Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
[pagina 319]
| |
zoek. Ik zei tegen hem dat ik de roman niet kon redden. Oz bezwoer me dat het boek juist mij zou redden. Confrontatie in plaats van ontkenning. Op de achtste dag ben ik verder gaan schrijven. Twee jaar later verscheen Een vrouw op de vlucht voor een bericht.Ga naar eind[2] Een vrouw op de vlucht voor een bericht is een vuistdik boek gewordenGa naar eind[3]. Zevenhonderd pagina's lang vlucht zij (en Grossman) voor het onherroepelijke noodlot. Maar een boek kan het noodlot niet bezweren. Op 12 augustus 2006 - midden in de nacht - brachten de aanzeggers het bericht over de dood van Uri. Aan moeder en vader Grossman. Het is de aanhef van zijn meest recente boek, Uit de tijd vallenGa naar eind[4]: Man:
's Nachts kwamen mensen,
In hun mond een bericht.
Ze hadden een lange weg afgelegd,
Ernstig gezwegen en wellicht
Ondertussen steels geproefd, gelikt.
Kinderlijk verbaasd erkenden ze:
Je kon de dood in de mond houden,
Als was die een snoepje van gif,
En waren zij door een wonder immuun.
Wij openden de deur voor hen, deze deur,
Hier stonden wij, jij en ik,
Schouder aan schouder,
Daar, op de drempel, zij,
Wij tegenover hen,
En zij, met mededogen,
Afgemeten, stil,
Stonden er
En bliezen ons
De geest der doden in.
Vrouw:
Er heerste een verschrikkelijke stilte.
Rondom likte een koud vuur.
Ik zei: ‘ik wist het,
Vanavond zouden jullie komen.’
Ik dacht: kom, woestenij en ledigheid.
Man:
Ergens, van ver weg,
Hoorde ik je stem.
| |
[pagina 320]
| |
Je zei: ‘Geen angst,
Toen ik van hem beviel,
Heb ik niet geschreeuwd,
En nu zal ik dat ook niet doen.’ (blz. 9-10)
Vluchten kan niet meer. Door ‘uit de ruimte te vallen’ was hij niet bij machte om het noodlot te bezweren. Wat rest er dan? ‘Uit de tijd vallen’? In een klein boekje - nog geen 140 bladzijden - probeert hij het. ‘Een verhaal in stemmen’, zo luidt de ondertitel. Vijf jaar heeft de vader ervoor nodig gehad. Na vijf jaar van zwijgen. Tussen man en vrouw. Tussen vader en moeder. Op zoek naar hun dode zoon. | |
Uit de tijd vallenHet verhaal dat Grossman in stemmen vertelt, speelt zich niet af in een concrete ruimte en al evenmin in een concrete tijd. Zoals Coetzees beroemde roman Wachten op de barbaren is het overal en nergens gesitueerd. Wie zijn partner verliest, krijgt een naam: weduwe of weduwnaar. Een kind zonder ouders heet een wees. Ouders die een kind verliezen hebben geen aparte naam. Over hun verdriet schrijft Grossman. Over zijn eigen verdriet en dat van alle ouders van gestorven kinderen. In alle tijden en op alle plaatsen. Vijfjaar na de dood van zijn zoon ‘verandert plots het gezicht van de vader’ (blz. 5). Hij moet weg. Naar hem. ‘Daarheen’. Nog één keer wil hij zijn zoon zien. In nagenoeg alle verhalen van Grossman zijn personages op weg. Zij hebben beweging nodig, ze rennen, ze kruipen, ze sluipen, ze zwemmen, soms om te vluchten, soms om op zoek te gaan. De vader gaat, de moeder blijft thuis. Op zijn tocht ‘daarheen’ voegen zich geleidelijk allerlei figuren bij hem. Een stadschroniqueur volgt hem op de voet, vervolgens een nettenboetster, een onderwijzer, een schoenmaker en zijn echtgenote die vroedvrouw is en ten slotte een hertog (de opdrachtgever van de stadschroniqueur). Op hun tocht ontmoeten ze een centaur, ‘Heb je ooit zo'n kruising gezien, zo'n vloek? Half-schrijver-half-schrijftafel’ (blz. 90). De centaur, half-mens-half-schrijver, is de aanvankelijke antipode van de stadschroniqueur die ook een schrijver is. Een bont gezelschap, dragers van eenzelfde geheim. Ze hebben allemaal een kind verloren en ze hebben geleerd om erover te zwijgen. Maar zelfs in hun zwijgen zijn zij verschillend. De schoenmaker verzwijgt zijn wanhoop door tien spijkers niet tussen zijn lippen maar in zijn tandholtes te steken: ‘één voor elk van haar vingertjes’. Zijn vrouw, de vroedvrouw - het spreken verleerd - stottert. De chroniqueur registreert feiten in woorden, vermijdt angstvallig lichamelijke aanrakingen en verzwijgt gezagsgetrouw - op bevel van de hertog - gevoelens. Negen lange | |
[pagina 321]
| |
jaren heeft de nettenboetster alleen maar gezwegen. De chroniqueur nog vier jaar langer, vernemen we onderweg, de onderwijzer zelfs zesentwintig jaar. Alleen de centaur wil niet zwijgen. Hij schreeuwt tegen de stadschroniqueur zijn onvermogen om te spreken uit. Gaandeweg herwinnen de ‘lopenden’ hun stem. Mondjesmaat herontdekken ze hun spraakvermogen. Soms spreken ze samen, soms als individu. Ze vertolken een complex palet van wisselende en uiteenlopende gevoelens dat van alle tijden is: rouw om verlies, woede om verlies (‘jullie die belasting heffen - jullie kiltetaks - op ieder ogenblik van lachen of van licht, of van verstrooiing of vergetelheid’) (blz. 109), pijn van herinnering, troost van herinnering, ongeloof, hulpeloosheid, wanhoop, aanvaarding, hoop. Gevoelens verbonden met het bijten van de tijd: De verstrijkende tijd doet pijn.
Ik ben de vaardigheid kwijt
Me simpel en natuurlijk erin te bewegen.
Ik word naar achteren gezogen,
Tegen de richting van zijn stroom in.
En hij, kwaad en wraakzuchtig,
Steekt de hele tijd, de hele tijd,
Zijn stekels en zijn haken in mijn vlees (blz. 31)
In precieze en tegelijk poëtische termen, zegt de flaptekst van het boek voor een keer terecht, trachten zij het bijtende van de tijd te bezweren en de confrontatie - in de tijd - met de dood - buiten de tijd - aan te gaan: Je bent buiten de tijd. Hoe leg ik het je uit,
Als ook de uitleg vastzit in de tijd?
Eens vertelde mij een man uit een ver land
Dat daar als iemand omkomt in een oorlog
Van hem wordt gezegd: ‘Hij is gevallen’.
En zo ook jij: je bent gevallen uit de tijd
De tijd waarin ik woon gaat aan jou voorbij.
Jij: een eenzame gestalte op een kade
In een nacht waarvan het zwart is weggelekt.
Ik zie je wel, maar raak je toch niet aan,
Ik reik niet tot je met mijn tijdantennen (blz. 48)
Maar is zoeken naar de grenzen van tijd een spel van verbeelding of raakt het aan de werkelijkheid? Kun je in de ruimte wel een plek vinden, ‘daar’, waar je uit de tijd kan vallen? Is de dood dan niet onherroepelijk? Is de aloude grens tussen ‘hier’ en ‘daar’ wel doorwaadbaar? En | |
[pagina 322]
| |
welke rol speelt de taal? Welke kracht hebben woorden? Kunnen zij de dode weer tot leven roepen? Kun je het geheim van leven en van dood alleen maar begrijpen als je het kunt opschrijven? Maar in welke woorden en wat voor taal? In die van de stadschroniqueur of die van de centaur? De centaur, ‘half-schrijver-half-schrijftafel’, speelt de creatieve en suggestieve kracht van de taal uit tegen het geloof van de chroniqueur in de alleenheerschappij van de beschrijvende taal, de feitenregistratie door het gilde der klerken: Zo is dat bij mij, klerkenventje van me, zo ben ik gebouwd. Een feit! Pas in staat iets te begrijpen als ik het op papier zet. Het echt te begrijpen, bedoel ik, tot in de titels! Wat sta je me aan te gapen? Weer dat gezicht van een wees. Ik heb het over echt iets schrijven, niet alleen maar herkauwen wat door duizend mensen voor jou is uitgekauwd en uitgespuugd, zoals jij zo graag doet, hé, papierworm? Luistervinken, citeren, iedere scheet van ze noteren in koeienletters: ik moet het herscheppen in de vorm van een verhaal! Begrepen? (blz. 59) Mondjesmaat vindt de centaur vorm voor zijn woorden. Zijn vuilbekken blijft achterwege. Zijn onvermogen tot schrijven ebt weg naarmate de anderen hun vermogen tot spreken hervinden. Zelfs de stotterende vroedvrouw laboreert aan breekbare volzinnen: Mijn kind - wist ik nu maar alleen
Dat je ook d-daar bij aankomst,
Na afloop van je doodsstrijd,
Verwelkomd bent door li-li-liefdevolle handen,
Een geurige en warme handdoek
En een of ander iets of iemand
In wier schoot je rust gevonden hebt,
Die eerste ogenblikken (blz. 66)
‘De poëzie is van mijn rouw de taal’ (blz. 121), zeggen de rondlopende ouders-zonder-kind in koor. | |
Subtielere talen‘Je bent buiten de tijd. Hoe leg ik het je uit, als ook de uitleg vastzit in de tijd?’, vraagt Grossman. Het onderwerp van dit ‘verhaal in stemmen’ is tijdloos. Dood, verlies, rouw en pijn, wanhoop en hoop. Maar de uitleg ervan zit onherroepelijk vast aan de tijd. Geen denker en geen kunstenaar ontsnappen aan die tweespalt. Ook Grossman niet. Al dan niet onderhuidse referenties aan historische periodes zijn legio. Het tweede | |
[pagina 323]
| |
deel van het verhaal baadt in de sfeer van een middeleeuwse dodendans: er is een hertog, een stoet van onderdanen cirkelt rond de muren van een stad, de achtergebleven vrouw kijkt hen na van op een klokkentoren. De omcirkelende bewegingen van de stoet van ouders-van-gestorven-kinderen roepen herinnering op aan het Bijbelse verhaal van de stad Jericho: zeven maal lopen ze er omheen en dan vallen de muren. Expliciet verwijst Grossman naar de mythe van Orpheus en Eurydike, in de versie van Rainer Maria Rilke. Aangekomen bij een ‘machtige, hoge rotswand die de wereld splitst’, houdt de stoet halt en delven de treurenden hun graven. Er staat vandaag een hoge muur tussen Israël en Palestina, die ook de wereld van twee volkeren splitst; in het aanschijn van de dood - tijdens de Holocaust - groeven de joden hun eigen graven. Maar vooral is Uit de tijd vallen een verhaal van deze tijd, omdat het zoekt naar wat de romantische dichter Percy Bysshe Shelley (1792-1822) ‘subtielere talen’ heeft genoemd. Tot ongeveer het einde van de achttiende eeuw, zo schrijft M.B. Abrams in zijn bekende studie The Mirror and the LampGa naar eind[5] had de kunstenaar slechts een spiegel nodig om de werkelijkheid in al haar facetten weer te geven. Dood, verlies, rouw en pijn, wanhoop en hoop waren even aanwezig als vandaag. Maar ze konden worden geïnterpreteerd tegen een achtergrond van een mens- en wereldbeeld dat nagenoeg door iedereen werd gedeeld: een christelijke interpretatie van de geschiedenis, het sacramentele karakter van de natuur, de grote keten van het zijn, de analogie die er bestond tussen de diverse niveaus van de schepping, tussen de mens als een microkosmos en de wereld als macrokosmos, het geloof in een door God gegarandeerde onsterfelijkheid. De dichter kon als het ware onproblematisch een beroep doen op deze algemeen aanvaarde patronen om aan zijn eigen rouwproces, hoe individueel ook, een algemeen geldende betekenis te verlenen. In de negentiende eeuw zijn deze wereldbeelden geleidelijk uit het bewustzijn verdwenen. De verandering van een mimetische naar een creatieve opvatting van poëzie ging hand in hand met de teloorgang van dit algemeen aanvaarde referentiekader. Voortaan was een spiegel niet meer voldoende voor de dichter. Met een lamp gaat hij op zoek om in de chaotische werkelijkheid betekenis te vinden voor het verlies dat eigen is aan de menselijke eindigheid. Taal wordt nu veel meer dan een middel tot representatie; zij onthult via de creatie van symbolen onvermoede betekenissen in de werkelijkheid. Kortom, ze is niet langer alleen maar descriptief maar ook en vooral performatief. Dat betekent echter niet dat de dichter alleen maar de spreekbuis is van ‘zijn allerindividueelste emoties’ en dat literatuur niet meer is dan een autonoom tekensysteem zonder enige verwijzing naar de buitenwereld. Het betekent wel dat de wisselwerking tussen taal en wereld complexer wordt. | |
[pagina 324]
| |
Als Rilke over engelen spreekt, heeft dat niet meer dezelfde zeggingskracht als bijvoorbeeld bij Dante. De werkelijkheid die ooit aan het gedicht voorafging en zich daarom leende voor imitatie, krijgt nu samen met en in het gedicht vorm via de creativiteit van de dichterGa naar eind[6]. Dat laatste, zo schrijft de Canadese filosoof Charles Taylor, geldt bij uitstek voor hedendaagse, post-romantische schrijvers. Alhoewel zij niet langer kunnen terugvallen op een algemeen erkende orde van betekenis en dus op het eerste gezicht dreigen te vervallen in een volkomen subjectivisme, laat een doorgedreven analyse van hun gedichten een meer genuanceerd beeld zien. Enerzijds is er het duidelijk subjectief aspect: de taal die zij hanteren is een zelf gekozen taal, waarin zij hun eigen gevoeligheid articuleren. Anderzijds - en dat wordt graag vergeten - is er ook een objectief aspect: via de taal creëren deze dichters een openheid op een diepere werkelijkheid (de geheimen van de menselijke natuur, de wederwaardigheden van het menselijk verlangen, de goddelijke werkelijkheid, de aantrekkingskracht van de machtswil, of wat dan ook). Doorheen hun articulatie van woorden manifesteert zich een werkelijkheid die deze woorden transcendeertGa naar eind[7]. Dit poëtisch taalgebruik, het zoeken naar subtielere verwoordingen, ziet Taylor dan ook als een hedendaags model om het eigene van de menselijke zoektocht naar zin en betekenis te articuleren. Tegelijk is hij zich terdege bewust van het precaire van deze onderneming: ‘Anders dan de verwijzingen in vroegere gedichten, waarvan de betekenis werd gegarandeerd door een algemeen aanvaard referentiekader (de keten van het zijn, de goddelijke geschiedenis en dergelijke), opent de moderne poëzie nieuwe paden, creëert zij nieuwe perspectieven op de werkelijkheid’. Maar, zo voegt hij eraan toe, die poëzie kan slechts resoneren voor wie er gevoelig voor is. Daarin schuilt, veel meer nog dan voor de oude poëzie, haar precair statuutGa naar eind[8]. David Grossman is zich maar al te goed bewust van de breekbaarheid van ‘subtielere talen’. De twist in woorden tussen man en vrouw, vader en moeder, over de zin(loosheid) van het zoeken naar Uri is daarvan de beklijvende illustratie: Vrouw: Je maakt me bang.
Man: Nog één keer hem even zien.
Vrouw: Maar wat zul je daar nu zien? Wat valt er nog te zien?
Man: Misschien kan ik hem daar zien. Misschien zelfs met hem praten.
Vrouw: Praten?!
[...]
Vrouw: Maar zeg me, wat is ‘daar’? Zo'n plek is er niet, er is
Geen daar!
Man: Als je ernaartoe gaat, is er een daar.
| |
[pagina 325]
| |
Vrouw: En je komt er niet meer vandaan, niemand is er ooit van terug-
gekeerd.
Man: Omdat alleen doden erheen zijn gegaan.
Vrouw: En jij, hoe ga jij?
Man: Ik ga er levend heen.
Vrouw: En je komt niet terug.
Man: Misschien is hij aan het wachten op onze komst
Vrouw: Dat is hij niet. Al vijf jaar is hij alleen maar niet en
Nog eens niet.
Man: Misschien begrijpt hij niet hoe we hem zo hebben kunnen opge-
ven, meteen, op het moment dat ze ons inlichtten (blz. 6-7)
De man gaat, de vrouw blijft. Althans voorlopig. Op veilige afstand zal ze hem volgen, van op een klokkentoren. Tussen de huizen van de stad ziet ze de kleine stoet van achter haar man ‘lopenden’ door de heuvels trekken. Het lijkt alsof zich boven hun hoofden, in de ijle lucht, een roodachtige flikkering aftekent, ‘alsof er een keten van gloeiende kolen boven hun hoofden zweeft’ (blz. 79). Waanbeelden in de ijle hoofden? Een gloed van hoop? De oude onderwijzer heeft zijn twijfels: Op grond van mijn waarneming meen ik, mijn jongen,
dat slechts een bepaald soort mensen hem kan zien, die gloed
[...]
Mijn hart zegt me, mijn jongen, dat ieder
die die gloed heeft gezien
uiteindelijk zal opstaan en erheen gaan (blz. 80-81)
Grossman blijft cirkelen rond die twijfel. Alle stemmen roepen vragen op, geprangd tussen tijd en tijdeloosheid, tussen hoop en wanhoop: Zou het kunnen? Zou het?
Maar nee, mijn besten, nee, zo'n wilde hypothese
Kan de wetenschap onmogelijk aanvaarden!
Maar het heimwee wellicht wel?
Kan de wanhoop haar misschien aanvaarden? (blz. 116)
Zich bewust van de fragiliteit en van de noodzaak van subtielere talen, schort hij elk oordeel op: er is alleen maar tastend zoeken. Bijvoorbeeld, om een filosofisch stadhuiswoord van stal te halen, met betrekking tot hun ‘ontologisch statuut’. Waarnaar verwijzen ‘subtiele woorden’ van de verteller als hij spreekt over een ‘werkelijkheid’ die zich via woorden onthult? Creëren zij alleen een werkelijkheid in woorden? Beeldhouwt het verlangen levende geliefden? | |
[pagina 326]
| |
Misschien is niets van wat we zagen echt geweest (blz. 142) Of overschrijden zij een grens, waar levenden en doden elkander raken? Toen de man van tafel opstond in de keuken
En hij tot de vrouw zei: ‘ik moet weg, daarheen’ -
Misschien bewoog op dat moment ook daar iets.
Toen de man in cirkels om zichzelf begon te lopen,
Gingen daar misschien ook zij op weg naar hier,
Naar de ontmoetingsplaats (blz. 142)
Uit de tijd vallen is een ónmogelijke onderneming. Het wil morrelen aan grenzen, in subtiele talen berichten over de overkant. Talloze citaten uit het boek heb ik genoteerd. Maar dit verhaal in stemmen moet je helemaal lezen. En dan herlezen. Tot zeven maal toe. Om een glimp op te vangen van wat het zou kunnen betekenen: Hij is dood,
Is dood.
Maar zijn dood - zijn dood
Is niet dood. (blz. 142)
|
|