| |
| |
| |
Arko Oderwald
Ziekenhuis en gevangenis
Achter mij, vlak na de Porte d'Italie, ligt het begin van de Route National nr 7. Als kind moet ik in 1962 hier langs zijn gekomen op weg naar onze vakantiebestemming in het zuiden van Frankrijk. Voor mij ligt het Bicêtre ziekenhuis, waar Georges Simenon in De klokken van Bicêtre uit 1963 René Maugras laat revalideren van zijn hersenbloeding. In het begin is hij vanwege zijn verlamming aan zijn bed gebonden. Wat je dan kimt zien is zeer beperkt, ‘de wereld werd een boomtak voor het raam, een vogelzwerm op zoek naar zomer’, zoals Adriaan Morriën dichtte. Spreken kan René ook niet, hij heeft een motorische of Broca-afasie. René is daarom voor zijn contact met de wereld vooral aangewezen op zijn gehoor. Zo hoort hij op zaterdag de auto's van de Parijzenaren over RN 7 naar de campagne gaan, hoort hij hoe 's morgens het ziekenhuis op gang komt, en hoort hij elke dag klokken luiden. In concentrische ringen bereikt het geluid hem als hij bijkomt in het ziekenhuisbed.
Acht uur 's avonds. Voor miljoenen mensen, elk in zijn eigen woning, in een wereldje dat hij zichzelf geschapen heeft, of waarin hij gedoemd is te leven, loopt een bepaalde dag ten einde, een koude, mistige dag, en ze weten dat het woensdag de derde februari is. Voor René Maugras is er
| |
| |
geen uur en geen dag, en pas later zal de vraag naar de tijd die er verlopen is hem bezighouden. Hij is nog heel ver weg, in een diep, zwart gat waar het even donker is als op de bodem van de oceanen, zonder contact met de wereld om hem heen. Maar zijn rechterarm begint, zonder dat hij dat weet, te bewegen met kleine krampschokjes, terwijl zijn wang met komische regelmaat bij iedere uitademing even opzwelt. Het eerste teken van de buitenwereld dat tot hem doordringt, heeft de vorm van kringen, kringen van klank die al wijder en wijder worden en langzaam, steeds verder, weggolven. Hij probeert ze, met zijn ogen dicht, te volgen, het geluid thuis te brengen, en dan gebeurt er iets waarover hij nooit met iemand zal durven spreken: hij herkent die golven en hij voelt de neiging om tegen ze te lachen. Toen hij klein was, luisterde hij altijd naar de klokken van de Saint-Etiennekerk, dan wees hij met een ernstig gezichtje naar de blauwe lucht en zei: ‘De klingen...!’ Kort voor ze stierf had zijn moeder hem over de klokken verteld. Hij kon het woord ‘kringen’ nog niet uitspreken en hij maakte er ‘klingen’ van. Daarmee duidde hij de klokken aan vanwege de concentrische cirkels die ze de ruimte in werpen.
Het zijn deze geluidskringen waar de titel van de roman van Georges Simenon, die met bovenstaand citaat begint, naar verwijst: Les Anneaux de Bicêtre, in het Nederlands vertaald als De klokken van Bicêtre. Simenon schreef de roman van dinsdag 2 oktober 1962 tot en met donderdag 25 oktober. Daarna corrigeerde hij de tekst van zondag 11 november tot en met zondag 18 november. We weten dit allemaal zo precies omdat Simenon bij elk boek een gele enveloppe maakte waarin hij de gemaakte aantekeningen opborg. Die enveloppen bevinden zich nu in het Centrum Georges Simenon in Luik. In de envelop van deze roman bevinden zich twee kalenderbladen van een Pan Am kalender waarop bovengenoemde dagen zijn afgekruist. In de envelop zit meer dan in de gemiddelde envelop die van zijn romans bewaard zijn gebleven. Simenon had deze roman namelijk voorbereid, wat maar zelden het geval was. Dat laatste is niet zo verwonderlijk als je zijn productie in ogenschouw neemt. Tussen 1921 en 1937 verschenen er 172 romans van zijn hand die onder pseudoniem verschenen. Het wordt haast onbegrijpelijk als je ziet dat er in 1928 38 romans onder verschillende pseudoniemen werden gepubliceerd. Sinds 1931 publiceerde Simenon onder eigen naam tot 1975 214 romans, waaronder de meer dan honderd over commissaris Maigret. De productie van 1928 wordt nooit meer gehaald, maar er gaat geen jaar voorbij of er liggen minimaal drie romans van Simenon in de winkel. Zelfs nadat hij was gestopt met schrijven, verschenen zijn gedicteerde memoires in 22 delen, gemiddeld 3 per jaar. Gedurende zestig jaar verschenen er dus 384 romans van Georges
| |
| |
Simenon, gemiddeld meer dan 6 per jaar. Zo bezien is het ook onbegrijpelijk dat het Georges Simenon Archief van al deze boeken zich in slechts één kamer van ik schat 8 bij 8 meter bevindt, sterker nog, dat het werkarchief met de gele enveloppen slechts één grote ladekast nodig heeft.
De envelop van Les Anneaux de Bicêtre onthult dat Simenon een brief schreef aan een van de artsen van Bicêtre met tien praktische vragen over de dagelijkse gang van zaken in het ziekenhuis, zoals: hoe worden de patiënten wakker gemaakt, is er een kapel waarvan elke morgen de klok wordt geluid en, de tiende vraag, bestaat er een zekere vijandigheid of rivaliteit tussen de zieken van het neurologische centrum en de zaal van de eenzijdig verlamden? We weten ook dat hij op 7 september 1962 een bezoek van anderhalf uur bracht aan het ziekenhuis om zich te oriënteren.
Nu is het 3 december 2012 en ik sta voor de poort van het Bicêtre. Achter mij de oude RN7, nu vervangen door de autoroute. Bij de poort wacht Lucien op mij, samen met Odette, die kinderarts is in het ziekenhuis en die de nu komende rondleiding van, na later blijkt, twee en een half uur, voor mij heeft geregeld. Lucien verzorgt op verschillende plaatsen in Parijs historische rondleidingen. Hij heeft wel wat aantekeningen bij zich, maar doet het grootste gedeelte van zijn verhaal uit zijn hoofd.
Het ziekenhuis stamt oorspronkelijk uit 1642, toen het als weeshuis in gebruik werd genomen. Daarna werd het in 1656 onderdeel van het Hôpital Général. Het functioneerde sinds die tijd tot in de negentiende eeuw zowel als gevangenis, psychiatrische inrichting en ziekenhuis. Lucien neemt ons mee naar de kelders van het neurologiegebouw waar René Maugras ooit op de eerste etage gevangen lag in zijn bed. In die kelder bevinden zich nog steeds de echte cellen uit de tijd dat Bicêtre een gevangenis was. De beroemdste bewoner was de markies de Sade. Lucien doet het licht even uit om te demonstreren dat de gevangenen in het stikdonker de dagen en mogelijk jaren doorbrachten. Als psychiatrische inrichting is Bicêtre vooral bekend geworden door de psychiater Philippe Pinel, die hier vier jaar werkte voordat hij in 1795 naar de Salpêtrière vertrok. Bicêtre stond op dat moment niet zo goed bekend: ‘Evenals ieder ander wist ik dat Bicêtre zowel een ziekenhuis als een gevangenis was. Maar ik wist niet dat het ziekenhuis was gebouwd om ziekten, en de gevangenis om misdaden te verwekken’, schrijft Mirabeau in 1788.
Pinel staat bekend als de bedenker van een humaniserende zorg voor psychiatrische patiënten, alhoewel die opvatting sterk bekritiseerd wordt door Michel Foucault in zijn Geschiedenis van de waanzin uit 1961. De humanisering van Pinel bestaat volgens Foucault uit een omslag van een fysieke naar een psychologische onderdrukking, de eisen die door externen aan het individu worden gesteld moeten geïnternaliseerd worden; de patiënt raakt gedisciplineerd.
| |
| |
Lucien neemt ons mee naar de binnenplaats, waar de gebouwen staan die Pinel voor de psychiatrische patiënten ontworpen heeft. Je ziet deze binnenplaats ook altijd op plaatjes over Pinel uit die tijd. De gebouwen zijn weliswaar gerenoveerd, maar de koer zelf ligt er wat sjofel bij. Er is nog een tweede, identieke koer die gebruikt wordt als parkeerplaats. De gebouwen lijken hier op instorten te staan.
In de negentiende eeuw was het Bicêtre een oudemannenhuis. Daarnaast werd het aan het eind van de negentiende eeuw ook weer een ziekenhuis. Een van de meest bekende artsen die met de naam Bicêtre is verbonden, was Paul Broca. Niet dat hij er werkte, maar hij deed in 1861 de ontdekking dat er bij een patiënt uit het Bicêtre die zijn spraak had verloren (afasie) een laesie links in de frontale hersenkwab was. Sindsdien heeft dat gebied in de hersenen en het type afasie dat erbij hoort, zijn naam. Wat zou er van de geneeskunde overblijven als alle eigennamen verboden zouden worden?
Op het terrein van Bicêtre staan ook nieuwe gebouwen en het grootste gebouw draagt de naam van Paul Broca. In dit gebouw huist mijn gastvrouw Odette. We dringen verder in het gebouw door. Ik volg haar en ben al snel mijn oriëntatie kwijt: de gangen slingeren als hersenwindingen. Broca is gebouwd tussen 1970 en 1980 en is merkwaardig genoeg veel vervelozer en afgetrapter dan de meeste van de oude gebouwen uit de zeventiende eeuw. Vooral het imposante hoofdgebouw, vele honderden meters lang, staat er eigenlijk nog keurig bij, hoewel een likje verf en nieuwe zonwering, waarvan nu op veel plaatsen alleen nog wat flarden in de wind wapperen, niet overbodig zou zijn. De oorspronkelijke arcadengalerij is binnenpandig gemaakt. Van daaruit kijkje uit over een U-vormige binnenplaats, waar vroeger, maar ook nog tijdens het verblijf van René Maugras, de oude mannen hun pijpje rookten.
Les Anneaux de Bicêtre verscheen vijftig jaar geleden, in februari 1963. Het heeft een motto: ‘Aan allen - professoren, artsen, verpleegsters - die trachten het meest verbijsterende van alle wezens, de zieke mens, te begrijpen en te helpen.’ We worden meegevoerd in de gedachtewereld van René Maugras, hoofdredacteur van de grootste krant van Frankrijk en nog twee andere invloedrijke bladen. Hij is een machtig man met politieke invloed, hij gaat om met de machtigen van Frankrijk op voet van gelijkheid. Tijdens een maandelijks etentje in een van de meest exclusieve restaurants van Parijs, Le Grand Véfour, wordt hij met zijn gulp open bewusteloos gevonden in de herentoilet. Nu ligt hij halfzijdig verlamd en afatisch in Bicêtre. Het enige wat hij kan doen is luisteren en denken. Hij is rijk en machtig, dus krijgt hij een particuliere verpleegkundige.
| |
| |
‘Goedemorgen!’, zegt ze vrolijk. ‘Ik hoor dat u een goede nacht gehad hebt. Als u lief bent zal ik straks proberen u wat sinaasappelsap te laten drinken...’ Waarom tegen hem praten als tegen een kind? Zij is intelligent. Ze weet dat hij dat ook is. Als ze elkaar ergens anders dan in een ziekenhuis ontmoet hadden, zou ze tegen hem opgekeken hebben en niet op het idee zijn gekomen om zoiets idioots tegen hem te zeggen als ‘als u lief bent’. Hij doet of hij niets gehoord heeft, volgt haar alleen met zijn blik terwijl ze op de lijst aan het voeteneind kijkt en zijn temperatuur invult. Hij is de enige die niet weet wat er op die lijst staat, ofschoon dat hem toch meer aangaat dan wie ook. De kwestie is, dat hij een ding geworden is.
Maar deze verdingelijking is niet zijn grootste probleem. Hij ervaart zijn ziekte als het voltrekken van een lot dat hij al lang verwachtte. Hij is van eenvoudige komaf en heeft altijd het gevoel gehad dat hij om die afkomst te ontstijgen dingen heeft moeten doen die niet helemaal door de beugel kunnen. Hij is nu 54 en deze schuld is blijven knagen. Eindelijk wordt hem de rekening gepresenteerd in de vorm van een hersenbloeding en eindelijk heeft hij nu tijd om over zijn leven na te denken. Zijn vriend Besson, eminent medisch hoogleraar, die tussen de bedrijven door ook een trilogie heeft geschreven over het privéleven van Flaubert, Zola en de Maupassant, en die hem in het toilet gevonden heeft, begrijpt dat niet helemaal.
‘Ziezo! Dat is dan het klinische beeld. Als er iets is wat je niet begrepen hebt of als je nog iets wilt vragen, zal ik je papier en potlood geven... Neen?.... Zoals je wilt!... Je bent er toch van overtuigd, nietwaar, dat ik je de waarheid vertel en dat er absoluut geen sprake is van een hersentumor?’ Ze spreken niet dezelfde taal. Het is een dialoog tussen doven, voor zover men hier van een dialoog kan spreken. Besson heeft het over tumoren en arteriografie, terwijl René, als hij een vraag te stellen had, als het mogelijk was iemand, zelfs een vriend, een dergelijke vraag te stellen, zou vragen: ‘Ben je voldaan over jezelf?’ Is dat, in weerwil van alle schijn, niet veel belangrijker dan de hele rest?
Zo ontstaat er een tegenstelling tussen behandelaars en behandelde. René verwelkomt zijn situatie omdat deze hem in staat stelt zijn leven te overdenken, terwijl zijn behandelaars alleen in termen van herstel, van terugkeer naar de oude situatie denken.
Bessons blik zoekt de zijne, tracht hem te doorgronden.
‘Je vrouw belde zojuist op... Het spreekuur was net afgelopen... Ze maakt zich bezorgd omdat je haar liever niet wilde zien vandaag... Ik heb haar gerustgesteld... Ik heb haar uitgelegd dat je tot de achtste dag nog je ups
| |
| |
en je downs hebt...’
Daar begint het weer! Zij weten, dag in dag uit, niet alleen hoe zijn gezondheidstoestand is, maar ook hoe zijn gemoedsgesteldheid moet zijn. Waarom hebben ze dat niet van te voren al op een lijst aan het voeteneind geschreven, waarop Besson slechts even een verstrooide blik werpt alvorens naast zijn bed te gaan zitten?
Maar René verwelkomt de gevangenis die de ziekte hem biedt. Hij wil dat ze hem met rust laten, want zo heeft hij de tijd om op associatieve wijze zijn leven te reconstrueren. Hij ontdekt slechts twee momenten van geluk. Maar zijn contemplatieve leven in het ziekenhuisbed wordt ruw doorbroken als zijn vaste verpleegster onaangekondigd een dagje vrijaf neemt en haar plaats wordt ingenomen door de volkse en niet-reflectieve Angèle. Zij is de Peeperkoom van dit boek, uit De Toverberg van Thomas Mann, en trekt hem terug naar het leven. De geluiden om hem heen worden langzaamaan weer lokroepen van het echte leven in plaats van associatieve mogelijkheden om over het verleden na te denken. Met Angèle wordt ook duidelijk waarom Simenon heeft gekozen voor Bicêtre als plaats van handeling. In het begin van het boek verklaart Besson dat René, gezien zijn status, normaal gesproken naar een privékliniek in Auteuil gebracht zou zijn, maar dat de beste hersenspecialist van Parijs in Bicêtre werkt en daar tevens de directeur is. Deze Audoir is briljant maar afstandelijk, vandaar dat het vooral zijn vriend Besson is die met hem praat. Maar anders dan in een privékliniek is in Bicêtre het gewone leven nog aanwezig: de oude mannetjes op de koer, minder beschaafd personeel, minder beschaafde andere patiënten, waarvan er één af en toe ongeschoren en zwijgend in de deuropening van zijn eenpersoonskamer naar hem staat te kijken. Als René echt gaat revalideren moet hij tussen de andere patiënten gewoon op zijn beurt wachten, terwijl hij op dat moment permanent in het Georges V hotel woont, zodat zijn vrouw niet met huishoudelijke karweitjes wordt lastiggevallen. Bicêtre is het gewone leven, waaruit René ooit is voortgekomen. Hij was er wel eens langs gekomen en had...
een blik geslagen op de grijze gebouwen die rondom een heel grote binnenplaats liggen en waarvan de ingang, evenals bij een kazerne, bewaakt wordt door mannen in uniform. Hij heeft altijd gedacht dat er alleen maar oude mannen waren, ongeneeslijk zieken, die men op de binnenplaats zag, alleen of in kleine, zwijgende groepjes. En ook krankzinnigen. Want Bicêtre is immers, behalve een oudemannenhuis, tevens een psychiatrische inrichting.
En nu ligt hij er zelf en is er dankbaar voor.
| |
| |
De klokken van Bicêtre wordt in 1963 vrijwel unaniem positief ontvangen door de critici. Ook in medische kringen wordt het geprezen. Tegenwoordig wordt dit boek tot een van de beste van het oeuvre van Simenon gerekend. De receptie van het boek in Frankrijk werd overigens al snel overschaduwd doordat het als een sleutelroman werd beschouwd. Dat noopte Simenon tot het schrijven van een voorwoord bij de volgende druk, waarin hij ten stelligste ontkent dat de hoofdpersonen naar het leven getekend zijn. Tevergeefs, want het is overduidelijk dat René Maugras is gebaseerd op Pierre Lazareff, de hoofdredacteur van France-Soir en dat Besson is ontleend aan Henri Mondor. Wat op dat moment niemand wist was dat Lina, de alcoholische en ongelukkige vrouw van René Maugras, gebaseerd was op de vrouw van Simenon, Denyse. In een wat groter perspectief, het perspectief van het complete oeuvre van Simenon, is dit voorwoord ook tamelijk komisch. Juist Simenon, met zijn gigantische oeuvre, heeft, met enige overdrijving, eigenlijk maar één boek geschreven: het boek van zijn eigen leven.
Wie in Luik de literaire Georges Simenonroute loopt komt al snel in Outremeuse terecht, het eiland tussen de Ourthe en de Maas waar Simenon geboren is. Het is geen vrolijk stemmende wijk, ook meer dan honderd jaar na de geboorte van Simenon druipt de treurigheid en armoede er van de gevels. Simenon ontsnapte aan Luik door naar Parijs te gaan en reisde van daaruit verder over de wereld om als een zeer rijk man in Zwitserland te eindigen. Maar hij heeft eigenlijk Luik, als symbool van het gewone, nietszeggende en ongereflecteerde leven, nooit achter zich kunnen laten, zoals René Maugras ondanks alles Fécamp, waar hij geboren is, in zich blijft dragen. Veel romans van Simenon hebben dit als hoofdthema, waarbij een zware verstoring van het op dat moment vanzelfsprekend geleefde leven als katalysator dient om het thema te ontwikkelen. Vandaar dat geneeskunde en dokters vaak een prominente rol spelen in de boeken van Simenon. Van Maigret maakt hij zelfs een gemankeerde dokter, die zichzelf vooral ziet als redresseur des destins, een herschikker van het lot.
Tegelijkertijd zijn vele romans echter doortrokken van de gedachte dat het leven gaat zoals het moet gaan, vanuit een inherente en onveranderbare lotsbeschikking. Het leven is ook een gevangenis. Welke invloed heeft een mens op zijn leven? Heb ik goed geleefd? Heb ik daar invloed op? Ben ik gelukkig? René Maugras is gelukkig als hij niet denkt, een moment aan de oever van de Loire met zijn eerste vrouw en een moment in zee op het eiland Porquerolles. Is dat genoeg om tevreden te zijn over je leven, om aan de gevangenis te ontsnappen?
|
|