Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 988]
| ||||||||||||||||||||||
Herman Simissen
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 989]
| ||||||||||||||||||||||
De English Musical RenaissanceIn Engeland was dit streven naar muzikale vernieuwing door het zoeken naar inspiratie in het muzikale verleden van het eigen land wellicht nog krachtiger dan elders. Het maakte de kern uit van wat de English Musical Renaissance wordt genoemd, de heropleving van de klassieke muziek vanaf ongeveer 1880 tot aan de Eerste Wereldoorlog. In deze jaren kwamen componisten op als Ralph Vaughan Williams en Gustav Holst, die tot het midden van de twintigste eeuw gezichtsbepalend zouden blijven voor de Engelse klassieke muziek. De inzet van deze renaissance van de Engelse muziek was het ontwikkelen van een eigen, nationale stijl van componeren, vanuit de idee dat de Engelse muzikale cultuur al te lang werd overheerst door Duitse invloeden, waarvan men zich nu diende te bevrijden. Dit verlangen naar een nationale muziekstijl leefde overigens, in meerdere of mindere mate, ook bij veel van de genoemde componisten in andere landen. Zeker voor Engeland geldt dat dit streven niet los kan worden gezien van de context van de internationale politieke verhoudingen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Deze kenmerkten zich door een krachtig nationalisme, dat zich niet alleen uitte in een strijd om politieke hegemonie in Europa en de gekoloniseerde delen van de wereld, maar evenzeer in een streven naar eigenheid in, en het versterken van, een nationale cultuur, waarvan muziek een belangrijk aspect was. Overigens wil de ironie van de geschiedenis, dat de intellectuele achtergrond van deze nadruk op de eigenheid van de nationale cultuur werd gevormd door ideeën die in de Romantiek juist in het Duitse taalgebied waren ontwikkeld, met name door de filosoof Herder, als reactie op de universalistische idealen van de Verlichting. In Engeland leidde dit alles ertoe, dat allerlei bekende en minder bekende componisten betrokken raakten in het zoeken naar authentieke folk songs, waarvan men, al dan niet terecht, meende dat zij in de orale cultuur die op het platteland nog bestond van generatie op generatie werden doorgegeven. Soms kreeg deze betrokkenheid vooral vorm in bestuurlijke functies, zoals bij Hubert Parry of Charles Stanford, die als vicevoorzitter deel uitmaakten van het bestuur van de Folk-Song Society, die in 1898 werd opgericht. Soms ook hield die betrokkenheid in, dat componisten - bijvoorbeeld Ralph Vaughan Williams, Gustav Holst, George Butterworth en de uit Australië afkomstige, maar destijds in Engeland woonachtige Percy Grainger - daadwerkelijk over het platteland trokken om folk songs op te tekenen die door de plaatselijke bevolking werden gezongen. Vaak was er in een dorpsgemeenschap een zanger, die tegen een bescheiden vergoeding bij uiteenlopende gelegenheden optrad en zo enerzijds festiviteiten en plechtigheden opluisterde, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 990]
| ||||||||||||||||||||||
anderzijds een klein aanvullend inkomen had. Dergelijke zangers beheersten niet zelden een uitgebreid repertoire van soms meer dan driehonderd liederen, dat overigens niet alleen bestond uit de authentieke folk songs waarnaar zo naarstig werd gezocht. Het zoeken naar folk songs werd beschouwd als dringende noodzaak: men was ervan overtuigd, dat de orale cultuur door industrialisatie en verstedelijking snel verloren zou gaan. Daarom was het zaak, zoals het werd verwoord in een folder van de Folk-Song Society, ‘te redden wat er nog rest aan boeren-liederen van vroeger, die over enkele jaren uitgestorven zullen zijn’Ga naar eindnoot[1]. Bij dit zoeken naai folk songs op het Engelse platteland kon worden aangesloten bij soortgelijk onderzoek, dat in de achttiende eeuw en vroeger in de negentiende eeuw al door anderen was verricht, vanuit een persoonlijke belangstelling. Dergelijke onderzoekers werden in Engeland veelal aangeduid als antiquarians - individuen die vanuit hun fascinatie voor een bepaald verschijnsel uit het verleden niet zelden een schat aan wetenswaardigheden vergaarden, zonder deze te verwerken in een historisch overzicht. Een belangrijke schakel tussen die traditie van vroegere onderzoekers en de beweging die vanaf 1890 ontstond, was Lucy Broadwood. Zij koesterde al langer belangstelling voor folk songs - een belangstelling die zij van huis uit had meegekregen. Een van die vroegere onderzoekers was haar oom, dominee John Broadwood, die in 1847 onder de titel Old English Songs een verzameling van dergelijke liedjes had gepubliceerd, volgens zijn nicht ‘de eerste belangrijke verzameling van Engelse traditionele liederen waarover we beschikken’Ga naar eindnoot[2]. Bij de voorbereiding van deze publicatie had hij hulp gehad van zijn broer Henry - de vader van Lucy Broadwood. Lucy Broadwood is om verschillende redenen een opmerkelijke verschijning onder de verzamelaars van folk songs. Zo was zij een van de weinige vrouwen die daarin actief waren - voor hen was dit werk overigens ook beduidend moeilijker, enerzijds omdat het voor vrouwen in het Victoriaanse tijdperk veel minder gemakkelijk was voor dergelijk onderzoek op eigen gelegenheid over het platteland te trekken, anderzijds omdat sommige dorpszangers weigerden te zingen voor dames uit de gegoede burgerij, omdat zij vreesden dat de teksten van hun liederen voor vrouwenoren ongepast waren. Een tweede reden waarom Lucy Broadwood zo'n bijzondere verschijning was, is dat zij ongekend invloedrijk is geweest. Zij was een van degenen van wie het initiatief kwam tot de oprichting van de Folk-Song Society; zij maakte eerst als secretaris, later als voorzitter deel uit van het bestuur ervan; en zij was van 1904 tot 1924 de eindredacteur van de Journal of the Folk-Song Society, het tijdschrift van dit genootschap, hetgeen onder meer inhield dat zij de publicatie van talloze folk songs heeft bezorgd. Omdat zij, ten derde en ten slotte, een gedegen klassieke opleiding had genoten als | ||||||||||||||||||||||
[pagina 991]
| ||||||||||||||||||||||
pianiste en als zangeres, vormde zij de ideale verbindingsschakel tussen uiteenlopende verzamelaars van folk songs en de wereld van de klassieke muziekcultuur, hetgeen juist tijdens de English Musical Renaissance van belang bleek, toen immers veel componisten van klassieke muziek inspiratie zochten in de traditionele volksmuziek. Ondanks deze ongeëvenaarde verdiensten voor het verzamelen van folk songs heeft Lucy Broadwood veel minder erkenning gekregen dan men zou verwachten - in de Engelstalige wereld geniet bijvoorbeeld haar generatiegenoot Cecil Sharp, wiens reputatie eveneens is gebaseerd op zijn werkzaamheden als verzamelaar van folk songs in Engeland maar ook de Verenigde Staten, een veel grotere bekendheid. Het pand waarin de nog altijd springlevende English Folk Dance and Song Society - zoals de naam van de vereniging sinds 1932 luidt - zetelt, heet het Cecil Sharp House, niet het Lucy Broadwood House. Ook bestaan er tal van publicaties over Cecil Sharp, terwijl de eerste biografie van Lucy Broadwood, van de hand van de Engelse historica Dorothy De Val, pas in 2011 is verschenen. Reden genoeg om de aandacht op Lucy Broadwood te richten, vanuit de vraag hoe haar verhoudingsgewijs geringe bekendheid kan worden verklaard. | ||||||||||||||||||||||
Achtergrond en opleidingLucy Etheldred Broadwood werd op 9 augustus 1858 geboren in Melrose, in Schotland, als jongste van elf kinderen. Dat zij in Schotland ter wereld kwam, is min of meer toevallig: haar ouders vierden daar vakantie toen zij werd geboren. Zij groeide deels op in Londen, deels op het landgoed Lyne, ten zuiden van Londen, dat vanaf het einde van de achttiende eeuw in bezit was van de familie Broadwood. Minder toevallig is het dat de muziek een centrale plaats kreeg in het leven van Lucy Broadwood: haar overgrootvader was John Broadwood, oprichter van de pianofabriek Broadwood & Sons. John Broadwood was een Schot die zich in Londen had gevestigd; de familie Broadwood, Lucy daarbij inbegrepen, bleef zich altijd verbonden voelen met deze Schotse achtergrond, en bracht daarom vakanties vaak in Schotland door. De firma Broadwood, waarvan Henry Broadwood, de vader van Lucy, inmiddels directeur was, was uiterst succesvol. Vermaarde componisten als Joseph Haydn, Ludwig von Beethoven, Frédéric Chopin en Edward Elgar bezaten een Broadwood-piano. De firma Broadwood organiseerde in Londen een concertreeks, die oorspronkelijk was bedoeld om bekendheid te geven aan de eigen piano's; inmiddels was dit een traditie op zich geworden. Opgroeien als een telg van de gegoede burgerij in het Victoriaanse Engeland betekende dat in de opvoeding veel aandacht werd besteed | ||||||||||||||||||||||
[pagina 992]
| ||||||||||||||||||||||
aan de culturele vorming: de kinderen werden ingewijd in de kunst, letterkunde en muziek. De opvoeding van de dochters in het gezin Broadwood werd thuis verzorgd, door een gouvernante. Met name wanneer het gezin in Londen verbleef was er volop tijd voor het bezoeken van musea en concerten. Lucy Broadwood kreeg zo een brede intellectuele vorming, die haar de mogelijkheid liet haar eigen interesses te volgen. Zij had, anders dan haar oudere zussen die belangstelling hadden voor natuurlijke historie en de jacht, een voorliefde voor het leren van buitenlandse talen, en sprak vloeiend Frans en Duits. Daarnaast schilderde zij, en schreef korte verhalen en poëzie. Maar haar grootste liefde gold de muziek - als twintiger werd zij beschouwd als een meer dan verdienstelijke pianiste en zangeres. Zij trad zelfs zo veelvuldig op, dat een keuze voor een loopbaan als beroepsmusicus in de lijn der verwachting lag. Uiteindelijk zag zij daarvan af, vermoedelijk omdat zij vreesde dat haar kwetsbare gezondheid een hinderpaal zou vormen voor een dergelijke carrière. Niettemin bleef zij regelmatig optreden. Als pianiste was zij veelgevraagd als begeleidster van recitals van, ook professionele, zangers en zangeressen met een klassiek repertoire. Als zangeres had zij aanvankelijk een voorkeur voor het werk van enerzijds Henry Purcell en zijn tijdgenoten en anderzijds eigentijdse componisten als Hubert Parry en Charles Stanford, terwijl zij later vaak ook door haar ontdekte folk songs ten gehore bracht. Naast dit alles schreef zij eigen composities, waarmee zij overigens niet veel succes had, en arrangementen van zowel klassieke stukken als folk songs; en ten slotte bezorgde zij uitgaven van nieuw ontdekte werken van Purcell, en later ook van talloze folk songs. Vanaf 1882, toen zij vierentwintig werd, kreeg Lucy Broadwood een toelage van haar ouders, die het haar mogelijk maakte een comfortabel zelfstandig leven te leiden, en bijvoorbeeld ook meerdere buitenlandse reizen te maken. Na het overlijden van haar vader leefde zij van haar erfdeel - in haar leven bestond nooit de noodzaak betaald werk te doen, al had zij in de laatste jaren voor haar overlijden moeite om rond te komen. Omdat zij geen baan had en ongetrouwd bleef, had zij alle tijd om haar uiteenlopende intellectuele belangstellingen te volgen en verder te ontwikkelen. Daarnaast had zij een druk sociaal leven - zij had een uitgebreid netwerk van vrienden, bekenden en kennissen, en bezocht of organiseerde talloze lunches en high teas. Zij bleef haar brede belangstelling voor kunst, literatuur en muziek koesteren tot het einde van haar leven - zij overleed in 1929 - maar vanaf het einde van de jaren 1890 nam haar betrokkenheid bij het zoeken naar folk songs meer en meer een centrale plaats in haar leven in. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 993]
| ||||||||||||||||||||||
Verzamelaar van folk songsWaar kwam deze betrokkenheid bij het verzamelen van folk songs vandaan? Lucy Broadwood had, zoals al even genoemd, met folk songs kennisgemaakt in haar ouderlijk huis. In de boekenkast stond Old English Songs, de bundel die haar oom John Broadwood had uitgegeven. In deze bundel waren liederen verzameld die dominee Broadwood zijn parochianen hoorde zingen, maar ook liederen die hij zich uit zijn jeugd herinnerde. Bij het optekenen van deze laatste liederen had hij hulp gehad van de vader van Lucy Broadwood, zijn broer Henry. Deze zong dergelijke folk songs ook voor zijn kinderen - in een autobiografische notitie uit 1927 schreef Lucy Broadwood dat een van haar vroegste herinneringen was dat haar vader met zijn warme bariton de ballade ‘The wee little croodlin Doo’ voor haar zong, ‘in zijn kinderjaren door zijn moeder voor hem gezongen; de tekst ervan zei me op die kinderleeftijd helemaal niets, maar de melodie greep mij sterk aan’Ga naar eindnoot[3]. Haar eerste schreden als verzamelaar van folk songs zette Lucy Broadwood in de winter van 1887-1888, toen zij samen met haar neef Herbert Birch Reynardson besloot een nieuwe editie uit te brengen van de bundel Old English Songs van haar oom. Het idee voor deze heruitgave kwam voort uit een gedeelde belangstelling voor de geschiedenis van hun familie. Nicht en neef besloten geen ongewijzigde herdruk van de bundel van John Broadwood uit te brengen, maar deze waar wenselijk te corrigeren en aan te vullen. John Broadwood had indertijd G.A. Durant, organist van de kerk waarvan hij dominee was, gevraagd de gewoonlijk a capella gezongen/o/k songs in Old English Songs te voorzien van begeleidende partijen voor piano. Durant verloochende zijn achtergrond geenszins - waardoor de liederen gingen klinken als liturgische gezangen. Lucy Broadwood en Herbert Birch Reynardson besloten de begeleidende partijen van Durant te vervangen door nieuwe, van de hand van Birch Reynardson, die beter pasten bij het genre. Bovendien deden zij onderzoek naar het bestaan van varianten van de betreffende folk songs, onder meer door na te gaan of in vergelijkbare uitgaven dergelijke varianten waren gepubliceerd. Ten slotte vulden zij de bundel aan met negen nog niet eerder gepubliceerde liederen, die Lucy Broadwood in haar naaste omgeving had opgetekend - deels gezongen door haar vader, deels door de plaatselijke bevolking rond Lyne. Zo kwam de bundel Sussex Songs tot stand, die in 1890 werd uitgebracht (-al staat op de titelblad 1889). Vanaf het verschijnen van Sussex Songs was het optekenen van folk songs een liefhebberij van Lucy Broadwood, waaraan zij nu en dan wat tijd besteedde - maar zeker nog geen activiteit waaraan zij meer belang hechtte dan aan andere. Wel brachten de voorbereiding op, en de publicatie van Sussex Songs haar in contact met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 994]
| ||||||||||||||||||||||
andere verzamelaars van folk songs. In later jaren keek Lucy Broadwood met veel plezier terug op het werk aan deze bundel: ‘Ik heb een bijzonder zwak voor dit boek, want het bracht me heel vroeg in mijn leven in een nieuw en prachtig land: in de wereld van de muziek’Ga naar eindnoot[4]. Deze eerste activiteiten van Lucy Broadwood als verzamelaar van folk songs bleven niet onopgemerkt. Dit leidde ertoe, dat zij in augustus 1891 door de uitgever Andrew Tuer werd benaderd met het verzoek mee te werken aan een nieuw project. Tuer had eerder de muziekcriticus Alec Fuller Maitland gevraagd een bundel met folk songs samen te stellen, met ten minste een lied uit ieder Engels county. Fuller Maitland aanvaardde deze uitnodiging, maar stelde voor, vanwege zijn vele verplichtingen, iemand te zoeken die hem kon ondersteunen; hij noemde Lucy Broadwood als kandidaat. Toen Tuer haar vroeg, stemde zij meteen in. Samen met Fuller Maitland werkte zij twee jaar aan de bundel English County Songs, die in 1893 verscheen. Haar aandeel in deze uitgave was aanzienlijk. Zo had zij een uitgebreide correspondentie gevoerd met haar bekende, en soms ook onbekende verzamelaars in heel Engeland, met de vraag of zij konden helpen bij het vinden van folk songs uit hun regio. Daarnaast had zij piano-arrangementen bij een deel van de liederen geschreven. In de tijd dat zij met Fuller Maitland samenwerkte, wijdde zij zich daaraan met volle overgave. Ondertussen groeide haar kennis van het genre sterk en deed zij veel nieuwe contacten op in de wereld van verzamelaars. Nadat English County Songs was verschenen, probeerde zij er bekendheid aan te geven, enerzijds door bij liefdadigheidsconcerten zelf liederen uit deze uitgave ten gehore te brengen, anderzijds door haar bekende professionele zangers over te halen folk songs uit de bundel op hun repertoire te zetten. In de jaren na de publicatie van English County Songs maakte Lucy Broadwood weer meer tijd vrij voor haar andere interesses, met name voor haar loopbaan als zangeres. Zo zong zij de rol van Elvira in een uitvoering van Don Giovanni van W.A. Mozart, en die van Dorabella in Cosi fan tutti van dezelfde componist, beide in Londen. Ook bezorgde zij in deze tijd Amphitreyon en The Gordian Knot, twee verloren gewaande maar teruggevonden opera's van Henry Purcell. Daarnaast bleef zij echter volop contacten onderhouden met andere verzamelaars, en legde contacten met dorpszangers die haar mogelijk aan nieuwe folk songs konden helpen. Door een van die contacten leerde zij Kate Lee kennen, een professionele zangeres die een groeiende belangstelling voor folk songs had. Kate Lee wilde bij een liefdadigheidsconcert dat in december 1897 zou plaatsvinden, een aantal liederen uit English County Songs zingen. Zij vroeg Lucy Broadwood haar te helpen bij het instuderen, en tijdens een van deze repetities werd het idee geboren een genootschap op te richten waarin de activiteiten van verzamelaars van folk songs kon- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 995]
| ||||||||||||||||||||||
den worden gebundeld en bevorderd. Na verschillende voorbereidende gesprekken met mogelijk belangstellenden - componisten, musici, verzamelaars, uitgevers - leidde dit idee in mei 1898 tot de oprichting van de Folk-Song Society. In een prospectus van de vereniging stond: ‘De vereniging werd in 1898 opgericht, met als doel het verzamelen en publiceren van folk songs, ballades en melodieën. Het staat vast dat er daarvan nog veel bestaan die niet zijn opgetekend, en daarom het gevaar lopen verloren te gaan’Ga naar eindnoot[5]. Hoewel zij om uiteenlopende redenen enkele belangrijke vergaderingen niet kon bijwonen, werd Lucy Broadwood benoemd in het uitvoerend comité van het nieuwe genootschap, dat sturing moest gaan geven aan de dagelijkse activiteiten. De Folk-Song Society ging een eigen tijdschrift uitgeven om nieuw ontdekte folk songs te kunnen publiceren. Het tijdschrift zou een strikt beleid gaan voeren: men nam zich voor alleen liederen te publiceren die zorgvuldig waren onderzocht. De authenticiteit van een lied moest met een hoge mate van waarschijnlijkheid vaststaan, dat wil zeggen: men wilde er zoveel mogelijk zeker van zijn dat een lied inderdaad uit de orale traditie kwam, en niet eerder was gepubliceerd, hetzij in een verzamelbundel, hetzij als broadsheetGa naar eindnoot[6]. Bovendien werd nagegaan of een lied niet een variant was van een al bekend lied: het doorgeven van liederen in een orale traditie betekende immers dat al snel varianten ontstonden, waarvan zowel de tekst als de melodie kon verschillen. De Folk-Song Society wilde alleen nieuw ontdekte liederen publiceren, geen varianten van al bekende folk songs. Dit strenge beleid vroeg, dat men binnen de Folk-Song Society kon beschikken over een uitgebreide kennis van de verschillende publicaties van liederen, en van de traditie van folk songs. Daarom werd een ‘Publishing Committee’ in het leven geroepen, waarin verschillende experts - verzamelaars en componisten - zitting namen; ieder lied dat werd aangeboden voor publicatie, werd zorgvuldig onderzocht. Deze wetenschappelijke houding hield in dat het tempo van publiceren laag kwam te liggen: een dermate gedegen onderzoek naar elk lied was nu eenmaal tijdrovend. | ||||||||||||||||||||||
Kritiek van Cecil Sharp op de Folk-Song SocietyDit lage tempo van verschijnen van nieuwe uitgaven van folk songs was een van de punten van kritiek die Cecil Sharp had op de Folk-Song Society. Sharp, lid van de Society sinds 1901, schreef in januari 1904 een felle brief aan het bestuur, waarin hij de vereniging een groot gebrek aan effectiviteit verweet. Sinds de oprichting waren er nog geen honderd liederen gepubliceerd, terwijl er een schat aan materiaal voorhanden was; en sinds december 1901 was de Society niet meer bijeen geweest. In feite was de Folk-Song Society, aldus Sharp, nog geen zes jaar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 996]
| ||||||||||||||||||||||
na de oprichting al op sterven na dood. Sharp had geen ongelijk met zijn constatering dat er geen bijeenkomsten meer waren georganiseerd - dit hing daarmee samen dat Kate Lee, secretaris van de Society, in de loop van 1902 ziek was geworden. Een deel van haar taken was weliswaar overgenomen door anderen, met name door Lucy Broadwood, maar niet het organiseren van bijeenkomsten. Zijn kritiek op het trage tempo van publiceren kwam voort uit een andere visie op het werk van de Folk-Song Society. Sharp wilde het platteland afstropen, folk songs optekenen en onmiddellijk publiceren. Het redactionele beleid van de Society was veeleer wetenschappelijk, en gericht op het door zorgvuldig onderzoek vaststellen van de authenticiteit van een lied voordat tot publicatie werd overgegaan. In februari 1904 riep Sharp in een volgende brief het bestuur van de Folk-Song Society op, ofwel schoon schip te maken en opnieuw te beginnen, ofwel plaats te maken voor een nieuw en krachtdadiger bestuur. Hij wist zich gesteund door Ralph Vaughan Williams, voor wie het gebrek aan activiteit in de Society eveneens een bron van ergernis was. Uiteindelijk leidde de kritiek van Sharp, na het nodige overleg, tot bestuurlijke hervormingen. Kate Lee gaf noodgedwongen - inmiddels was duidelijk dat zij ongeneeslijk ziek was - haar functie van secretaris op. Haar opvolger werd Lucy Broadwood, die bovendien werd benoemd tot eindredacteur van de Journal of the Folk-Song Society. Met deze benoemingen werd zij, in de woorden van Vaughan Williams, ‘de jure wat zij defacto al enkele jaren was’Ga naar eindnoot[7]. Cecil Sharp werd op zijn beurt, op voorstel van Lucy Broadwood, opgenomen in het bestuur van de Society. Hij probeerde al snel zijn invloed te doen gelden, en kwam met het plan de Society om te dopen tot English Folk-Song Society, en niet langer aandacht te besteden aan buitenlandse folk songs, en zelfs te breken met de buitenlandse correspondenten van de vereniging. Zijn voorstel werd echter niet aanvaard. Mede vanwege dit verschil van opvatting bleven er de volgende jaren spanningen bestaan rond de positie van Sharp in de Folk-Song Society, ook al ontwikkelde hij zich tot een van degenen die de meeste liederen publiceerden. In 1911 richtte Sharp de English Folk-Dance Society op, die volksdansen verzamelde, optekende en ook uitvoerde - en de aandacht wel uitsluitend op Engeland richtteGa naar eindnoot[8]. Ook in later jaren bleef de verhouding van Sharp met de Folk-Song Society moeizaam. Van haar kant had Lucy Broadwood regelmatig nauw met Sharp samengewerkt, met name bij het uitbrengen van nummers van de Journal of the Folk-Song Society waarin - regelmatig veel! - bijdragen van zijn hand stonden. Toch was er altijd een zekere afstand tussen beiden blijven bestaan: Lucy Broadwood vond Sharp te onbeschaamd en opdringerig, en ‘not a gentleman’. Daarenboven was zij afkerig van zijn neiging tot generaliseren: waar Sharp veelal in algemene termen sprak over | ||||||||||||||||||||||
[pagina 997]
| ||||||||||||||||||||||
‘de boeren’ en hun liederen, had zij - die, anders dan de stedeling Sharp, op Lyne op het platteland tussen boeren had gewoond - oog voor het individu. Bovendien probeerde zij steeds recht te doen aan ieder lied door het in zijn eigen context te bestuderen. En ten slotte stond zij huiverig tegenover de pogingen van Sharp om het zingen van folk songs een verplichte plaats te geven in het (muziek-)onderwijs op de scholen in Engeland; zij meende dat Sharp overhaast te werk ging met zijn inspanningen om een plaats voor folk songs af te dwingen in de nationale cultuur. | ||||||||||||||||||||||
BesluitNa haar benoeming tot secretaris van de Folk-Song Society en tot eindredacteur van de Journal of the Folk-Song Society, stond haar betrokkenheid bij het verzamelen van folk songs centraal in het leven van Lucy Broadwood. Met name het werk als eindredacteur nam het overgrote deel van haar tijd in beslag - maar het betekende ook, dat zij zich ontwikkelde tot de grootste deskundige op dit gebied in Engeland. Aan het zelf verzamelen kwam zij veel minder toe dan haar lief was, ook al bleef zij daarin actief. Daarbij verlegde zij haar aandacht in twee opzichten: zij verzamelde niet langer hoofdzakelijk in haar directe omgeving, maar ook in Ierland en Schotland; en zij richtte zich niet enkel op folk songs in het Engels, maar ook in het Gaelic. Een deel van wat zij optekende publiceerde zij in de Journal of the Folk-Song Society - liederen uit Sussex en Surrey, Ierse en Schotse liederen, Gaelic songs -, maar lang niet alles: veel ervan rust in de archieven van de English Folk Dance and Song Society. Bij het verzamelen van liederen stond Lucy Broadwood open voor de mogelijkheden van nieuwe technologische ontwikkelingen - zo maakte zij om liederen vast te leggen nu en dan gebruik van een fonograaf. Naast haar publicaties in de Journal of the Folk-Song Society gaf Lucy Broadwood nog slechts een, overigens hogelijk gewaardeerde, bundel met liederen uit, English Traditional Songs and Carols, die in 1908 verscheen.
Hoe kan nu worden verklaard, dat Lucy Broadwood ondanks haar ongeëvenaarde verdiensten voor het verzamelen van folk songs niet die bekendheid geniet die men zou verwachten? Verschillende factoren lijken van belang. Ten eerste was haar houding tegenover folk songs die van een geleerde - al koesterde zij een grote liefde voor haar onderwerp -, die zorgvuldigheid in het onderzoek naar liederen voorop stelde. Door deze opvatting sprongen haar werkzaamheden veel minder in het oog dan die van anderen, bijvoorbeeld die van Cecil Sharp die zo snel mogelijk de publiciteit zocht met nieuwe folk songs die hij had ontdekt. Sharp | ||||||||||||||||||||||
[pagina 998]
| ||||||||||||||||||||||
presenteerde zich, ten tweede, als de voortrekker in de beweging van verzamelaars van folk songs, en plaatste zichzelf graag op de voorgrondGa naar eindnoot[9]. Lucy Broadwood daarentegen stelde zich bescheiden op, en zag zichzelf niet als voortrekker maar als deel van een traditie die al bestond voordat zijzelf begon met het verzamelen van liederen. Als eindredacteur van de Journal of the Folk-Song Society toonde zij zich dienstbaar aan die traditie - haar streven was deze traditie levend te houden. Juist deze dienstbaarheid jegens de traditie maakt, dat Lucy Broadwood uiteindelijk meer heeft betekend dan wie anders ook voor het verzamelen van folk songs in Engeland in de jaren tussen 1890 en 1930. Zo leverde zij een grote, maar nog altijd onderschatte bijdrage aan de muzikale cultuur van haar vaderland. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 999]
| ||||||||||||||||||||||
|
|