Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Maarten Van Alstein
| |
[pagina 27]
| |
derne mensen het steeds moeilijker zich te verplaatsen in een denkkader waarin de begrippen ‘oorlog’ en ‘geluk’ een zinvolle constellatie vormenGa naar eind[1]. Ondanks de roem die Achilles wist te verwerven, was het uiteindelijk echter niet zijn heroïsche geweld dat de oorlog met de Trojanen besliste. Om de belegerde stad op de knieën te krijgen was de list met het houten paard vereist, een product van de vindingrijkheid van Odysseus (de sluwheid van Odysseus was overigens dermate groot dat hij zich het auteursrecht van deze vondst toe-eigende, hoewel dat - zo merkt Robert Graves op - eigenlijk toekwam aan Prylis, waardoor die laatste naar de coulissen van het westerse collectieve geheugen verbannen werd)Ga naar eind[2]. Het verhaal van het houten paard is genoegzaam bekend: de Trojanen lieten zich bedriegen, hun stad werd als een geplunderde en uitgebrande ruïne achtergelatenGa naar eind[3]. De list met het houten paard laat zien hoe de Grieken gebruik maakten van de interne software van hun vijand (in het bijzonder de heiligheid die de Trojanen toeschreven aan zowel het paard als aan de godin Athena, aan wie de Grieken de constructie middels een opschrift hadden gewijd), om die vijand van binnenuit te onderwerpen. Deze bedrieglijke sluwheid toont, naast het thymotisch-heroïsche geweld, een tweede vorm van gewelddadigheid die, in tegenstelling tot de eerste geweldsvorm, ook in hypermoderne tijden relevant en actueel blijft. Dat blijkt alleen al uit het tweede leven dat de figuur van het Trojaanse paard te beurt is gevallen, ditmaal niet mythologisch maar metaforisch, als benaming voor kwaadaardige softwareapplicaties die, naast het omvangrijke arsenaal van allerhande elektronische wormen en virussen, de rust en kalmte van met elkaar gelinkte computers en servers bedreigen. Zelfs de meest bescheiden computergebruikers kunnen niet langer om deze bedreigingen heen en moeten zich een minimale kennis van computerbeveiliging eigen maken. Het schijnbaar alomtegenwoordige geweld in de cybernetische sfeer leidt in die andere machtige sfeer van onze tijd, de geglobaliseerde media, zelfs geregeld tot een heuse cyberscare (waarbij tussendoor opgemerkt moet worden dat Engelstalige neologismen in dit kader volstrekt onvermijdelijk zijn - lezers die gevoelig zijn voor anderstalig jargon zijn bij deze dan ook gewaarschuwd). Historici en sociologen die geweld als studieobject hebben gekozen, doen er goed aan hun aandacht ook naar cyberspace uit te breiden. De vraag stelt zich immers hoe geweld in deze sfeer zich precies manifesteert, welke vormen het aanneemt, en - een vraag die in deze reflecties centraal staat - in welke zin dit geweld begrepen kan worden als modern geweld, en dan in het bijzonder als liquide, of hypermodern geweld. Wat zijn de kenmerken van cybergeweld in het licht van de veranderende uitingsvormen van geweld en oorlog? Het lijkt erop dat cybergeweld niet zozeer een nieuwe vorm van geweld uitmaakt, maar wel bepaalde kenmerken van | |
[pagina 28]
| |
eigentijds modern geweld in de niet-virtuele werkelijkheid op vrij radicale wijze doortrekt naar de virtuele sfeer. Cybergeweld toont zich, anders geformuleerd, als radicaal-modern geweld. Vooraleer dit argument wordt uitgewerkt, is het nuttig eerst het fenomeen in kaart te brengen, meer bepaald door een aantal conceptuele distincties aan te geven en in te gaan op enkele technische aspecten van cybergeweld. | |
Een taxonomie van offensieve acties in cyberspaceIn de eerste plaats is het nodig te bepalen waarop het begrip ‘cyberspace’ precies van toepassing is. Hierover bestaat namelijk enige verwarring, bijvoorbeeld wanneer cyberspace abusievelijk beschouwd wordt als een equivalent van het internet of het wereldwijde web. Waar het internet bestaat uit hardware, meer bepaald uit een mondiaal netwerk van computers en servers die met elkaar communiceren, en het wereldwijde web een systeem is van gelinkte hyperteksten die via het internet worden gedeeld, is ‘cyberspace’ de metaforische aanduiding van de sociale ruimte die ontstaat door het globale en hybride netwerk van interdependente informatietechnologische en telecommunicatie-infrastructurenGa naar eind[4]. In cyberspace zijn uiteraard talloze actoren actief, met heel uiteenlopende doelstellingen en agenda's, maar, net als in elke andere sfeer van menselijk handelen, opereren ook in deze sfeer figuren en organisaties die van de schier oneindige elektronische mogelijkheden gebruik maken om offensieve bewegingen te ontplooien - bewegingen die alleen maar begrepen kunnen worden als de virtuele en elektronische equivalenten van fysieke gewelddaden. Nieuwe termen moesten worden uitgevonden om deze bewegingen te categoriseren, zoals cyberwar, cybercriminaliteit, cybervandalisme en hacktivisme. Hieronder wordt deze conceptuele ordening verder uitgewerkt, maar eerst is het nuttig om kort enkele elektronische aanvalstechnieken en wapens te belichten, omdat ze inzicht verschaffen in het tactische arsenaal dat cyberkrijgers ter beschikking staat. Een eerste offensieve techniek staat bekend als DDoS (Distributed Denial of Service), een aanval waarbij een website of een netwerk wordt lamgelegd doordat die wordt overstelpt met elektronisch verkeer dat door de geviseerde website of netwerk niet meer kan worden verwerkt. Dit soort aanvallen kan worden uitgevoerd door gebruik te maken van speciale softwaretoepassingenGa naar eind[5] die voortdurend bytes naar een doelwit versturen, of door een zogenaamd botnet, een netwerk van soms tienduizenden computers die - zonder dat de eigenlijke gebruikers daarvan op de hoogte zijn - door middel van een virus werden gekaapt en door de beheerder van dat spookachtige netwerk, de botmaster, kunnen worden ingeschakeld, bijvoorbeeld voor een aanval. Een DDoS-aanval | |
[pagina 29]
| |
komt neer op het veroorzaken van een tijdelijke constipatie van de byteflow van en naar een bepaalde website of netwerk; in tactische termen is het een equivalent van een frontale aanval, een ordinaire boks op de neus van de tegenstrever. Hoewel deze aanvalstechniek vaak wordt gebruikt door het inmiddels berucht geworden, los samenhangende hackerscollectief Anonymous, valt dit soort cyberoffensief technisch gezien niet onder het veel ingenieuzere ‘hacking’. Dit laatste begrip duidt op het daadwerkelijk infiltreren van computersystemen of websites, bij voorkeur op het niveau van administrator of webmaster, om die vervolgens van binnenuit te manipuleren, bijvoorbeeld door data te ontvreemden of te vernietigen, of nieuwe inhoud toe te voegen aan een website (doorgaans door op de homepage van de site een mededeling, een logo of (bij voorkeur pornografisch) beeldmateriaal te plaatsen - een fenomeen dat in hackersjargon bekend staat als ‘defacing’). Hackers beschikken over een uitgebreid wapenarsenaal dat ze kunnen inzetten, zoals virussen, wormen en TrojansGa naar eind[6]. De basisfilosofie en ethiek van de echte hackers is vrij eenvoudig, en komt neer op de maxime dat ‘informatie vrij wil zijn’. Dit uitgangspunt vertaalt zich in een afkeer van elke barrière, wet of bureaucratische regel die ingaat tegen hun zelf toegekende licentie om zich overal in cyberspace ongevraagd toegang te verschaffen en er eventueel informatie te stelen. Deze technieken worden vrij algemeen gebruikt door eenieder die in cyberspace offensieve intenties koestert. Toch is het nuttig verschillende vormen van cybergeweld te onderscheiden. Onder de noemer ‘cybercriminaliteit’ vallen ten eerste allerhande bedrieglijke activiteiten die verrijking en geldelijk gewin als enig doel hebben. Het gaat hier niet alleen om de elektronische variant van ordinaire diefstal, bijvoorbeeld door ‘carding’ (het virtueel overnemen van iemands kredietkaart), maar ook om criminele organisaties die zich tegen betaling wagen aan industriële spionage en diefstal van intellectueel eigendom. Een tweede vorm van e-geweld valt onder de termen ‘cyberoorlog’ en ‘cyberspionage’. Het gaat over fenomenen die zich vooral in de interstatelijke sfeer afspelen, waarbij overheden militaire hackers of huurling-hackers inzetten om de netwerken van andere staten te belagen of te bespioneren. Bijzonder energieke cyberkrijgers, zo wordt althans - en dan vooral in de Verenigde Staten - verklaard, zijn de Chinezen, die zich zouden bezighouden met het beloeren en stelen van informatie, zoals onderzoeksresultaten, bedrijfsplannen en overheidsdocumenten. In januari 2010 liet internetbeveiliger McAfee bijvoorbeeld weten dat het een gesofisticeerde aanval had waargenomen op minstens 34 bedrijven in de financiële, technologische en defensiesectoren. Algemeen werd verondersteld dat de operatie vanuit China was opgezet. Een van de prominente doelwitten van de aanval zou Google zijn geweest, en dan in het bijzonder de e- | |
[pagina 30]
| |
mailaccounts van Chinese mensenrechtenactivisten. Ook Rusland wordt geregeld aangeklaagd als enthousiaste cyberstrijder. Bekend is de aanval op Estland in april 2007. Naar aanleiding van de beslissing van de Estse overheden om een Sovjetoorlogsmemoriaal van het centrum van Tallinn naar een park in een buitenwijk te verplaatsen, werd de elektronische infrastructuur van het Baltische land het doelwit van een grootscheepse cyberaanval, die bestond uit DDoS-aanvallen, het ‘defacen’ van overheids- en bedrijfswebsites, en het massaal spammen van e-mails en fora. Ook tijdens de korte Russisch-Georgische oorlog van augustus 2008 werden cyberwapens ingezet. Uiteindelijk brachten de aanvallen op Estland en Georgië relatief weinig effectieve schade toe; er gingen geen levens verloren en de kritische infrastructuur werd niet ernstig verstoordGa naar eind[7]. Naar verluidt succesvoller was de Stuxnet-worm, een bijzonder gesofisticeerd product van Amerikaans-Israëlische samenwerking, dat specifiek werd ontworpen om de besturingssystemen van de Iraanse kernverrijkingsinstallatie van Natanz van binnenuit te saboterenGa naar eind[8]. Geweld in cyberspace is echter niet het privilege van criminele groepen en militaire cyberbrigades. De offensieve impuls kan ook uitgaan van internauten die zich, al dan niet in een los samenwerkingsverband, uitleven in acties gaande van cyberpesten tot hacktivisme. Het meest beruchte van deze coöperatieven is wellicht Anonymous, een bijzonder tot de verbeelding van de media sprekend hacktivistisch collectief van jonge (en naar wordt beweerd meestal mannelijke en werkloze) internet geeks die ontstond in de subcultuur van het imageboardGa naar eind[9] 4chanGa naar eind[10]. Deze laatste website kent een erg specifieke atmosfeer en idiosyncratische sociale codes; het is een anarchistische, virtueel-parallelle leefwereld waarin de participanten anoniem blijven (vandaar de naam van het berucht geworden hackerscollectief), en elkaar bestoken met porno, choquerende beelden en sarcastische grappen. Typische vormen van humor kunnen best aangeduid worden in het eigen idioom, dat bijvoorbeeld het neologisme lulz omvat. Lulz is een verbastering van de afkorting LOL (‘laughing out loud’) en duidt op het plezier dat men beleeft aan een grap of een vorm van internet-oproer die anderen in verlegenheid brengt. Een activiteit die op geregelde tijdstippen door leden van deze online gemeenschappen wordt ondernomen, is trolling, een bijzondere vorm van lulz, die neerkomt op het treiteren, bespotten en uiteindelijk vernederen van andere internetgebruikers - bijvoorbeeld pedofielen, maar ook ex-liefjes - door op fora commentaren achter te laten of sociale media-accounts te hacken en privégegevens openbaar te maken. Dit alles is niet onbelangrijk voor een goed begrip van de Anonymous-coöperatief. Hoewel de groep vooral bekendheid heeft verworven met zijn politiek geïnspireerde DDoS-aanvallen en defacements van websites van machtige organisaties als Scientology, PayPal, Visa, | |
[pagina 31]
| |
Sony, Fox News, de FBI en de Tunesische overheid tijdens de Arabische Lente, is voor veel van de hacktivisten en aficionado's van Anonymous steeds ook het aspect van lulz cruciaal: een cyberaanval op giganten als Sony of de FBI is op zich al opwindend, maar nog beter is het als de aangevallene publiekelijk wordt beschaamd en de aanval de allure heeft van een goede (doorgaans sarcastische) mop. Belangrijk is ook dat Anonymous geen vastgelegde structuur of leiderschap kent, maar een los samenhangend, gedecentraliseerd netwerk van individuen vormt, die elkaars wereldlijke identiteit niet kennen; vandaar metaforische beschrijvingen van de groep als een bijenkorf of een ‘anarchistisch, gedigitaliseerd globaal brein’ (ofwel mind hive)Ga naar eind[11]. Afspraken voor aanvallen worden gemaakt op imageboards, internetfora en in chatrooms, en kunnen door iedereen geïnstigeerd worden die zich wil engageren onder de gemeenschappelijke naam en symboliek (waarvan vooral het witte Guy Fawkes-maskerGa naar eind[12] berucht is). Al dit elektronische geweld, van cybercriminaliteit en cyberoorlog tot hacktivisme, heeft een aanzienlijke impuls gegeven aan de sector van de computer- en internetbeveiliging, zowel in de militaire, politionele en spionagesfeer als in de sector van de private beveiligingsondernemingen, die een concurrentiestrijd aangaan om door middel van cyberbrigades, firewalls en virusscanners virtuele vestingen op te trekken. Het zou te ver voeren om hier diep in te gaan op de tactieken van cyberdefensie. In het vervolg van deze tekst wordt vooral nagedacht over hoe cybergeweld zich manifesteert als radicaal-modern geweld, anders geformuleerd: als geweld dat algemenere ontwikkelingen in modern geweld doortrekt in een nieuwe sfeer. Drie punten zijn in dit kader relevant: cyberspace als een eigentijdse sfeer van menselijke actie; de evoluerende parameters van ruimte en tijd van modern geweld; en cybergeweld als listig, anoniem en netwerk-gebonden geweld. | |
Cybergeweld als radicaal-modern geweldEen hypermoderne sfeerHet openen, verkennen en benutten van nieuwe actiesferen is kenmerkend voor de moderniteit, die vanuit haar wezen expansief is. Na de exploratie en de (nog steeds intensifiërende) exploitatie van de globale landmassa, de wereldzeeën, het luchtruim en de ruimte, hebben de modernen ook de nano-, neuro-, biochemische en klimatologische sferen ontsloten voor verdere benutting. Met de cyberruimte gaan ze nog een stap verder: het gaat om een sfeer die door de modernen zelf, ex nihilo, gecreëerd is en die voortdurend wordt uitgebreid. In cyberspace wordt op niet-aflatende en exponentiële wijze de snelheid, het volume | |
[pagina 32]
| |
en het bereik van communicatie vergroot, niet alleen voor machtige staten en ondernemingen, maar ook voor individuen. Het razende tempo van expansie en proliferatie van allerhande cyberfenomenen hangt overigens nauw samen met deze democratiserende tendens. Die heeft door het vergroten van het machtspotentieel van niet-statelijke actoren en individuen een aanzienlijke impact op traditionele machtsbalansen. Niet verbazingwekkend is dat cyberspace, net zoals andere nieuw-ontsloten actieruimtes, niet alleen verkend en geëxploiteerd wordt voor zowel idealistische als utilitaristische redenen, maar ook onderhevig is aan militariserings- en verwapeningsprocessen, met als doelstelling ook die sfeer te manipuleren voor offensief en defensief geweld. Het ontstaan en de wezenskenmerken van cyberspace kunnen worden geïnterpreteerd in de context van de door Zygmunt Bauman beschreven overgang van solide naar liquide moderniteit. Volgens Bauman heeft een fase van solide moderniteit, die steunde op de prominentie van grootse collectieven en systemen zoals natiestaten, koloniale rijken, klassen en de zware industrie van kolen en staal, plaats moeten maken voor een meer liquide vorm van moderniteit, die wordt gekenmerkt door de hegemonie van interactieve netwerken tussen geatomiseerde entiteiten, vrijhandel, proliferatie van cybernetische communicatie, privatisering, flexibilisering en fragmentatie - kortom: alles wordt vloeibaarGa naar eind[13]. Deze evolutie kan, vrij naar Sloterdijk, ook metaforisch worden beschreven: het wereldsysteem is geëvolueerd van een verzameling solide, ‘nationaal-koloniale containers’, waartussen vooral de elites bruggen sloegen, naar een liquide transnationaal-globaal ‘schuim’-systeem, gekenmerkt door een hoge dichtheid van aan elkaar geklitte, uiterst beweeglijke deeltjes. Cyberspace kan begrepen worden als een exponent én een aandrijfmotor van deze overgang van solide naar liquide moderniteit. De toenemende ‘liquidificering’ heeft natuurlijk ook gevolgen voor de aard van gewelddaden - die hieronder belicht zullen worden. Wat de eigenschappen van liquide moderne actiesferen betreft, is het interessant hier te wijzen op de vervaging van het onderscheid tussen intern-civiel en extern-militair staatsgeweld. Onder meer naar aanleiding van de globale oorlog tegen de terreur werd vastgesteld dat de klassieke taakverdeling tussen de politie, die instaat voor de binnenlandse ordehandhaving, en het leger, dat de verdediging tegen invasies van buitenaf en buitenlandse operaties voor zijn rekening neemt, in de praktijk onder druk is komen te staan. De binnenlandse ordehandhaving militariseert, terwijl buitenlandse operaties steeds meer politioneel van aard zijn. Het onderscheid tussen intern politioneel en extern militair staatsgeweld (dat overigens steeds al werd doorkruist door het bestaan van diensten als de rijkswacht en het optreden van militaire junta's) is | |
[pagina 33]
| |
een funderend principe van de klassieke en solide-moderne staatsleer. De liquide moderniteit tast echter ook de soliditeit van dit principe aan. Deze evolutie lijkt zich ook in cyberspace door te zetten. Geweld in deze sfeer houdt zich niet aan het solide-moderne onderscheid tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ de staat. Niet alleen is vaak onduidelijk van wie een cyberaanval uitgaat, de agressor kan zich fysiek op eender welk punt van de globe bevinden en virtueel op eender welke server. Bovendien wordt het internationaalrechtelijke onderscheid tussen strijder en nietstrijder in deze sfeer nog stoffiger dan het al was; ook de helderheid van de grenzen tussen een staat van oorlog en een staat van vrede geraken er steeds meer beneveld. | |
Evoluerende parameters van ruimte en tijdDe moderniteit heeft traditionele parameters van ruimte en tijd drastisch gewijzigd. De verhouding tussen beide grootheden verandert voortdurend onder de invloed van snelheid, of beter gezegd van continue versnelling, die mogelijk wordt gemaakt door technologische innovatie. Zoals Bauman opmerkt is de ultieme grens de snelheid van het licht geworden: de moderniteit is een continu, niet te stoppen en steeds versnellende poging die grens te bereiken. Onmiddellijkheid wordt de norm, waardoor het belang van tijd (of, preciezer geformuleerd: van duur of tijdsverloop) als variabele van actie in steeds meer contexten wordt geminimaliseerd. Ook ruimte wordt op zijn beurt in meerdere contexten irrelevant. De wijzigende parameters van ruimte en tijd hebben een impact op hoe geweld zich manifesteert. Het militaire geweld van de afgelopen decennia toont dit. Grootscheepse campagnes om territoria te veroveren en in te lijven zijn in onbruik geraakt. De weerstand om grondtroepen te ontplooien wordt steeds groter, niet alleen omwille van het enorme risico om in de zompige moerassen van etnisch conflict en staatsmislukking te worden gezogen, maar ook omwille van de gigantische administratieve en bestuursmatige ballast die verovering en bezetting met zich meebrengen. Aanvallen door stealth-vliegtuigen, intelligente bommen en op afstand bestuurde drones, die als blikseminslagen uit het niets verschijnen, krijgen de strategische voorkeur boven territoriale terreinwinst door de infanterie en pogingen de vijand het bezit van zijn grondgebied te ontnemen. Prominente uitzonderingen zoals de Amerikaanse invasie in Irak in 2003 bevestigen door hun mislukking de regel. Het hit-and-run karakter van hedendaags militair geweld toont wat in de liquide moderniteit eigenlijk de inzet is geworden van oorlog en geweld: niet het uitbreiden van het eigen grondgebied, maar het vermorzelen van barrières die de stroom van fluïde machten als vrijhandel en financiële speculatie hinderenGa naar eind[14]. | |
[pagina 34]
| |
Deze evolutie van geweld in de ‘reële’ werkelijkheid (met name de toenemende irrelevantie van ruimte en tijd) wordt radicaal doorgetrokken in cyberspace. Men zou zeggen dat de snelheid van acties in deze sfeer onovertroffen is, ware het niet dat die door de technologische versnelling bijna dagelijks opnieuw wordt overtroffen. In ruimtelijke termen is de doelstelling van cyberaanvallen niet om de ‘territoria’ van computers, servers en websites te veroveren om ze exclusief in bezit te nemen, maar wel om ze via DDoS-aanvallen tijdelijk te verlammen of ze door hacking voor een bepaalde periode te controleren. Zodra het gehackte systeem zijn nut of aanleiding tot opwinding verloren heeft, bijvoorbeeld omdat alle cruciale data gestolen of vernietigd zijn, verdwijnt de interesse vrijwel onmiddellijk. Zelfs de betekenis van het begrip ‘bezit’ is verschoven in het hackers-slang. Het duidt niet langer op het duurzaam in eigendom houden van een zaak, maar wel op het controleren van en macht hebben over een systeem: een hacker ‘owns’ een computer wanneer hij die heeft kunnen infiltreren op administrator-niveauGa naar eind[15]. Ook het eigen territorium houden hackers liefst zo klein mogelijk. Zo bewaarde een van de beste hackers van Anonymous zijn data niet op de hard drive van zijn computer, maar wel op een microSD kaart die hij kon inslikken wanneer de politie aan de deur zou kloppen. Opstarten deed hij vanaf een USB-stick, zodat hij zo weinig mogelijk sporen zou achterlaten op zijn computer zelfGa naar eind[16]. | |
De aard van gewelddadige acties in cybersfeerDe laatste vraag die in deze tekst aan bod komt, en die ons doet terugkeren naar de vlakte van Troje, is die naar de aard van gewelddadige acties in cyberspace. Eeuwenlang, tot diep in de moderniteit met de figuur van Hitler, beheerste ‘de romantiek van de zuivere aanval’Ga naar eind[17] de geesten van krijgers en veldheren zoals Achilles, Alexander de Grote, Julius Caesar, Frederik de Grote en Napoleon, die in het unilaterale, heroïsche offensief de kortste weg naar eeuwige eer, glorie en roem zagen. Met de moderniteit echter is de heroïsch-thymotische aanval anachronistisch, obsoleet en illusoir geworden. Dat besefte Norbert Elias toen hij de futiliteit van de ridderlijke, onbezonnen en impulsieve aanval van de Hertog de Montmorency confronteerde met de hoofse en sluwe omzichtigheid van de Hertog de Saint-SimonGa naar eind[18]. Oorlog en geweld verloren in de moderniteit geleidelijk hun heroïsch-thymotisch karakter, om steeds meer netwerkgebonden en anoniem te worden. Oorlog is een bureaucratische aangelegenheid geworden: Amerikaanse viersterrengeneraals, de militaire uitvoerders van de wensen van de huidige wereldhegemon, blinken vooral uit in administratieve en logistieke competenties. Vanuit een ander continent worden drone-aanvallen elektro- | |
[pagina 35]
| |
nisch aangestuurd door militaire ambtenaren die werken volgens vaste uurroosters. Peter Sloterdijk beschrijft deze ontwikkeling met zijn theorie van remmings- en ontremmingsprocessen in condities van sferische dichtheid (met andere woorden de graad van coëxistentiedruk tussen deeltjes en spelers in bepaalde sferen) in algemenere termen: Door het chronisch verblijf in dichte milieus wordt geremdheid tot tweede natuur. Is die moreel en fysiek voldoende ingestudeerd, dan zal het puur eenzijdig ingrijpen als een utopie worden beschouwd die niet meer strookt met de realiteit. Vrijheid van handelen, zoals dat in het verleden werd opgevat, werkt inmiddels als een sprookjesmotief uit de tijd dat de aanval nog hielp. Als men hier of daar nog gevallen van eenzijdige expansie ziet, dan duidt dat erop dat bepaalde spelers nog steeds menen dat ze pre-dichte, ontremmingsbevorderende omstandigheden zullen aantreffen. In het algemeen kan men stellen dat alle ‘maagdelijke gronden’, waar ook ter wereld, hun kolonisten gevonden hebben. Hoge dichtheid betekent in procestheoretische zin dat de succesfase van de unilaterale praktijk voorbij is, zonder dat een incidentele heftige opleving uitgesloten kan wordenGa naar eind[19]. Onder die laatste categorie van incidentele oplevingen kunnen bijvoorbeeld 9/11 en de invasie van Irak in 2003 worden geplaatst: acties die uiteraard veel mensenlevens eisten, maar die geen omkering van fundamentele wereldhistorische processen teweegbrachten - ze zorgden vooral in de sfeer van de mondiale media voor vloedgolven. Door de (demografische, economische, infrastructurele) dichtheid van hypermoderne menselijke actiesferen wordt de heroïsche, unilaterale beweging, de zuivere aanval, geremd; alleen offensieve acties die rekening houden met de eigenschappen van deze sferen, die interactief, netwerkgebonden en berekenend worden uitgevoerd, worden nog ontremd. Anders geformuleerd: wie zijn geld inzet op list en sluwheid wordt meer kansen op succes geboden dan zij die blijven gokken op thymos en unilateraal heldendom. Zij die de fluïde systemen begrijpen, van neoliberale speculanten tot criminelen die zichzelf tot een voldoende niveau van organisatie dwingen, kunnen fantastische winsten maken. Of: ‘Duurzame daadkracht is in hoofdzaak het werk van lieden met een fijne neus voor de gaten in de markt en de mazen in de wet’Ga naar eind[20]. In zoverre deze observaties hout snijden, kan worden geargumenteerd dat cybergeweld deze evoluties radicaal doortrekt in de elektronische sfeer. Cybergeweld is bij uitstek netwerkgebonden, anoniem, listig-sluw geweld. Dit geldt voor alle vormen van e-geweld: zowel cybercriminaliteit, cyberoorlog en hacktivisme vertonen deze kenmerken. Een typische cyberaanval bestaat er in, een netwerk te infiltreren | |
[pagina 36]
| |
door de kwetsbare punten ervan te vinden of de benodigde paswoorden te kraken, en vervolgens het beheer over het netwerk stiekem over te nemen tot het zijn nut verliest. Het verduisteren van de eigen identiteit is daarbij cruciaal. Dat gebeurt onder meer door het gebruik van aliassen en het manipuleren van IP-adressen. Zo wordt in cyberspace niet alleen de identiteit maar ook de locatie van actoren verduisterd. Dit heeft tot gevolg dat het bijzonder koppige inspanningen van speurders vergt om de identiteit van cyberagressoren te achterhalen. In hackerskringen wordt de vereiste van anonimiteit overigens doorgetrokken; hackers kennen elkaars wereldlijke identiteiten doorgaans niet, alleen elkaars nicknames. Op imageboards zoals 4chan, de internet-subcultuur waaruit het hacktivistische collectief Anonymous is voortgekomen, mogen deelnemers hun nicknames niet eens gebruiken, vanuit de filosofie dat alleen anonimiteit het hackers-ideaal van volstrekte gelijkheid op internet kan realiseren. De wereldlijke roem en glorie van de thymotische held zijn dus niet voor hacktivisten weggelegd; zij moeten zich tevreden stellen met de kans dat hun nickname berucht wordt - en dat dan nog vooral in eigen kring. Hoeveel mensen kennen Topiary, Sabu en Kayla, tophackers van Anonymous? Niet toevallig zijn de twee belangrijkste symbolen van het collectief het witte masker van Guy Fawkes en een man in pak en das met een vraagteken in de plaats van een hoofd. Uiteindelijk draait cybergeweld om listigheid, vindingrijkheid en bedrog: het ongemerkt infiltreren en van binnenuit vernielen van een doelwit. Het radicaal-moderne geweld in cyberspace is dat van het Trojaanse paard, niet dat van Achilles. In de liquide moderniteit van de cybersfeer is Achilles niets meer dan een vage herinnering, een vluchtige intertekstuele internetreferentie misschien. Zo is Achilles een echte klassieke figuur geworden. Odysseus daarentegen, die met zijn sluwheid en vindingrijkheid de slag om Troje beslechtte, heeft in cyberspace niets van zijn actualiteit verloren. Mijn dank gaat uit naar Tomas Baum, Anne-Marie Ceulemans, Marijke De Bie, Jorg Kustermans en Marc Van Alstein voor hun kritische opmerkingen bij eerdere versies van deze tekst. |
|