften, met behoeften en noden, met nogal wat chance, maar met veel malchances. Zijn we niet de speelbal van de omstandigheden van aanleg en milieu of, zoals sommigen zeggen, ‘gevangenen van onszelf’? Anderen daarentegen, die wat hebben onthouden uit de lessen biologie, geloven stellig dat alles een kwestie van chromosomen en genen is. We hangen een determinisme aan, maar dan à la carte, om ons, als het ons uitkomt, van een vervelende verantwoordelijkheid vrij te pleiten. Zolang we onze belangrijkste vragen articuleren in een retorisch discours waarin we redeneringen en argumentaties aanvoeren om onszelf en anderen te overtuigen, voelen we ons theoretisch veilig. Dit besloten theoretische spel is echter heel vrijblijvend en niet de beste manier om ons bestaan geloofwaardig te beschrijven. Articuleren we daarentegen deze vragen en hun antwoorden niet veeleer met de signatuur van onze levensloop? | |
Holle lichamenEen bestaan dat het drama ontloopt en zich laat versnipperen of verstrooien in de onmiddellijkheid van het gecompliceerde publieke leven dat steeds grootschaliger en universeler wordt, loopt leeg. Wat overblijft is een vorm, bron van voortdurende bekommernis om niet in de zelfhaat om het eigen lijf te vervallen. Die vorm kunnen we nu koesteren, insmeren, oppoetsen en eindeloos soepel houden. Het wordt het zowel mooie als schone lichaam, de perfect lopende geoliede machine, hygiënisch correct. Waar? In huis, in de badkamer, in de eet- en koffiehuizen, in de modebladen en saunacentra, op het kantoor overdag, op het golf- en tennisveld op zaterdag en zondag, op het zonnige strand tijdens de vakantie. Van den Berg heeft het over de holle lichamen die, paradoxaal, zo vol zijn: ‘zij zijn gevuld op alle wensbare plaatsen met alle denkbare stoffen [...]. Vol zijn zij, de op het strand geduwden, vol met ups, peps, tonics. Vol met het niets wat onze wereld vult’Ga naar eind[5]. Een geoliede lichaamsmachine wensen we (onder het mom van een goede gezondheid) iedereen toe op Nieuwjaarsdag. Het is het zinnebeeld van een geslaagd, gededramatiseerd leven. Aanvaarden we onze eigenheid dan echt niet? Ach, we kunnen in auditoria, in de magazines of in televisieprogramma's met veel psychologische geleerdheid de versterking van de individualiteit bepleiten. Helaas vertellen we dan niet dat, als tegelijk de zorg voor de ziel ontbreekt, dit leidt tot een in zichzelf opgesloten versteend bestaan. Door de band bedoelen we met de versterking van de individualiteit een stressbestendig ik, de manifestatie van het ‘ik ben ik’, of zelfs ‘ik ben die ben’. We apen God na en eisen afgunstig rechten en vrijheden op. | |
[pagina 521]
| |
Mondt onze volledige verwerkelijking van het ik niet uit in ongenaakbaarheid en onvatbaarheid - in de desubjectivering? Het lukt ons nooit het innerlijk uit te roeien en ons alleen gewetenloos op de omgeving te richten. Zodra onze bagage ontbreekt, of wij die als ballast overboord gooien, kan het subject geen subject meer zijn. Zijn we talentrijk in de zelfhaat, dan staat de deur open voor ergernis, ontkenning en verloochening die ons innerlijk volledig verschralen. We kunnen het eigen verhaal ontwrichten, de dramatische logica ontkennen of weigeren. De verloochening van het identiteitsbesef betekent het einde van een concrete geschiedenis en van een singulier, maar niettemin gedeeld verleden als voedingsbodem voor een toekomst. Wat we ook mogen verzinnen, van tel is niet zozeer de algemeenheid, maar wel de historische eigenheid, ingebed in de ontelbare belevenissen van unieke gebruiken en gewoonten, van cultuuruitingen, gedichten en mythen, van opvattingen en zeden, met hun onmiskenbare ethische, religieuze en spirituele oriëntatie. Dit is de goede aarde die, of we dit nu willen of niet, het zaaizaad vrucht geeft (Mt. 13:1-9). Maar helaas is er ook een diabolie die deze metafoor omkeert in talrijke hedendaagse producten die men ‘kunst’ noemt. Het gaat om overdramatiserende ensceneringen, die het verstrooien van het zaaizaad langs de weg, op de steenachtige plaatsen en tussen de verstikkende dorens propageren, en die ons vragen ons ook te vermeien in de ontluistering, de verloochening en de wreedheid. |
|