| |
| |
| |
Stijn Geudens
Wielrennen tussen fictie en non-fictie
Terwijl de veldrijders deze maand hun laatste wedstrijden afwerken, maken de wegrijders zich volop klaar voor het nieuwe seizoen. Dat begint op 3 maart met de eerste etappe van Parijs-Nice en zal ten onzent zijn hoogtepunt kennen op Paaszondag 31 maart met de Ronde van Vlaanderen. Een bijzondere editie dit jaar want het is precies honderd jaar geleden dat deze koers voor het eerst georganiseerd werd. Stichter van ‘Vlaanderens Mooiste’ was de legendarische Karel Van Wijnendaele (Karel Steyaert, 1882-1961), pionier van de Vlaamse sportjournalistiek en wegbereider van de wielersport in onze regio. Zijn herinneringen over de periode van eind negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog bracht hij samen in Het rijke Vlaamsche wielerleven (1943), nog steeds een klassieker onder de sportboeken en verplichte lectuur voor elke wielerliefhebber, zeker sinds het werk integraal is opgenomen in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org).
Toen de jongeling Karel Steyaert in de jaren 1890 zijn eerste fiets kocht en kennismaakte met de wielersport, stond die vooral in het teken van de baanwedstrijden, vaak reclamestunts georganiseerd door kranten. Belangrijke velodrooms waren er onder meer in Oostende, Antwerpen en Brussel. Rond de eeuwwisseling nam de populariteit van het baanrennen af en kwamen de wegwedstrijden meer in trek zoals Bordeaux- | |
| |
Parijs (o1891), Luik-Bastenaken-Luik (o1892), Parijs-Brussel (o1893), Parijs-Roubaix (o1896) en Parijs-Tours (o1896). Een belangrijke rol in deze evolutie van piste naar weg speelde de Fransman Henri Desgrange (1865-1940), die in 1893 nog het eerste werelduurrecord had gevestigd op de velodroom van Parijs. Als hoofdredacteur van het sportblad L'Auto (thans L'Equipe) vatte hij, als middel in de concurrentiestrijd met Le Vélo, het sensationele plan op een wielerwedstrijd te organiseren die heel Frankrijk zou doorkruisen en een maand zou duren. In de zomer van 1903 was deze eerste ‘Ronde van Frankrijk’ een feit.
Net als Desgrange probeerde ook Karel Steyaert het waar te maken als wielrenner maar zonder succes. Het gevolg was dat hij ‘met de pen ging zoeken wat hij met de pedalen niet kon vinden’ (blz. 45). Aanvankelijk schreef hij voor enkele regionale bladen zoals het Antwerpse Onze Kampioenen en het Izegemse Sportvriend, onder het pseudoniem Karel Van Wijnendaele. In 1912 vervolgens richtte hij samen met andere journalisten Sportwereld op, dat in de jaren van het Interbellum immens populair zou worden tot het in 1939 aan de Standaardgroep werd verkocht en als sportkatem toegevoegd aan Het Nieuwsblad. Begin 1913 kreeg Van Wijnendaele het hoofdredacteurschap aangeboden. Desgrange indachtig greep hij de gelegenheid aan om een grote publiciteitsstunt op poten te zetten: een wegwedstrijd langs alle belangrijke steden van Oosten West-Vlaanderen. Op 25 mei 1913 reden 37 wielrenners zo de eerste Ronde van Vlaanderen, een helse tocht van 330 km over slechte wegen met start en aankomst in Mariakerke bij Gent. Vorig jaar ontstond er heel wat commotie nadat Wouter Vandenhaute, voormalig sportjournalist, mediamagnaat en eigenaar van de Ronde, het parcours van de wedstrijd grondig hertekende en daarbij de befaamde Muur van Geraardsbergen schrapte. De bijwijlen emotionele reacties, die in de ingreep een aanslag zagen van het Grote Geld op gemeenschappelijk Vlaams erfgoed, maakten duidelijk hoe zeer de Ronde in al die jaren is uitgegroeid tot een mythe want, zoals gezegd, de wedstrijd was van meet af aan een commercieel project, net zoals de Ronde van Frankrijk of de koersen op de velodrooms. Niets nieuws dus.
| |
Vlaamse zaak
Ook al was de hele onderneming vanaf het begin een kwestie van extra inkomsten voor Sportwereld, Karel Van Wijnendaele wist het geheel wel handig te verpakken in Vlaamsgezinde retoriek. ‘De Ronde van Vlaanderen van “Sportwereld” miek zooveel invloed, en verwekte zooveel belangstelling en begeestering onder de massa, dat men er van lieverlede is gaan van maken, een symboliek beeld van Vlaamsche spierkracht en Vlaamsche sportweelde. Geen enkele koers in 't land, die de massa
| |
| |
in zulke mate beroeren, en op de beenen brengen kon’ (blz. 127). ‘Van lieverlede werd die Ronde een gebeurtenis, of een gevierde en verbeide dag, lijk deze van den Gulden Sporenslag een andere was’ (blz. 128). De overwinnaar kreeg bovendien een trui met een zwarte leeuw op gouden veld, terwijl de omstaanders luidkeels de Vlaamse Leeuw zongen.
Karel Van Wijnendaele zag zich als een man met een roeping: ‘Het is tijdens de winter van dat jaar - 1895 - dat ik “Reyvaert de Tempelier” las, en Conscience's “Leeuw van Vlaanderen” waarmee m'n jonge ziel in vuur en vlam werd gezet, voor al wat naar Vlaamsche strijd rook, en naar Vlaamsche herwording! Ik voelde 't: we hadden een eigen Gulden Sporenslag te winnen!’ (blz. 23). Het wielrennen en de sportjournalistiek gebruikte hij als een instrument voor Vlaamse ontvoogding en volksverheffing: ‘Mijn naam is “Sportwereld”, en ik heb me tot doel gesteld, van rond te gaan in den Vlaamschen lande, om dagelijks al het nieuws te verkonden dat te halen is. Uit de wereld die aan sport doet. In die wereld is er een zending te vervullen, het Volk voor- en onderrichten. Zoodat we bedoelen van het leerrijke met het aangename af te wisselen, en op die wijze ons Volk te dienen’ (blz. 106). ‘De sport moet opleidend werken. Anders mist ze haar doel en hare zending. Uitstalling van macht is niet voldoende. In die macht moet er 'n ziel, en die ziel moet een hefboom zijn naar omhoog!’ (blz. 381). De algemene context in het Vlaanderen van rond de eeuwwisseling was er een van stuitende armoede, materieel én moreel. In de periode dat de jonge Karel Steyaert begeesterd werd door Conscience, was priester Daens actief in Aalst. In 1904 publiceerde Reimond Stijns Hard Labeur, misschien wel het somberste en brutaalste boek van het Vlaamse naturalisme en negen jaar later zorgde jezuïet D.A. Stracke voor opschudding met Arm Vlaanderen waarin hij fulmineerde ‘ons volk is ruw, onbeschoft en verdierlijkt’.
Voor pessimisme was er bij Karel Van Wijnendaele evenwel geen plaats. Wielrenner Cyriel Van Hauwaert, die in de jaren 1907-1913 als eerste Vlaming de grote klassiekers op zijn naam wist te schrijven, verpersoonlijkte in zijn ogen een algemene kentering: ‘Met de vonken der overwinning werden vlammen van begeestering geslagen onder de sportmassa, vooral in den Vlaamsche lande, die van af dat oogenblik tot aan den wereldoorlog, de vlagge der belangstelling ging halen uit de handen der Walen, om ze in Vlaanderen te planten’ (blz. 60). ‘Men leerde voornamelijk dat er aan het Noordzeestrand een ras woonde, dat algelijk nog gezond was en sterk: misschien niet sterk naar de ziel omdat honderd jaren verbastering hun werk van vernieling en ontzieling hadden verricht, maar sterk naar het lichaam en naar den wil om iets te worden en te zijn! Van dat ras was Cyriel Van Hauwaert eene der meest typieke en symbolieke beelden!’ (blz. 61). Na Van Hauwaert kwamen nog kleppers als Odiel Defraeye en Marcel Buysse. Ook Philippe Thys behoorde
| |
| |
tot de absolute top maar die ‘woonde in het “niemandsland”, dat Brussel noemt, en dat Waalsch noch Vlaamsch is. En daar was wel bewondering los te maken, maar geen begeestering, geen supportersfuria, omdat de snaar van het ras of nationaliteitsgevoel niet te bespelen was in zijn omgeving en bij zijn bewonderaars!’ (blz. 70).
Het is in die sfeer dat de mythe ontstond van de ‘Flandrien’. In de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog vormde Van Wijnendaele onder de schuilnaam ‘Mac Bolle’ (‘Mag ik bollen?’) een uitstekende ploeg pistewielrenners waarmee hij ook naar de velodrooms in Brussel trok. Hun suprematie leidde tot amok op de tribunes en Franstalige kranten schreven smalend over de ‘Flandriens’. Het voordeel was dat Mac Bolle met zijn renners nu een stevige reputatie had gevestigd en gevraagd werd op tal van andere baanwedstrijden elders in Europa en zelfs in Amerika.
De ‘Flandrien’ was in feite de sportieve variant van wat nu heet ‘hardwerkende Vlaming’. Karel Van Wijnendaele kwam uit een gezin van vijftien kinderen en moest vanaf zijn veertiende mee zorgen voor brood op de plank. In zijn memoires beschrijft hij niet zonder gevoel voor drama hoe hij heeft moeten knokken om er te komen. Sober leven, keihard werken en nooit opgeven was ook voor de renners het devies: ‘Zijt ge moe, zijt ge af, zijt ge op; zegt en herhaalt geduig: 't zal beteren! Hebt ge band- of machienbreuk, zijt ge gevallen of botst ge op andere tegenslagen, denkt nooit op opgeven!! Opgeven, dat is 't laatste! Renner zijn is een stiel, die z'n lasten meêbrengt. Leert die lasten dragen. Draagt ze geeren. Laat u niet ontmoedigen, maar zegt: ik wil! - en ge zult! Willen is kunnen! En een renner die zwicht voor tegenslagen is niemand, kan niets!’ (blz. 378). ‘Leert sterk zijn, sterk van wil, en alleen dan zult ge kampioen worden! 't Is een der schoonste eigenschappen van 't Vlaamsche ras; van moedig te zijn, taai en volhardend! 'k Zou het honderden keeren willen herhalen: weest moedig! Leert uwen wil stalen in de smisse der beproeving!’ (blz. 379).
Overspannen arbeidsethos en opgeschroefd voluntarisme vormden, als kenmerk van het Vlaamse ‘ras’ (thans spreekt men van ‘grondstroom’), niet alleen een leidraad voor de wielrennerij, bij Karel Van Wijnendaele dienden ze ook als uitgangspunt voor een breder sociaaleconomisch programma: ‘Want iedereen is er mee t'akkoord, dat ons ekonomisch, geldelijk en maatschappelijk leven verpolitiekt was, vermolmd en rot! Ja, rot tot in de diepste onderlagen! Omdat men, ter wille eener stem bij de verkiezingen, predikte dat men ook zonder werken moest kunnen leven! En van den “dop” miek men een beroep! Men noemde het werkloozensteun. Maar de waarheid is, dat een zeer groot getal menschen niet meer zochten te werken, en van dien steun leefden, op de kosten van de Gemeenschap!...’ (blz. 173-174).
| |
| |
| |
Literatuur
In 1912 vierde Vlaanderen met de nodige luister de honderdste geboortedag van Hendrik Conscience. In datzelfde jaar richtte Karel Van Wijnendaele Sportwereld op. Misschien nog meer dan zijn grote inspirator leerde hij zijn volk lezen. Als West-Vlaming en katholiek grootgebracht in de geest van Guido Gezelle, Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach koesterde hij reeds van jongs af aan literaire ambities. Zo ontpopte hij zich tot een populair gelegenheidsdichter. In Het rijke Vlaamsche wielerleven erkent hij echter meermaals zijn literaire beperkingen. Anderzijds probeert hij zijn geschrift wat meer gewicht te geven door verwijzingen naar grote schrijvers. Naast Conscience vernoemt hij Tollens, Ledeganck, Zola, Goethe, Vondel, Multatuli, Ibsen en zijn goede vriend Streuvels.
Van Wijnendaele beschrijft de wording van de Vlaamse wielersport als een verhaal. De wielrenners figureren als helden in een epos en verdienen dus een psychologische portrettering. Zo schrijft hij over Michel De Baets: ‘Hij was een gebeenderde kerel, min of meer gebouwd naar het model van Van Hauwaert, maar met een min soberen ondergrond in de levenswijze. Opvliegend van karakter, met ruw voorkomen, maar van binnen van zacht hout gemaakt. Met een enkel goedig woord was hij te plooien en te breken’ (blz. 74). Voor Marcel Buysse haalt hij zelfs een haast homerische vergelijking boven: ‘Streuvels heeft zulke kerels geteekend. De Vermeulen uit zijn “Vlaschaard”: de staalsterke boer! Die niet begeven wil! Niet begeven kan! Omdat hij zich zoo oersterk voelt! Zoo één en zoo eigen met de laaiende zonne, met de driestige peerden, met den groeienden oogst, en de onmeetlijkheid van de lucht! Zoo was Marcel Buysse op wielergebied: de ontembare, die niet versagen wil, de koppige die niet plooien zal, de sterke die niet overleggen en niet rekenen moet, omdat hij geen einde ziet aan zijn macht!’ (blz. 99-100).
Karel Van Wijnendaele richtte zich tot een breed publiek van mensen die geen hoger onderwijs hadden genoten. Spreektaal en West-Vlaams zijn heel normaal bij hem. Sterk beïnvloed door de romantiek schreef hij nogal barok en gezwollen maar tegelijk ook bijzonder sappig en steeds zeer toegankelijk. Televisie bestond nog niet en het geschreven woord moest dus voldoende visueel zijn ingesteld en de spanning van de levende gebeurtenis kunnen overbrengen. We lezen korte zinnen, vaak elliptisch, en asyndeta die het ritme opvoeren, drietermen, opgebouwd in een climax, anaforen enzovoort. Twee fraaie passages over een sprintduel in de velodroom illustreren dit treffend: ‘De twee sprinters, die aldus zij aan zij aan de laatste ronde begonnen. Wie van de twee?... Twintig duizend menschen die 't zich afvragen! Twintig duizend harten die angstig kloppen! Veertig duizend oogen die de laatste
| |
| |
ronde zoo heel aandachtig volgen!’ (blz. 138). ‘Scherens moet op kop. Het lot was hem weer ongunstig. Hij neemt aan. Zonder verpinken. Hij leidt. Nog 250 meters. Richter is wachtende. Nog 200, en daar, een pijl uit den boog, een kogel uit het kanon: met een ruk heeft Scherens zich in gang gesnakt! Richter doet hem na! Maar 't baat niet! Hij nadert maar komt er niet over, en Scherens wint met drie lengten voorsprong! Bliksems van geestdrift die flikkeren! Donders van juichingen die los breken! Grootsch! Heerlijk! On vergeeflijk!’ (blz. 334).
| |
Wielrennen als fictie
Het rijke Vlaamsche wielerleven kan men lezen als een roman, maar dat geldt ook voor het wielrennen als zodanig. Dat is tenminste de stelling die sporthistoricus Herman Chevrolet verdedigt in Het feest van list en bedrog (2011). Vertrekkend van de literatuurtheorieën in The Hero with a Thousand Faces (1949) van Joseph Campbell en The Seven Basic Plots (2005) van Christopher Booker poneert hij dat een wielerwedstrijd in wezen hetzelfde is als de grote mythes en verhalen die al eeuwenlang worden verteld. En dat is ook de reden waarom die sport zo fascineert: het is niet ondanks maar juist dankzij het feit dat, net als in de klassieke verhalen, de wereld van de wielrennerij is opgetrokken uit list en bedrog dat deze zoveel mensen boeit en blijft boeien. Wielrennen is een vorm van literatuur. Liegen en bedriegen speelt een grote rol, op alle mogelijke en onmogelijke niveaus. Vals spel is normaal en dat maakt het wielrennen ook zo intrigerend en tegelijk uiterst complex. In een wedstrijd gebeurt veel meer dan de toeschouwer kan waarnemen. Alles kan een beslissende rol spelen, ook gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden buiten de koers. Wat de kijker ziet is niet noodzakelijk de werkelijkheid. Wielrennen is fictie en staat los van de reguliere werkelijkheid, net zoals een roman, film of theaterstuk.
List en bedrog mogen het wielrennen dan wel de status van literatuur geven, zoals Chevrolet beweert, tegelijk ondermijnen ze die positie ook voortdurend. Te veel schandalen kunnen de balans immers weer doen overhellen van fictie naar non-fictie. De wielersport was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld voetbal of rugby, van bij het prille begin commercieel opgevat: de wedstrijden werden financieel mogelijk gemaakt door sportbladen en bedrijven (zoals bandenproducent Michelin) en de deelnemers reden voor het geld. Dit zette meteen de deur open voor allerlei misbruiken. Om te beginnen sloten de renners onderling deals en probeerden ook organisatoren, ploegleiders en sponsors via allerlei onoorbare methoden het wedstrijdverloop naar hun hand te zetten. Daar kwam nog eens bij dat de toeschouwers voor grof geld weddenschappen aangingen met alle nare gevolgen van dien. De commerciële opzet
| |
| |
van het wielrennen vormde ook een rechtstreekse bedreiging voor het fysieke welzijn van de deelnemers. Omwille van de spektakelwaarde maakte men de wedstrijden alsmaar moeilijker en gevaarlijker. Renners die de ‘zesdaagsen’ in de velodrooms, ware uitputtingsslagen, wilden overleven, grepen al snel naar cocaïne en andere stimulantia. Dopingpraktijken kwamen al voor in de negentiende eeuw en zouden sindsdien nooit meer verdwijnen. Bovendien moesten de renners op de wielerbaan letterlijk halsbrekende toeren uithalen, zeker toen vanaf 1898 ‘mechanische gangmakers’ de snelheid opdreven tot de waanzinnige hoogte van 100 km per uur met tal van dodelijke valpartijen tot gevolg.
| |
Mythe en werkelijkheid
Corruptie, manipulatie, intimidatie, doping, ongevallen, supportersgeweld: in hoeverre komt de spanning tussen mythe en werkelijkheid ook in Het rijke Vlaamsche wielerleven aan de oppervlakte? Van Karel Van Wijnendaele weten we dat hij als ploegleider zijn renners volop verboden producten liet gebruiken. Toch vernemen we over doping niets tenzij één keer misschien: ‘Als bijzonderheid wordt vermeld: dat vader Van der Stuyft zijn zoon persoonlijk verzorgde, en hem iets te eten gaf dat mirakuleus scheen te werken op het organisme van den renner, want zoo dikwijls of hij er van genomen had, kon men Arthur hooren roepen tegen zijne gangmakers: Rapper! Rapper!’ (blz. 53). De vele ongevallen op de piste komen wel aan bod. Naar aanleiding van de dood van Karel Verbist op 12 juli 1909 in de Velodroom 't Karreveld in Brussel lezen we: ‘Eindelijk - en niet vóór tijd - werd van hoogerhand ingegrepen, en verbod uitgevaardigd tegen die koersen met opgedreven snelheid, die meer van de waaghalzerij hadden dan van de sport! Het tempo werd met den slag van 100 naar 60 per uur gebracht. De koersen gingen er aan dood, maar de renners bleven in leven - en dat was 't voornaamste’ (blz. 104). Illustratief voor de dunne grenslijn tussen fictie en realiteit is ook het voorval dat Van Wijnendaele vertelt over een zesdaagse in New York waarbij de gemoederen danig werden opgehitst: ‘Uit het gedrum en gewoel komt er een man op de piste gesprongen, met veel menschen er achter, altijd maar voort twistende en vechtende. De renners konden maar wat stoppen en uitrusten. Eerst het gevecht. De politie komt eindelijk tusschen. En 't bleek dat de bebloede man op de piste, een kogel in den mond gekregen had. Waar gebeurd! En vijf minuten later?... Werd de piste ontruimd, kwamen de renners op, vochten voor de punten of de premies en... en van dien man met den kogel in den mond, was er geen spraak meer!’
(blz. 143). De fictie haalt het alsnog van de werkelijkheid.
| |
| |
Al met al komen de onfrisse praktijken van de wielrennerij in Het rijke Vlaamsche wielerleven maar in beperkte mate aan bod. Van Wijnendaele bericht wel eens over deals die renners onderling sluiten, over transferperikelen of conflicten tussen renners en organisatoren, maar telkens van een afstand. De eigen vieze potjes blijven zorgvuldig gedekt. Eén kwestie waarbij hij zelf betrokken is (het stopzetten van de zesdaagsen van Antwerpen aan het einde van de jaren dertig na te veel misbruiken), krijgt wat meer aandacht maar daar stond hij dan ook aan de juiste kant:’ [...] gedurende vier jaar heb ik mij ingespannen te Antwerpen, om het dingen weer vlot te krijgen en de atmosfeer zuiver. Alle middelen beproefd: strenge en anderen. 'k Heb gebedeld bij de renners en met de roede geslagen. Niets mocht baten. Ze begrepen hun eigen belangen niet; de persoonlijke bate, die 't haalde op de gemeenschappelijke winst. En het onverbiddelijke dat gebeurde: - De Zes Dagen, die dood gingen aan het onverantwoordelijk gedoe van deze, die er nut en bestaan bij hadden!’ (blz. 169). Dat in dezelfde jaren Sportwereld financieel ten onder ging door wanbeheer van Karel Van Wijnendaele is een aardige coïncidentie.
| |
Metafictie
Tot de komst van de televisie in de jaren 1950 had de geschreven pers een monopolie inzake sportverslaggeving. Journalisten brachten de werkelijkheid op papier zoals zij die hadden ervaren. De lezers konden een en ander moeilijk controleren. Fantasie en werkelijkheid liepen wel eens door elkaar. Bij Karel Van Wijnendaele kwam daar bij dat hij tegelijk optrad als hoofdredacteur van Sportwereld, organisator van wedstrijden, ploegleider, manager van individuele renners en ook nog eens als scheidsrechter tijdens zesdaagsen: een duister kluwen van belangenvermenging. Hij was een machtig man die renners kon maken en kraken. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij er als journalist niet voor terugdeinsde de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Wie de wielerverslaggeving vandaag een beetje volgt, merkt dat de geest van Karel Van Wijnendaele nog steeds rondwaart maar niet meer alles overschaduwt. Het journalistieke register anno 2013 is veel meer divers geworden: van rigoureuze deconstructie tot kritiekloze hagiografie en alle variaties daartussen.
Karel Van Wijnendaele hanteerde meerdere agenda's: sportief, Vlaamsgezind, economisch, literair... Het is niet altijd duidelijk uit te maken wat de hiërarchie was: gebruikte hij de sport voor de Vlaamse strijd of omgekeerd? En stond alles uiteindelijk in dienst van zijn zakelijke belangen? Het leidt er in elk geval toe dat Het rijke Vlaamsche wielerleven bestaat uit meerdere lagen. Het wielrennen wordt verpakt
| |
| |
als Vlaams nationalisme, dat op zijn beurt wordt herverpakt als literatuur en zo verder. Karel Van Wijnendaele schrijft als het ware fictie in het kwadraat. Typerend voor die gelaagdheid is ook de opsplitsing van de hoofdpersoon. De reële persoon Karel Steyaert hanteert de pen onder het pseudoniem Karel Van Wijnendaele, die op zijn beurt in de derde persoon schrijft over ploegleider Mac Bolle, waardoor de afstand tussen auteur en object, tussen werkelijkheid en mythe stapsgewijs toeneemt.
De spanning tussen het fictie- en non-fictiegehalte in de wielrennerij kende vorig jaar een hoogtepunt met de ontknoping van de dopingaffaire rond Lance Armstrong. De Amerikaan verloor zijn zeven overwinningen in de Ronde van Frankrijk alsook een hele rist andere titels. De werkelijkheid eiste met enige vertraging haar rechten op. De recente wielergeschiedenis diende herschreven. Hebben we inderdaad zeven jaar voor niets naar de Tour gekeken? Wie de getuigenissen in de zaak Armstrong leest, kan niet anders dan beamen: dit is het scenario van de betere maffiafilm. Misschien moet men de hele heisa, meer nog dan als een revanche van de non-fictie in de wielersport zien als juist een extra dimensie van het fictiegehalte, noem het ‘metafictie’. En dat is meteen ook de reden waarom we het komende wielerseizoen waarschijnlijk geen vermindering zullen zien van de publieke belangstelling.
| |
Literatuur
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven, Snoeck-Ducaju & Zoon, Gent, 1943, 382 blz. |
|
Frederik Backelandt e.a., Koarle. Vader van de Ronde van Vlaanderen, Pinguin Productions/Lannoo, Balegem/Tielt, 2006, 184 blz. |
|
Herman Chevrolet, De Flandriens. Opkomst en ondergang van een wielersoort, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 274 blz. |
|
Herman Chevrolet, Het feest van list en bedrog. Een sinistere geschiedenis van de wielersport, De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen, 2011, 390 blz. |
|
|