Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
ForumEen historische biografie van PaulusTot een jaar of tien geleden vormde de serie stripverhalen over Asterix de Galliër en zijn onafscheidelijke metgezel Obelix, van de hand van de Fransen René Goscinny, de tekstschrijver, en Albert Uderzo, de tekenaar, in Nederland bij een breed publiek zonder meer de belangrijkste bron van kennis van de klassieke Oudheid. Maar deze onvolprezen strip wordt het laatste decennium naar de kroon gestoken door de reeks boeken die de Amsterdamse hoogleraar oude geschiedenis Fik Meijer vanaf 2001 heeft gepubliceerd. Meijer is sinds 2007 met emeritaat, maar dit lijkt de snelheid waarin hij schrijft alleen maar ten goede te zijn gekomen. In hoog tempo schreef hij, te beginnen met Keizers sterven niet in bed (2001), tien boeken waarin een aspect van de klassieke Oudheid op toegankelijke en ongemeen boeiende wijze wordt besproken. Zo schreef hij bijvoorbeeld twee boeken over volksvermaak in de Oudheid: Gladiatoren (2003) en Wagenrennen (2004); maar ook een over de ontwikkeling van het Romeinse imperium, Macht zonder grenzen (2005). De blijvende betekenis van de Oudheid voor onze beschaving kwam aan de orde in De oudheid is nog niet voorbij (2007), terwijl enkele overeenkomsten en verschillen tussen de Oudheid en het heden werden besproken in Lessen in beschaving. Athene, Rome en Washington (2008). Zoals het laatstgenoemde boek werd geïnspireerd door het heden, zo lijkt ook het boek Vreemd volk (2007) vooral door de politieke actualiteit in- | |
[pagina 362]
| |
gegeven. Naar aanleiding van de discussies die tegenwoordig in Nederland worden gevoerd over de omgang met vreemdelingen stelt Meijer de vraag, hoe men in de Griekse en Romeinse Oudheid eigenlijk omging met vreemdelingen, met vreemde culturen en godsdiensten. Resultaat is een bijzonder interessant boek, dat bijvoorbeeld laat zien dat buitenstaanders in Athene en Sparta zwaar gediscrimineerd werden; dat ook de Romeinen aanvankelijk overwonnen volkeren onderdrukten, maar dat het Romeinse Rijk daarna meer en meer een smeltkroes werd waarin plaats was voor vreemdelingen, hun culturen en godsdiensten; en waarom desondanks christenen in het Romeinse Rijk werden vervolgd. Minder door de actualiteit ingegeven lijken dan weer de boeken over de Franse held - als hij dat was... - Vercingetorix (2004), over de omgang met helden in de Oudheid, het onderwerp van Bejubeld en verguisd (2008), en de verhouding tussen mensen en dieren, het thema van De hond van Odysseus (2009). Voor al deze boeken geldt, dat zij hun onderwerp op een interessante wijze toegankelijk maken voor iedere belangstellende, en dat bijvoorbeeld zelfs geen basale kennis van Grieks of Latijn wordt verondersteld: wanneer citaten uit bronnen illustratief of belangrijk zijn, haalt Meijer een moderne vertaling aan, of geeft zelf een vertaling. Zo leert de lezer door zijn boeken niet alleen uiteenlopende aspecten van de klassieke Oudheid kennen, maar ook tal van bekende maar soms ook minder bekende teksten. Meijer ontpopt zich zo als een ideale gids door de wereld van de Oudheid - met een ongewoon brede kennis, en daarnaast een buitengewoon specialisme als onderwaterarcheologie, dat het hem mogelijk maakt af en toe een onverwacht licht op zijn onderwerpen te laten schijnen. Naast dit alles heeft Meijer een bijzondere fascinatie voor de apostel Paulus. Dit kwam al tot uitdrukking in 2000, toen hij Paulus' zeereis naar Rome. Een reconstructie publiceerde. In dit bijzonder interessante boek analyseerde hij het verslag dat Lucas in de Handelingen van de Apostelen (27:1 - 28:16) deed van deze reis, die Paulus als gevangene maakte, nadat hij tijdens een juridisch conflict een beroep op de keizer in Rome had gedaan. Als Romeins staatsburger had hij recht op een proces in Rome, en om deze reden reisde hij in gevangenschap per boot vanuit Caesarea naar de hoofdstad van het Rijk. Meijer maakt in dit boek niet alleen een nieuwe vertaling van de betreffende passages uit de Handelingen, maar leest dit verslag bovendien enerzijds tegen de achtergrond van zijn brede algemene kennis van de Oudheid, en van de scheepvaart op de Middellandse Zee in het bijzonder, en anderzijds in de context van andere verslagen over zeereizen en scheepsrampen door tijdgenoten van Lucas. Dit levert belangwekkende conclusies op. Zo klinkt in het relaas van Lucas de nodige kritiek door op de zeelui die aan het roer staan van het schip dat Paulus naar Rome moet brengen. Maar Meijer wijst er vanuit zijn nautische kennis op, dat zij steeds precies dat deden, wat zij in de gegeven omstandigheden - een aanhoudende zware storm - moesten doen | |
[pagina 363]
| |
om hun vaartuig te behouden, en dat uit de kritiek blijkt dat Lucas geen kennis van de scheepvaart had. Hij voegt er echter onmiddellijk aan toe, dat de literaire functie van het verhaal om de betreffende passages vraagt: per slot van rekening ging het niet om een historische verhandeling, maar was het doel van het verhaal te laten zien dat Paulus een uitverkorene met een van God gegeven missie was. De conclusies van dit boek herhaalt Meijer in het laatste hoofdstuk van zijn jongste boek, de onlangs verschenen biografie Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en Rome (2012). De werkwijze van de auteur is dezelfde die hij in Paulus' zeereis naar Rome volgde: hij plaatst wat in het Nieuwe Testament over Paulus staat, alsook diens Brieven, tegen de achtergrond van zijn ongemeen grote kennis van de Oudheid en van niet-Bijbelse geschriften uit de tijd van Paulus. Dit levert een levensbeschrijving op die soms leest als een avonturenroman, met veel vaart is geschreven, en bovendien zeer informatief is. Natuurlijk is Paulus het onderwerp geweest (en nog) van een duizelingwekkende hoeveelheid studies van theologen met een uiteenlopende achtergrond en doelstelling; Meijer mengt zich niet of nauwelijks in theologische disputen, maar probeert eerst en vooral het leven van de apostel te reconstrueren. Wat weten we nu echt van de man, van wie hij was, van wat hij deed en dacht? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet de auteur noodgedwongen nu en dan speculeren: er bestaat behoorlijk wat bewijsmateriaal, maar toch tasten we over sommige dingen in het duister. Juist dan blijkt het belangrijk dat Meijer zo'n brede kennis van de Oudheid heeft: hij bespreekt dan de verschillende mogelijke antwoorden op een deelvraag, weegt de alternatieven af, en kiest voor de meest waarschijnlijke mogelijkheid - met dien verstande, dat het inderdaad niet meer dan de meest waarschijnlijke mogelijkheid is. Die historische benadering werpt ook op andere plaatsen vruchten af. Vanwege sommige passages in zijn brieven heeft Paulus, met name in onze tijd, de reputatie gekregen dat hij bepaald niet vrouwvriendelijk was. Men wijst dan bijvoorbeeld op de eerste brief aan de Korintiërs, waarin Paulus schrijft: Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt. (1 Kor. 14:34-35) Maar Fik Meijer merkt op, dat er tegenover deze passages ook heel andere kunnen worden geplaatst, bijvoorbeeld uit de brief aan de Galaten: Er zijn geen joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen - u bent allen één in Christus Jezus. (Gal. 3:28) Aan welke van dergelijke passages moet nu het meeste gewicht worden toegekend? Of was er sprake van in- | |
[pagina 364]
| |
nerlijke tegenspraken in het denken van Paulus? Meijer wijst er om te beginnen op, dat Paulus geen religieus systeem heeft nagelaten, maar in zijn brieven steeds inspeelde op actuele ontwikkelingen in bepaalde plaatsen. De opmerkingen in zijn brieven zijn dan ook bedoeld voor degenen tot wie zij zijn gericht, en maken geen aanspraak op algemene geldigheid voor alle tijden en plaatsen. Vervolgens plaatst Meijer de verschillende passages in hun historische context: het is niet toevallig dat Paulus in zijn brieven aan de Korintiërs een andere toon aanslaat dan in zijn brieven aan de Galaten. Korinte had in de Oudheid de naam van grote losbandigheid, waar men het met de moraal niet zo nauw nam. Juist om deze reden is het niet vreemd, wanneer Paulus in zijn brieven aan de christenen in deze gemeente een strengere boodschap verkondigt. Natuurlijk kan dan de vraag worden gesteld, wat Paulus nu zelf vond - neigde hij meer naar de opvatting dat vrouwen onderdanig moesten zijn aan hun man, of gaf hij de voorkeur aan gelijkwaardigheid tussen beiden? Volgens Meijer valt er veel te zeggen voor de gedachte, dat hij juist belang hechtte aan de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Paulus werkte immers in zijn bekeringswerk nauw samen met vrouwen, en kende hun een belangrijke rol toe in de verschillende gemeenschappen van christenen die hij na een bezoek achterliet, wanneer hij naar een volgende plaats vertrok. Vanuit deze gedachte kan, aldus Meijer, zelfs niet worden uitgesloten dat de passages waarin Paulus zich uitspreekt tegen de gelijkwaardigheid van vrouwen niet van zijn eigen hand zijn, maar naderhand bij de redactie van zijn teksten door anderen zijn ingevoegd, om zijn visie op één lijn te brengen met de ideeën die men later huldigde. Dit laatste is zeker mogelijk: in de loop der eeuwen is het beeld van Paulus immers in tal van opzichten aangepast en bijgesteld, om het in overeenstemming te brengen met wat later wenselijk werd geacht. Meijer wijst bijvoorbeeld op het diepgaande conflict tussen Petrus en Paulus over de vraag tot wie de boodschap van Christus was gericht: tot de joden, of tot de mensheid als zodanig? Was het christendom een nieuwe richting binnen het joodse geloof, of een nieuw geloof? Kon alleen wie jood was christen worden, of stond dit voor iedereen open? Paulus was overtuigd van het laatste; Petrus aarzelde tussen beide standpunten en neigde nu eens naar de ene, dan weer naar de andere opvatting. Maar in de kerkelijke traditie worden beiden broederlijk opgevoerd als de grondleggers van de kerk, alsof er niet zo'n fundamenteel meningsverschil tussen hen was geweest.
Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en Rome is al met al een prachtig boek. Meijer schetst het beeld van een man die, heilig overtuigd van zijn missie, met grote eigenzinnigheid en koppigheid goeddeels te voet door het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied trok om zijn boodschap te verkondigen, niet zelden met gevaar voor zijn leven. Maar dit laatste deerde hem geenszins: hij zag er veeleer een sti- | |
[pagina 365]
| |
mulans in om op de ingeslagen weg voort te gaan. Bij dit alles ging hij conflicten met medegelovigen die het nieuwe geloof niet op dezelfde manier zagen als hij zelf, bepaald niet uit de weg. Maar juist deze enorme gedrevenheid heeft een beslissende rol gespeeld bij de verspreiding van het christendom door de antieke wereld: zonder Paulus had de geschiedenis van het christendom, en daarmee de geschiedenis van de westerse wereld, er anders uit gezien.
□ Herman Simissen Fik Meijer, Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en Rome, Athenaeum - Polak & Van Gennip, Amsterdam, 2012, 359 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-2537-009-1. Ook als e-book verkrijgbaar. | |
[pagina 366]
| |
Gekker moet het niet wordenSommige periodieken hebben een vaste rubriek met opmerkelijke citaten. Opmerkelijk want geestig, van ironisch tot cynisch of gewoon grappig of veelzeggend, van raak tot diepzinnig. Ik verslind ze. Je vindt zo'n rubriek ook wel in tijdschriften waarvan je dat niet meteen zou verwachten. Omdat ze te degelijk en serieus zijn, of te vroom. Maar de gulle lach kruipt waar die niet gaan kan, evenals de stroeve grijns en alles ertussen. Het Katholiek Nieuwsblad grossiert in aankondigingen van novenen en retraites, alsook in berichtgeving en commentaren uit de katholieke actualiteit. Maar het laat de lezer ook wekelijks even glim- of grimlachen met citaten uit de grote wereld. Want er wordt onbevangen verder gekeken dan de sfeer van kerkelijk gebonden katholicisme, waar het Katholiek Nieuwsblad zichzelf fier op laat voorstaan. Uit die rubriek op 11 januari 2013 het volgende pareltje: ‘Seculiere tolerantie: je mag wel weigerambtenaar zijn, je mag het alleen niet praktiseren’. Een trefzekere omkering van een uitspraak, toegeschreven aan het katholieke Leergezag: je mag wel homo zijn maar het niet praktiseren. Een standpunt waar seculiere modernisten tegen te hoop gelopen zijn, in naam van tolerantie, gelijkberechtiging, anti-discriminatie en nog zo wat. Zelden is de discussie daarover ten gronde gevoerd. Momenteel doen Nederlanders het voorkomen of tolerantie in hun genen zit en zij, van oudsher en spontaan, altijd al tegen discriminatie te hoop liepen. Voor hen zou enig voorbehoud bij homoseksualiteit en homoseksuele relaties altijd al onvoorstelbaar zijn geweest. Je reinste geschiedvervalsing. Want zeker tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was wat nu het traditionele standpunt met betrekking tot homoseksualiteit heet in tegenstelling tot het geëmancipeerde of verlichte in Nederland even gangbaar als nu nog bij kerkleiders, verschillende Afrikaanse staatshoofden en een veelheid van clans en stammen, volken en naties over de hele wereld. Nederland heeft zich vrij plots en massaal, en vooral recent bekeerd. Die bekering van traditioneel naar geëmancipeerd, zette zich soepel door | |
[pagina 367]
| |
in een snelle en onverdroten acceptatie van het homohuwelijk. Voor die bekering heb ook ik niet weinig geijverd. Ik heb er persoonlijk veel garen bij gesponnen. Maar de openstelling van het huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht, waardoor het homohuwelijk mogelijk werd, begrijp ik nog steeds niet. Ik vertrouw deze institutionele uitslag van het bekeringsproces gewoon niet. Ik durf dus ook niet onbezorgd mijn zegeningen te tellen. Schaatsen we hier niet over te dun ijs? Maar de uitvinding van de weigerambtenaar past hoe dan ook naadloos in deze ontroerende bekeringsgeschiedenis. Voor de omzetting van een seksegebonden in een sekseneutraal huwelijk moest de wet op het huwelijk worden veranderd. Daarvoor was ook politieke steun nodig van groepen voor wie de kaarten niet zo duidelijk geschud waren en die bezwaren hadden bij de gelijkschakeling van homoen heteroseksualiteit, tot in de wettelijke bevestiging van de corresponderende relaties. Er werd, naar ordentelijk democratisch gebruik, ruimte gezocht voor een compromis. Gewetensbezwaren tegen het homohuwelijk werden erkend als legitiem. Ook voor ambtenaren van de burgerlijke stand: zij konden niet worden verplicht een huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht te sluiten. Het verschijnsel van de weigerambtenaar deed zijn intrede. Wel moest iedere gemeente garanderen dat men voor een homohuwelijk niet hoefde uit te wijken naar een andere gemeente. Toegegeven, de weigerambtenaar is een wat zonderlinge figuur. Maar mij lijkt met deze vondst al met al sprake van een evenwichtig compromis tussen respect voor persoonlijke overtuiging (als hoeksteen van individuele vrijheid) enerzijds, en de dienstverlening van de staat volgens het gelijkheidsprincipe anderzijds. Maar met verschuivingen in de politieke verhoudingen vinden de kampioenen van de verlichte visie nu, dat dit compromis zijn langste tijd gehad moet hebben. Ambtenaar zijn is onverenigbaar met het weigeren van ambtelijke dienstverlening. Een ambtenaar heeft blindelings uit te voeren wat de democratische meerderheid heeft beslist. Eventuele voorbehouden daarbij mag hij in de intimiteit van zijn geweten koesteren. Maar zij mogen geen sporen nalaten in zijn publieke functioneren. Vooralsnog is dat standpunt niet verzilverd. Ik heb geen flauw idee hoeveel weigerambtenaren daarmee voor gewetensconflicten zijn behoed. Ik heb sowieso geen idee hoeveel ambtenaren, als zij hun geweten zouden volgen, eigenlijk weigerambtenaar zouden willen worden. Want ik heb geen flauw idee hoe betrouwbaar en houdbaar de flitsende bekering is waarin wij collectief omsloegen van traditioneel naar geëmancipeerd en verlicht. Voorzover die massabekering op heldere argumentatie berust, zijn de grote lijnen daarvan articuleerbaar. En wat mij betreft zijn die ook onaantastbaar: burgers moeten in gelijke omstandigheden gelijk worden behandeld. De vraag is dus of een heteroseksuele en een homoseksuele relatie begrepen kunnen worden als ‘gelijke omstandigheden’, juist als persoonlijke relatie in haar | |
[pagina 368]
| |
maatschappelijke inbedding; dus ook in haar betrekking tot overheid en staat. Dat lijkt mij in grote mate het geval. In elk geval zijn alle pogingen om de ene soort mensen ten opzichte van de andere te diskwalificeren als van nature inferieur, dubieus, of ze nu voortkomen uit de traditionele zienswijze of uit de verlichte. Ze getuigen herkenbaarder van vooroordelen, van afgaan op geruchten en imago's of van individuele indrukken dan van overtuigende gegevens. Een volbloed hetero heeft, vanuit de lendenen zogezegd, een vitaal voorbehoud bij homoseksualiteit: dit is mij niet eigen, dit is vreemd, dit is anders en voor anderen. Zoals ook homo's zich niet onbekommerd op heteroseksualiteit zullen storten. Deze existentiële reserve sluit niet de erkenning uit van het bestaansrecht en de relevantie van het niet eigene, het andere. Ook kan men er niet uit afleiden, dat hetero's per definitie betere, want trouwere, diepere of oprechtere minnaars en partners zijn dan homo's. Het volstaat om enige aangrijpende romans of gedetailleerde studies over het verloop van heterorelaties anno nu te lezen, om dit vooroordeel ontmaskerd te zien. Even ongegrond is het vooroordeel dat homo's als partner onbetrouwbaarder, want frivoler, oppervlakkiger of grilliger zijn dan hetero's. De scheiding tussen florissante en treurige relaties loopt dwars door beide groepen heen en ze verschuift per klasse, tijdperk en milieu. Er zijn losbandige hetero's en er zijn trouwe homo's. Dus ook de klap op de vuurpijl in verband met het huwelijk: de tegenstelling tussen monogamie en promiscuïteit kan niet op die tussen hetero- en homoseksualiteit worden gelegd. Hoogstens een beetje op ermee verbonden subculturen. Wat de argumentatie voor een evenwichtige maatschappelijke inbedding van homoseksualiteit en van alle relaties enkel versterkt. Maar er is één punt waarin die relaties heel wezenlijk verschillen. De heteroseksuele relatie is onmiskenbaar vruchtbaar. Wezenlijk vruchtbaarder dan de homoseksuele. Zo overvloedig, dat die vruchtbaarheid vaak meer als een beproeving wordt ervaren dan als een zegen. Over zorgeloos minnespel kan snel de verkillende schaduw vallen, eventueel al in de vervoering van het ogenblik, van een dreigende zwangerschap. Maar met welk bevlogen standje homo's ook experimenteren, ze kunnen het vergeten dat er ooit kindertjes van komen. Hun minnespel is, hoe intens ook, per definitie onvruchtbaar. Tenminste op het punt van nageslacht. En precies dat aspect lijkt mij, in de verhouding van persoonlijk gebeuren en publieke erkenning daarvan, van subjectieve ervaring naar objectieve betekenis, doorslaggevend. Nageslacht verbindt onherroepelijk de persoonlijke met de maatschappelijke orde. Zelfs met het lot en de toekomst van de mensheid. Het voortbestaan van de soort staat op het spel. Logisch dat de staat zich gaat bemoeien met dit objectieve gevolg van de persoonlijke relatie en met de institutionele vorm daarvan; hier is haar bestaansvoorwaarde in het geding. Zo gezien is openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen zinloos. | |
[pagina 369]
| |
Eerder een symptoom van de neiging van de moderne staat om zich regelgevend met van alles en nog wat te bemoeien. Om een knooppunt in de verhouding tussen staat en burgers creatief en zinvol te regelen is dit ook niet per definitie een evenwichtig model. Voor zover gelijkberechtiging van hetero's en homo's een politieke eis is, want een zaak van rechtvaardigheid en beschaving, is een stroomlijning van de vermogens- en strafrechterlijke consequenties van de relatie als relatie alleszins denkbaar De vorm daarvan zal op veel punten gelijkenis kunnen vertonen met de regelingen gecodificeerd in het huwelijk. Maar botweg het heteroseksuele model openstellen voor homoseksuelen, lijkt mij een poging om te vlot te scoren in het idioom van seculiere verlichting en ongebreidelde emancipatie. Het negeert de kern van het huwelijk. Het huwelijk verschraalt tot een formaliteit. Zitten homo's daarop te wachten? Dient het hun emancipatie? En: laat de factor vruchtbaarheid, hoeveel ongemak die ook kan opleveren, zich ongestraft zo radicaal veronachtzamen? In Nederland hebben veel homo's de hun gegeven mogelijkheid om te trouwen benut om uitbundige bruiloften te geven. Het leken wel kopieën van Amerikaanse filmhuwelijken, zij het met soms wat verwarring bij het gebruik van de uitdrukkingen ‘mijn man’ of ‘mijn vrouw’. Sowieso begint de bruiloftscultuur trekken van hysterie te vertonen. Andere homo's zijn bijna steels op een achternamiddag naar het stadhuis geslopen om zich in de echt te laten verbinden. Ze hadden aan niet meer behoefte dan aan een boterbriefje van de overheid voor wat ook, maar duurder, privaatrechtelijk te regelen is. Deze stand van zaken leidt tot verschillende vragen, overwegingen, beschouwingen. De vraag, bijvoorbeeld, of de optimale pedagogische situatie een stabiel gezin is met een vader en een moeder, en dus wel of niet, en hoe, of in hoeverre, gekoppeld moet zijn aan een huwelijk. De overweging of het traditionele kerkelijke standpunt, dat seksualiteit alleen echt op zijn plaats is en tot zijn recht komt binnen het huwelijk, houdbaar is. Hier zijn allerlei kanttekeningen bij te maken, met name vanuit een wereldwijde praktijk. Maar het heeft juist als normatief correctief op veel verwarrende praktijken, sterkere papieren dan verlichte spotters willen erkennen. Maar vooral lijkt mij een beschouwing van belang over de aard en grenzen van de verlichting. Stel dat zij gebaseerd is op en leidt tot een onzorgvuldige en gebrekkige analyse van de werkelijkheid. Kan zij dan vastlopen in haar eigen principes en omslaan in verblinding? Kan de veronderstelde garantie voor tolerantie en begrip bron worden van fanatisme en onverdraagzaamheid? Wat leert daarover de afwijzing van de weigerambtenaar? Niemand heeft ooit ontkend dat deze figuur een compromis is dat beroep doet op enige lenigheid van geest. Dus is hij niet geschikt om eigen twijfels te bezweren bij een positie, die manhaftig in het publieke debat is verdedigd en waarmee, in een plotse collectieve bekering, breed is ingestemd. | |
[pagina 370]
| |
Hier beginnen zich irritante scheurtjes te vertonen. Ik meende ze eerder op te merken toen ik een BN'er in een discussie verlichtingsfundamentalisme verweet. Zijn repliek was wat mager: absurd en onmogelijk. Want de verlichting en de verlichten erkennen geen heilig boek. Ze kunnen dus nooit zo laag zinken als enig fundamentalisme. Want in welke, met name godsdienstige traditie het zich ook manifesteert, alle fundamentalisme berust er op, dat wat het heilige boek zegt wordt beschouwd als geopenbaarde, en dus absolute waarheid. Echter: is een tekst de enige context, waarin waarheden verharden tot vooroordelen? De theologische of ideologische articulatie van vooroordelen is, evenzeer als de vorm die eraan wordt gegeven secundair ten opzichte van een existentiële kern. Inzicht verdiept zich tot instemming, een denkbeeld groeit uit tot overtuiging. Daarmee gaat het een andere dimensie in. Volgens filosofen die deze overgang nader hebben onderzocht, is dit een dimensie met een heel eigen grammaticaGa naar eind[1]. Associatief koppelen wij fundamentalisme kwalijke zaken als fanatisme, blinde gelijkhebberij en onverdraagzaamheid. Wij schatten deze zaken in als gebreken in de orde van het inzicht, als kentheoretische fricties. Maar daar zit, gezien de associaties, de pijn niet; die associaties wijzen op iets emotioneels, karakterologisch. En wel dat, waardoor het meest verantwoorde en correct geëxpliciteerde inzicht kan uitgroeien tot overtuiging. Vaak betreft het een geruststellende, zelfs troostrijke rijping, die in alle rust gekoesterd kan worden. Maar soms gaat het om een krampachtig beleden, bij tij en ontij aan anderen opgedrongen standpunt. Kennis slaat neer in inzicht. Niet in zekerheid. Denkers van allerlei formaat hebben steeds benadrukt dat inzicht een open zaak is die altijd twijfel toelaat. Uiteraard. Want een beperkt denkraampje probeert er een oneindige werkelijkheid in te verwerken. Maar in de instemming springt het resultaat van die poging over naar zekerheid. In eerste instantie voor eigen gebruik. Maar afhankelijk van het zendingsbewustzijn en het retorisch talent van degene die tot inzicht komt, ook voor groepen om hem of haar heen. Zo kan ze van tegenstem uitgroeien tot cantus firmus. Zo gaan die dingen vaak. Maar het lijkt mij een beetje te gek worden, als daarbij de diepere zin, die door de tegenstem wordt vertolkt, overstemd wordt. Onhoorbaar wordt. De weigerambtenaar moet blijven. Al is het maar om onze veronderstelde tolerantie op de proef te stellen. Om verlichting te behoeden voor verzinking in haar eigen fundamentalisme.
□ Pieter Anton van Gennip |
|