| |
| |
| |
Ignaas Devisch
Het bijzondere aan het alledaagse
De voelhorens van Hiromi Kawakami
Goede literatuur boeit en frustreert. Goede vertaalde literatuur boeit en frustreert dubbel. Ten eerste omdat je nooit weet of de auteur erin zal slagen om na dit goede boek er nog een te schrijven van eenzelfde allooi. Dat het geboeid zijn na één boek wel eens kan ophouden, werkt frustrerend: tenslotte maakt een goed boek geen goede schrijver. Ten tweede, en dat is alleen het geval bij vertaalde literatuur, omdat, indien de auteur al andere parels het leven heeft geschonken, je niet eens weet of er een vertaler zal zijn die dat interessante werk voor jouw ogen zal ontsluiten. Het mag er dan zijn, je kunt het niet lezen.
Zo is het met het werk van Hiromi Kawakami. Je leest het en het bekoort in velerlei opzichten. Zodat je naar meer verlangt. Want je weet dat er meer is, hoewel het nog niet beschikbaar is in het niet-Japans. De Nederlandstalige lezer mag zich niettemin gelukkig prijzen te beschikken over een uitstekende vertaler - Luk van Haute - die blijkbaar een uitgeverij heeft weten te interesseren voor het werk van een Japanse auteur die het ene na het andere kleinood aan ons voorlegt. Na De tas van de leraar en Nakano's handel in oude rommel is ook Manazuru bijzonder vlot vertaald; het is een literair juweel. De boeken zijn ook telkens voorzien van een verklarende woordenlijst en de lezer kan zo en passant ook kennis opdoen van de Japanse keuken of Japanse cultuur in het algemeen.
| |
| |
Dit gezegd zijnde, wil ik meteen ter zake komen en een vraag stellen die er in literatuurbesprekingen altijd toe doet: waar draait het werk van Kawakami om? Uit de drie in het Nederlands beschikbare romans zijn al enkele patronen te ontrafelen die de ‘gestiek’ van de schrijfster overduidelijk kenmerken en tonen wat haar oeuvre uniek, hedendaags en bijzoder interessant maakt. Ik onderscheid een drietal thema's: ‘het alledaagse’, ‘het singuliere’ en ‘het spel van fictieve fictie’. Hiermee wil ik het werk van deze auteur niet uitputtend typeren, maar wel beschrijven hoe ze er opvallend in aanwezig zijn. Laat ik deze drie kwesties in willekeurige volgorde overlopen, in de hoop daarmee iets zinnigs over het werk van Kawakami te vertellen en mee een aanzet te geven tot een discussie over haar werk in ons taalgebied. Het hoeft niet altijd Murakami te zijn, toch?
Het alledaagse is bijzonder
Bij de drie verhalen die voor de Nederlandse lezer zijn ontsloten, valt telkens op hoe centraal het alledaagse leven er in staat. De personages ontmoeten elkaar in doordeweekse situaties, hun levens zijn niet bijzonder te noemen, en grootse avonturen kun je hen moeilijk toedichten: ze gaan, ze staan, ze blijven, ze eten en ze slapen, ze kennen liefde en ontbering. Natuurlijk, dat geldt in elke roman, maar de wijze waarop Kawakami het vertelt, maakt de nood aan grootse emoties of althans een dramatische beschrijving ervan, overbodig. De levens van de personages die het universum van Kawakami bevolken, kabbelen verder. En als er zich dan toch iets dramatisch voordoet, introduceert de schrijfster het bijna en passant, alsof het kijken naar een paar nieuwe schoenen in een etalage van dezelfde orde is als de liefde van je leven ontmoeten, of toch zoiets. In Manazuru bijvoorbeeld, lezen we na een uitvoerige reflectie over de naam van een herberg, het volgende: ‘Mijn man verdween spoorloos, ik heb er nooit meer iets van vernomen’ (blz. 10). Deze aankondiging lijkt bijna achteloos geschreven, zomaar, en ook al speelt deze gebeurtenis een cruciale rol in het hele verhaal, de bekendmaking valt haast tussen de plooien van de letters.
Toch is de wereld van Kawakami geen louter stille wereld waarin niets gebeurt, of een wereld die je als lezer ervaart zoals je de beelden van een webcam zou bekijken. Integendeel, er gebeurt juist heel veel in deze romans, maar de wijze waarop de gebeurtenissen zich voltrekken, ademt een sfeer van alledaagsheid. Die gewone gebeurtenissen worden nauwkeurig en met veel gevoel voor schakering geregistreerd, zodat je als lezer ook in het alledaagse wordt binnengesleurd, alsof je aan dezelfde tafel meeeet als de personages zelf.
In Nakano's handel in oude rommel bijvoorbeeld, maar ook in de andere verhalen, gaat het om dagelijkse routine, de omgang van mensen
| |
| |
met elkaar, kleine bekommernissen en ogenschijnlijk futiele zaken. Juist doordat de contouren van het verhaal zich tot die dagelijkse sfeer beperken, wordt deze opgelicht en krijgt het verhaal een diepgang en een bijzonderheid die normaal gezien aan ons voorbijgaat, omdat het nu eenmaal alledaagse dingen zijn. Het diepzinnige aan Kawakami's verhalen is daarom onder meer hierin gelegen: dat het om niets bijzonders moet gaan om waardevol te zijn en er dus ook over te vertellen. Het leven doet zich vooral voor in het gewone, zo lijkt Kawakami ons met haar verhalen te verduidelijken, en doorheen dat alledaagse moet je als lezer de zin en de betekenis der dingen ontwaren. Zo kibbelen bijvoorbeeld Takeo en Hitomi in Nakano's handel in oude rommel over hoe ze kattenpis willen verwijderen. Het gekibbel is tegelijk de inzet van de verhouding tussen hen beiden. Twee bladzijden verder, nog steeds over die kattenpis, roept Hitomi Takeo toe dat ze hem nooit meer wil zien (blz. 123). Op dat conflict wordt vervolgens niet dieper ingegaan; de tekst verschuift meteen naar de marktprijzen van oude rommel. Het leven, zo lijkt het, kabbelt altijd ongenadig verder, of we nu hoogoplopende ruzie maken, naar een bij staren of eten klaarmaken.
Terwijl in heel wat literatuur de existentiële thema's ter sprake komen doordat de personages onalledaagse dingen beleven of zelf iets uitzonderlijks hebben, is in het werk van Kawakami iets anders aan de gang: het alledaagse is de plaats waar de ‘grote’ existentiële thema's zoals dood, liefde en angst hun plaats hebben. Er gebeuren geen overweldigende zaken, de verhalen eindigen niet in een of ander dramatisch aangekondigd of groots opgezet plot waarin alles bijeenkomt en in een diepe put verzwolgen raakt. De observaties die de schrijfster maakt, doen het verhaal daarentegen rustig voortkabbelen en het punt waar het verhaal eindigt is bij wijze van spreken eerder willekeurig geplaatst. Het verhaal kon evengoed 30 bladzijden eerder of verder zijn geplaatst; veel verschil maakt het allemaal niet uit - het universum dat Kawakami ons schetst, brengt voortdurend een gevoel van ‘in medias res’ met zich mee. Of het ironie van Kawakami zelf is, blijft speculatie, maar de volgende passage uit Manazuru is wel zeer opvallend. De twee hoofdpersonages, Kei en Seiji, spreken over de roman die Kei heeft geschreven en die Kei maar niet lijkt te kunnen afronden, waarop Seiji het volgende commentaar geeft: ‘“Als er geen eind aan lijkt te komen, zit het goed met een roman”, zei hij gniffelend’ (blz. 198).
De lezer die op zoek is naar een spectaculaire wending, een ommekeer, een ontwikkeling, zal blijven zoeken - tot het moment waarop hij zich bewust wordt van het feit dat de zin van de leeservaring bij Kawakami ligt in de tocht die hij samen met de personages beleeft. Hij deelt met hen de dagelijkse vragen die op hen afkomen: waarom doen we wat we doen, waarom voelen wij ons goed of niet, wat eten we van- | |
| |
daag, enzovoort. Eerder dan van dit alledaagse afstand te nemen om de echt hoogdravende zaken des levens te beschrijven, moeten we het grootse zoeken in wat we dag in dag uit doen en laten.
Dit zorgt ervoor dat de grootste thema's haast onuitspreekbaar worden. Het is langs bijzonder veel omwegen dat de personages zich tot elkaar richten. Ook al willen ze het ongezegde uitspreken, een of ander onvermogen verhindert hen dat te doen of resulteert in een ronduit potsierlijke omgang met elkaar. Zo is er in De tas van de leraar, een liefdesverhaal over een oude leraar en zijn voormalige studente Tsukiko, een duidelijke liefdesverhouding aan de gang, maar komt geen van beiden ertoe dit expliciet te articuleren; waarna de leraar helemaal aan het eind van het verhaal, de volgende uitspraak laat optekenen: ‘“Zou je met me willen omgaan in de vooronderstelling van een liefdesverhouding?”’ (blz. 177).
| |
Het spel van fictieve fictie
Niet alles wat we in Kawakami's werk lezen, klopt empirisch. Zeker in Manazuru heb je er als lezer vaak het raden naar hoe de aansluiting met de realiteit gegarandeerd blijft. Dit heet dan snel ‘magisch realisme’ en vele critici van Kawakami's werk maken bijgevolg al even vlug de link naar Murakami, maar dit is een eerder geforceerde noemer die het werk van Kawakami niet helemaal openlegt, of toch zeker geen recht doet aan de eigenheid van haar schriftuur. Zeker de omschrijving ‘magisch realisme’ lijkt een wat ongelukkige term: de ‘verzonnen’ dingen in Kawakami's wereld kloppen empirisch niet maar de raadsels waarmee de wereld ons in haar verhalen opzadelt, zijn niet minder mysterieus of onbegrijpelijk dan het niet-empirisch mysterieuze. Anders gezegd, het zijn niet de verwijzingen naar een magische wereld die het verhaal complexer maken of totaal anders. De personages weten met de realiteit geen raad en zijn af en toe in de war: betreffen de dingen die ze meemaken in de gewone werkelijkheid wel uitsluitend het strikt aantoonbaar empirische?
Omdat het alledaagse zo complex is, begeven de personages van Kawakami's verhalen zich in dit pluriforme universum. Het ontrafelen van die veelvormigheid is daarmee een opdracht die ook de lezer meekrijgt, al gaat het er nooit om dat bepaalde zaken eerst worden achtergehouden om pas naderhand in het verhaal op te duiken. Elke bladzijde geeft zich volledig over aan het hier en nu, en in dit hic et nunc van het verhaal lijkt het soms om loutere verbeelding te gaan, een andere keer om controleerbare - empirisch verifieerbare - zaken.
De verwevenheid van fictie en werkelijkheid is natuurlijk een klassieker in de literatuur, maar Kawakami gaat er toch op een bijzondere
| |
| |
manier mee om. Als lezer weet je nooit goed of de belevenissen van de personages ‘echt’ of dromen zijn. Bovendien laat Kawakami de personages soms zelf schrijven, waardoor je als lezer voor een dubbele vraag komt te staan. Ten eerste is er de vraag: doen de belevenissen van de personages zich echt voor in de roman, of gebeuren ze alleen in de roman die een van de personages aan het schrijven is? Is de fictie die de personages verzinnen echt, of beelden zij zich in, een roman te schrijven? Deze fictie in het kwadraat bezorgt de lezer uitdagende kopbrekens, maar die lezer herkent zich daardoor wel in de zorgen van de personages in de roman zelf, doordat deze met dezelfde vragen worstelen.
Het werkelijkheidsbeeld dat Kawakami ons voorspiegelt is bijgevolg maar weinig magisch; ze legt ons geen raadsels voor uit een andere dan deze wereld. Eerder gaat het om een subtiele beschrijving van het onbegrijpelijke van de alledaagse realiteit zelf. Wie bijvoorbeeld zoals Kei in Manazuru plots zijn echtgenoot mysterieus ziet verdwijnen, zonder enige empirische aanwijzing, die heeft bijna vanzelfsprekend de neiging om alle sferen af te zoeken die behulpzaam zijn in het leren leven met dit brute gegeven. Dan kun je natuurlijk een verhaal schrijven over het vinden van sporen en de zoektocht ernaar - een favoriet procédé van menig (verfilmd) verhaal, dat zo meestal een spankracht opbouwt door iets van de werkelijkheid achter te houden tot de plot zich finaal ontwikkelt. Kawakami doet het anders: als lezer volg je geen personage dat stap voor stap iets ontdekt en daardoor de ‘waarheid’ weet te ontdekken; eerder gaat het personage op zoek naar zichzelf en naar de wijze waarop het in het deze wereld (nog) een plaats kan krijgen.
Bij Kawakami vind je ook geen grote constructies of ideologieën, en er worden geen fictieve werelden beschreven die volledig naast het empirische leven functioneren. De alledaagse wereld van leven, liefde en sterven is al interessant maar ook moeilijk genoeg, zo lijkt het; we hebben daar bovenop geen ideëel construct nodig. Kawakami plaatst het verloop van de dingen nooit in een groter betekenisgeheel dat naderhand het zinvolle van eerst zinloze zaken opheldert. De dingen verlopen, evenals onze levens, en in en met elke dag ontvouwt zich iets nieuws dat we te verwerken en te begrijpen krijgen. De tas van de leraar is daarvan een zeer goed voorbeeld: de twee geliefden ondergaan hun onvermogen om de liefde te beleven zoals ze haar graag zouden beleven. Het gaat niet om een metafysisch fatum dat ze dragen, of een voorbestemdheid die hen verhindert bijeen te zijn. Het lukt hen gewoon niet om meer te doen dan zomaar bijeen te zijn en als would be-geliefden door het leven te gaan. De vraag is zelfs of ze er last van hebben, want mogelijk is de verbeeldingskracht, waarmee ze doen alsof ze geliefden zijn, veel sterker dan waartoe de echte liefde in staat is.
| |
| |
| |
Het singuliere
Leren omgaan met het spel van het leven, fictief of niet, is wat ons te doen staat. Wanneer we de levensloop van alle personages nagaan, blijkt dit op zich al een hele klus: ze zoeken en tasten, ze kijken uit, ze verlangen, ze zijn moe, enzovoort. Om de diepgang van die zaken, daarover gaat het bij Kawakami. Dit brengt mij bij het derde en laatste thema uit haar oeuvre dat ik aan de orde wil brengen, en dat is de aandacht voor het singuliere, het unieke, het tijdelijke. Als er al beschrijvingen zijn over het werk van Kawakami, dan gaat het vaak om het zogeheten suggestieve of subtiele van haar schrijfstijl: ze beeldt haarfijn een wereld uit die in alle details en fijne schakeringen als een fenomenologische degustatie aan de lezer wordt voorgelegd. Misschien is het verhelderend om daar een filosofische term op te kleven die een en ander samenvat. Ik denk met name aan de notie van het singuliere, een concept dat in de twintigste-eeuwse filosofie al heel wat aandacht heeft gekregen, onder andere in het werk van Giorgio Agamben en Jean-Luc Nancy. Het singuliere drukt vooral uit dat de wereld - wij, de dingen, onze gedachten, onze handelingen - niet terugvallen op een essentie waarmee ze zich van de andere dingen onderscheiden, maar dat we de sleutel om de wereld te begrijpen eerder moeten zoeken in het tijdelijke, het voorbijgaande, het niet-essentiële. Wie vertrekt vanuit het singuliere gaat er niet vanuit dat hij ‘de Japanner’ of ‘Louis’ of ‘Arlette’ of ‘De Duitsers’ kan typeren, maar dat, als we al met deze noemers werken, we nooit zullen aankomen bij een sluitende beschrijving van een vastliggende essentie. De stroom van gebeurtenissen maakt ons en de wereld immers telkens weer anders. ‘Ik’ ben anders als ‘ik’ goed ben uitgeslapen, of na een intense liefdesnacht, et cetera. Dat impliceert natuurlijk niet dat er geen ‘ikken’ of ‘volkeren’ meer
bestaan, maar wel dat die identiteiten getekend zijn door het voorbijgaande, het tijdelijke, kortom, door het singuliere.
Het unieke of singuliere gebeuren van een handeling centraal stellen, heeft tot gevolg dat we de wereld niet langer willen verklaren als het resultaat van een schepping of als een historische noodzaak waarbij alles voortkomt uit iets dat ooit is gebeurd en van waaruit alles zijn zin verwerft. Vanuit een singulier verstaan van onze leefwereld heeft ‘de oorsprong’ van de wereld overal en altijd plaats, telkens opnieuw, in elke singuliere act van om het even welke gebeurtenis, steeds momentaan en lokaal. Elke singulariteit vervluchtigt in het voorbijgaan: een blik, een glimlach, een donkere wolk, de geur van sinaasappel in een uitstalraam, een etiket van je overhemd dat prikt in je hals. Een singulariteit ook kan het gezichtje van een pasgeborene zijn, om het even welk individu dat mij toevallig voorbijloopt op de stoep van een winkelstraat, een insect, een kiezelsteen, en ga zo maar verder.
| |
| |
Het komt mij voor dat vooral het singuliere het werk van Kawakami tekent. Haar pen is bij de registratie van de wereld zo subtiel, dat ze geen grootse thema's of beschrijvingen in haar werk nodig heeft. Met het singuliere heeft ze bij wijze van spreken al haar handen vol. In haar verhalen wordt alles zeer nauwkeurig verteld, met alle schakeringen die erbij horen. Het verhaal speelt zich vooral af in het hier en nu; de loop der dingen wordt niet bepaald door een fatum of een andere meta-fysische causale gebeurtenis. Dat wat ‘nu’ gebeurt is de voornaamste grondslag waarop het universum van Kawakami is gebouwd. Hoe de dingen zijn, is wat de personages in haar oeuvre hic et nunc meemaken en dit op een heel intensieve en pluriforme manier; waarom de dingen zo zijn, is een heel andere vraag die in Kawakami's werk veel minder wordt uitgediept.
Op een vergelijkbare wijze schrijft Kawakami ook over de liefde. Deze wordt niet gekenschetst als een grootse emotie à la Emma Bovary - verlangend, verzengend, hebzuchtig, destructief. De liefde wordt bij Kawakami gevonden in de dagelijkse stroom ervaringen, in het zuchten, in een knipoog, in de wijze waarop iemand niet antwoordt. En natuurlijk zijn deze ervaringen voor alle personages even bepalend als om het even welke opgeklopte romantische vorm van Weltschmerz. Alleen is het gewicht ervan lichter. Het lijkt bijna alsof het motto van Martin Heideggers existentiaalanalyse voorop staat: wij mensen, wij ‘hebben te zijn’ en vooral dat is van belang, veel meer dan de kwestie of en waarom we zijn. Op die vragen vinden we toch geen antwoord, ‘in het leven geworpen’ als we zijn.
| |
Ter afronding
Met de aanduiding van deze drie thema's pretendeer ik uiteraard niet dat daarmee het werk van Kawakami in zijn volledigheid is gekenschetst. Eerder gaat het om een voorlopige aanduiding van wat haar werk interessant maakt en de moeite waard om te lezen. Kawakami heeft een heel eigen pen, met een merkwaardig hoog ontwikkeld gevoel om de alledaagse wereld op die manier te beschrijven dat ze interessanter wordt dan we ooit hadden kunnen vermoeden. Kawakami lezen staat gelijk met het aandacht hebben voor de wereld die voor je voeten ligt. Terwijl Thales van Milete volgens de overlevering in een put viel omdat hij de hemellichamen bestudeerde, zo zal Kawakami rustig de put constateren, er even halt bij houden, en de dag erna terugkeren, om te kijken hoe die er dan uitziet. En misschien ook om tegelijk een babbeltje te slaan met de omstaanders, om te weten wat zij van die put denken, of die put er al lang is, of er niets bijzonders gebeurd is de dag daarvoor, enzovoort. Vooral dat laatste, enzovoort.
| |
| |
| |
Literatuur
Giorgio Agamben, La communauté qui vient, Parijs, Seuil, 1990. |
|
Hiromi Kawakami, De tas van de leraar, Antwerpen/Amsterdam, Atlas, 2009. |
|
Hiromi Kawakami, Nakano's handel in oude rommel, Antwerpen/Amsterdam, Atlas, 2011. |
|
Hiromi Kawakami, Manazuru, Antwerpen/Amsterdam: Atlas, 2012. |
|
Jean-Luc Nancy, Être singulier pluriel, Parijs, Galilée, 1996. |
|
|