| |
| |
| |
Ludo Abicht
Thomas Mann en de Verlichting
In 1937 schreef André Gide in Thomas Mann, Avertissement à l'Europe: ‘Thomas Mann is een van de zeldzame mensen die we zonder enig voorbehoud bewonderen. In zijn werk is er geen sprake van opgeven, en evenmin in zijn leven... Thomas Mann staat op een geloofwaardige wijze altijd aan de kant van de geest, hij is een humanist in de volle betekenis van het woord’.
Na zijn dood werd hij steeds meer geprezen als een consequent humanist en democraat, onder meer door zijn broer en vroegere politieke tegenstander Heinrich Mann, door de marxistische filosoof en literatuurcriticus Georg Lukács, door François Mauriac en Albert Einstein. Men zou moeiteloos een boek kunnen vullen met deze positieve beoordelingen uit progressieve hoek - én met vergelijkingen met Manns voorbeeld Johann Wolfgang von Goethe, de andere grote humanist van de Duitse cultuur. Dit heeft uiteraard alles te maken met de morele en politieke standpunten die Thomas Mann vanaf 1922 onder meer in zijn rede Von deutscher Republik en, in 1930, in het essay Ein Appell an die Vernunft had verdedigd, standpunten die hij vervolgens vanuit zijn ballingschap in Zwitserland en daarna in de Verenigde Staten heeft verdiept en uitgebreid. Denk bijvoorbeeld aan zijn Duitstalige radiotoespraken uit de Verenigde Staten, Deutsche Hörer! en aan het essay Deutschland und die Deutschen.
| |
| |
Dat humanisme, waarbij een vrije democratische maatschappij wordt verdedigd waarin, naar het woord van Baruch Spinoza, ‘iedereen mag denken wat hij wil en zeggen wat hij denkt’, behoort tot de kern van het Verlichtingsdenken. Het zal, naast de gruwelijke ‘getuigenissen’ (martyrium in de dubbele betekenis) van de Duitse verzetsstrijders en de slachtoffers van de naziterreur, de verdienste zijn van Thomas Manns werk, na de ondergang van het Derde Rijk te hebben bijgedragen tot de indrukwekkende omvorming van de Duitse openbare opinie die tot heel kort voor de zelfmoord van Adolf Hitler nog in het nationaalsocialisme leek te geloven. Omdat hij niet wilde kiezen tussen de door de westerse machten bezette Bondsrepubliek en de onder Sovjetcontrole opgerichte DDR, had Thomas Mann zich weliswaar in 1952 vrijwillig in Zwitserland gevestigd, maar zijn invloed werd vooral ervaren in het naoorlogse Duitsland, dat wil zeggen: in beide delen ervan. Hierbij horen twee kanttekeningen: ten eerste was het niet vanzelfsprekend dat een ooit gevierd Duits auteur die zich jarenlang tegen het Duitse regime verzet had en vanuit het veilige buitenland ‘tegen Duitsland’ had gefulmineerd zonder meer als moreel gezaghebber aanvaard zou worden, en ten tweede was Thomas Mann niet altijd zo'n rechtlijnig verdediger van de waarden van de Verlichting en van een democratisch politiek engagement geweest, zoals we nog zullen zien. Het onderwerp van deze bijdrage, ‘Thomas Mann en de Verlichting’, is bij nader toezien bepaald niet evident en bijna even complex en verwarrend als de levensloop en het denken van Thomas Mann zelf.
| |
Arthur Schopenhauer en de melancholie van Tonio Kröger
Goethe sprak over zijn eigen uitgebreide oeuvre, vooral over zijn gedichten, als ‘Bruchstücke einer grossen Konfession’. Hetzelfde kan zonder meer van het werk van Thomas Mann worden gezegd. Zo gaat de novelle Tonio Kröger over zijn jeugd in het kleinstedelijke Lübeck tussen 1875 en 1893 en is Buddenbrooks, Verfall einer Familie, een nauwelijks verholen epische kroniek van de ondergang van zijn eigen patriciërsfamilie, zoals onder meer blijkt uit de Lübecker Entschlüsselungsliste, het lijstje met de sleutel voor bijna alle figuren die in de roman voorkomen. Zijn korte verblijf in een sanatorium in Zwitserland dat op doktersadvies verlengd dreigde te worden, wordt beschreven in de novelle Tristan, een biografisch gegeven dat later breed wordt uitgewerkt in het meesterwerk Der Zauberberg. Een verblijf in het geliefde Italië - ook hier duikt de herinnering aan de Italiëreis van Goethe op - leidt in 1930 tot de publicatie van Mario und der Zauberer, waarbij het moeilijk is om bij die verleidelijke tovenaar niet aan de gevaarlijke charmeur Mussolini te denken. Het fascisme en vooral het nationaalsocialisme dat hem staat- | |
| |
loos zal maken, hem zijn eredoctoraat van de Universiteit Bonn zal afnemen en hem in ballingschap zal sturen vormt een van de hoofdthema's van Doktor Faustus. De ballingschap zelf wordt gereflecteerd in de tetralogie Joseph und seine Brüder. Het zou echter verkeerd zijn, de romans en novellen van Thomas Mann tot open of verborgen autobiografische stukken te reduceren, daarvoor is hij een te groot auteur. Wat hij wél doet is, ten eerste, genadeloos zichzelf en zijn omgeving observeren, lees er maar eens de onverbloemde dagboeken op na, en, ten tweede, op een geloofwaardige wijze voor te stellen
hoe de dingen zich moeiteloos hadden kunnen afspelen indien hij bijvoorbeeld toch naar de longartsen geluisterd had en in het sanatorium was gebleven. In de essaybundel Lesen und Schreiben (1980) argumenteert Christa Wolf dat een goed romanauteur een wereld kan oproepen ‘die had kunnen bestaan’, een universum waarvan een paar elementen imaginair verder worden ontwikkeld, zonder dat het verhaal daarom ongeloofwaardig wordt. Tot zover de onloochenbare overeenkomst tussen het leven en het werk van Thomas Mann. Of moeten we er nog de erotische obsessie van de oude Aschenbach in Der Tod in Venedig bij vermelden om volledig te zijn?
Hoe interessant het privéleven van de auteur ook is geweest, het blijft toch boeiender en vruchtbaarder om erop te wijzen dat deze half biografische portretten zeer sterk zijn verweven met de geschiedenis van de Duitse en Europese samenleving van het einde van de negentiende eeuw tot na het midden van de twintigste eeuw. Thomas Mann was op de eerste plaats een eminente vertegenwoordiger van het zogenaamde Bildungsbürgertum, de intelligente burgerij die niet alleen een traditionele klassieke opleiding kreeg nadat ze ‘eine gute Kinderstube’ hadden genoten, maar die ook op een merkwaardige manier was beïnvloed door zowel het wilhelminische optimisme van de zogenaamde Gründerzeit, de pioniersfase van het nieuwe Duitse keizerrijk, als door dé Duitse filosoof van het fundamentele pessimisme, Arthur Schopenhauer. Later zal een andere Bildungsbürger, de telg van een succesvol geëmancipeerde Joodse familie, Sigmund Freud, zichzelf trouwens een ‘intelligent pessimist’ noemen, wat in feite heel accuraat op Thomas Mann zou kunnen worden toegepast.
Hier zitten we met de eerste contradictie. Of, in het geval van Mann, eerder de tweede, want de eerste heeft te maken met zijn dubbelzinnige houding ten opzichte van zijn eigen kunstenaarschap en van de kunstenaarswereld uit die periode (denk aan de bohème uit Schwabing in München) die hij zo treffend verwoordt in Tonio Kröger. Tonio, de zoon van een respectabele Noord-Duitse koopman en een artistieke Italiaanse moeder, een jongeman met een frivole buitenlandse voornaam die niet bij zijn gewone, ernstige Duitse achternaam past en die niets liever wil dan een even goed en gerespecteerd burger te worden als zijn
| |
| |
vader en grootvader, maar weet dat hij daartoe nooit in staat zal zijn en die zich herkent in de melancholie uit de levensbeschouwing van Schopenhauer die doorklinkt in de laatste zinnen van de novelle:
Aber meine tiefste und verstohlenste Liebe gehört den Blonden und Blauäugigen, den hellen Lebendigen, den Glücklichen, Liebenswürdigen und Gewöhnlichen.
Schelten Sie diese Liebe nicht, Lisaweta: sie ist gut und fruchtbar. Sehnsucht ist darin und schwermütiger Neid und ein klein wenig Verachtung und eine ganz keusche Seligkeit.
We mogen ons niet vergissen: het gaat hier duidelijk niet om een milde parodie van de gezonde Germaanse Gemeinschaft, maar om een samenvatting van zijn mislukte pogingen om erbij te horen, gewoon zoals iedereen, en niet langer de onbetrouwbare zonderling te zijn. Wanneer we dan weten dat Schopenhauer zich obsessief verzette tegen de dominante filosofie van de grote, invloedrijke en alom gevierde Hegel, de zelfbewuste profeet van de protestantse Pruisische staat, voor wie de vrijheid erin bestond blijmoedig inzicht te verwerven in de historische en logische noodzakelijkheid en voor wie de bestaande orde, vooral in Berlijn, nu eenmaal ‘vernünftig’, dat wil hier zeggen rationeel en redelijk was, zitten we met een probleem. Want Schopenhauers polemisch gekleurde beeld van Hegel was dan wel erg eenzijdig, maar het paste compleet in de Duitse Hochromantik die bijzonder weinig met de latere Heidelberger kitsch van de sentimentele Duitse chauvinisten te maken had. Alleen was die Romantiek een uitdagend antwoord op de Verlichting, waarbij de vraag gerechtvaardigd is waarom die Romantiek én Schopenhauer zo diep op de jonge Wagner en op de generatie van Mann hebben ingewerkt. Had het iets te maken met de overtuiging dat het ongrijpbare Ding-an-sich, de kern van de werkelijkheid uit de filosofie van Kant inderdaad niets anders was dan de eeuwige, almachtige, moreel onverschillige maar almachtige Wille-zum-Leben? Of eerder met Schopenhauers beoordeling van de kunst als palliatieve kracht die ons even de wreedheid van het bestaan lijkt te doen vergeten, terwijl we natuurlijk helemaal niets vergeten? De invloed van Schopenhauers inzichten op het leven en werk van Thomas Mann is zo overweldigend dat we ons moeten afvragen hoe authentiek zijn latere bekering naar het geloof in de rede en het democratische politieke engagement wel kan zijn geweest. De filosofie
van Schopenhauer bezorgt ons niet enkel de sleutel tot Tonio Kröger en Buddenbrooks, maar speelt nog een prominente rol in Der Zauberberg en Der Tod in Venedig en is in feite nooit helemaal uit het werk van Mann weg te denken. Heeft iedereen die Mann als een groot humanist bewondert dan ongelijk? Ik denk het niet en zal
| |
| |
dat proberen aan te tonen, maar we mogen geen enkel ogenblik de verscheurdheid vergeten die hem vanaf het begin heeft gekenmerkt, en die wellicht verklaart waarom hij ook vandaag nog fascineert, nu we noodgedwongen ons geruststellende maar enigszins naïeve geloof in de vooruitgang en de Verlichting hebben moeten opgeven.
| |
De Toverberg en de Groote Oorlog als kantelmoment
Over het massale enthousiasme in de Europese hoofdsteden bij het begin van de Eerste Wereldoorlog is al veel geschreven en de foto's en filmbeelden daarvan zijn intussen bekend. Wat moeten we echter denken van de reactie van een bijna veertigjarige intellectueel die toen al het boek geschreven had waarvoor hij later de Nobelprijs literatuur zou krijgen? Toen de oorlog ook echt uitbrak schreef Thomas Mann aan zijn broer Heinrich: ‘Moeten we niet dankbaar zijn voor het totaal onverwachte, dat we zulke grote dingen mogen beleven?’ Hij had het ook over de ‘grote, fundamenteel eerbare (grundanständig), zelfs feestelijke volksoorlog’. Dat dit geen moment van verdwazing of deelname aan de collectieve roes was, bewijst zijn essay Betrachtungen eines Unpolitischen. Het feit dat zijn enthousiasme door heel veel andere auteurs, professoren en geleerden werd gedeeld zegt iets over het algemene klimaat in die tijd, maar verklaart nog niet waarom een koele observator zich zo liet meeslepen. Tenzij je natuurlijk bedenkt dat Mann op dat ogenblik helemaal geen aanhanger van de democratische Verlichtingstraditie was, in tegenstelling tot onder meer Romain Rolland in Frankrijk en de radicale socialisten in Duitsland, maar een Duits romanticus in de geest van Schopenhauer. Als reactie op het essay Zola van zijn broer Heinrich, publiceerde Thomas in 1917 (de oorlog was toen al meer dan twee jaar aan het woeden) zijn Betrachtungen. Hierin werkte hij het verschil uit tussen (Duitse) Kultur en (vooral Franse) Zivilisation: alleen de overwinning van Duitsland zal de ware vrede voor Europa waarborgen, slechts het behoud en de ontplooiing van de Duitse ziel kan garant staan voor de groei van de diepere ingesteldheid die hij Kultur noemde, het tegendeel van de oppervlakkige Zivilisation. Hij vindt voorbeelden van
deze diepe Duitse ziel bij Luther, Goethe, Schopenhauer, Nietzsche en, niet verwonderlijk, in de Duitse Romantiek. Hij beroept zich op conservatieven als Edmund Burke en Heinrich von Treitschke en zelfs op meer gematigde figuren als Wemer Sombart en Max Weber. De progressieve, ‘linkse’ interpretatie van de Verlichting is hier ver te zoeken. Deze ideeën passen naadloos in het dominante vertoog van de patriottistische, zelfs chauvinistische Duitse Bildungsbürger voor wie Duitsland op grond van zijn superieure cultuur het recht heeft deze oorlog te voeren en de plicht hem te winnen. Zelfs de Duitse nederlaag in 1918 volstond niet
| |
| |
om zijn mening over Duitsland en de Duitse cultuur aan te tasten. Door de vernederingen die de overwinnaars aan Duitsland oplegden en de afkeer van anarchistische en revolutionaire ‘catastrofen’ zoals de Raden-republiek in München onder leiding van Kurt Eisner en de agitatie van de Spartakisten, werd hij in feite van een nationalistisch conservatief een uitgesproken reactionair, iemand die met zijn gezag het optreden van de protofascistische Reichstruppen in Beieren onder leiding van kapitein Ernst Röhm, de latere chef van de SA, verdedigde. Ook Schopenhauer stond trouwens tijdens de revolutie van 1848 openlijk en vol overtuiging aan de kant van het gezag en de repressie. Het was nog een paar jaar wachten voor hij tot het inzicht zou komen dat de eeuwig bedreigde Weimarrepubliek te allen prijze verdedigd moest worden.
Hier kan een aandachtige lectuur van Der Zauberberg ons inzicht verschaffen in de fundamentele ontwikkeling van Manns politieke en sociale denken. Hij begon in 1912 aan die roman die pas in 1924 gepubliceerd zou worden; hij werkte eraan van twee jaar vóór tot zes jaar na de Eerste Wereldoorlog. Het is, naar het voorbeeld van Goethes Wilhelm Meister, een klassieke Duitse Bildungsroman. We kunnen deze Bildung (vorming, opvoeding) op drie manieren invullen: in de eerste plaats gaat het om de vorming van een intelligente maar nog erg naïeve jongeman die, net als Thomas Mann vroeger, van een toevallige en gezonde bezoeker langzamerhand tot patiënt vervalt en het geïsoleerde wereldje van rijke tbc-patiënten in dit luxueuze sanatorium van binnenuit observeert. Het mondaine hotel ‘Berghof’, in de roman omgedoopt tot de ‘Toverberg’, een verwijzing naar de berg van de Heksensabbat in Faust, wordt als het ware een laboratorium waar de belangrijkste stromingen van de moderniteit aan het begin van de twintigste eeuw met elkaar worden geconfronteerd. Die confrontatie wordt de ware leerschool des levens voor Hans Castorp, die hier als een insider-outsider, de typische rol van Thomas Mann zelf, tot ontwikkeling komt. Vier figuren domineren deze verwarrende ‘opvoeding’ van Castorp: de humanist Settembrini, de ‘herfstman’, vertegenwoordigt het beste én het saaiste van de Verlichting en de vrijmetselarij: alles wat hij zegt is rationeel, redelijk en progressief, wij zouden zeggen voorspelbaar ‘politiek correct’, maar hij ligt als het ware op apegapen en overtuigt niet langer. Zijn tegenspeler, de geniale en explosieve Naphta, een wonderlijke combinatie van Jood, jezuïet en anarcho-communist, in feite een enigszins boosaardig portret van de Joodse communist Georg Lukács, staat
hier voor de ideologische rechtlijnigheid van de middeleeuwse rooms-katholieke kerk van de kruistochten in haar leninistische fase, en zal dan ook zelf aan het geweld ten onder gaan. De derde opvoeder is een mysterieuze Slavische vrouw met de niet zo geheimzinnige naam Madame Chauchat - ofwel ‘hete poes’ - die vakkundig instaat voor het open- | |
| |
bloeien van zijn erotische verlangens en fantasieën, en ten slotte is daar de joviale animator en demagoog Meneer Peeperkorn, wiens meestal nietszeggende kreten en aansporingen op zijn toehoorders inderdaad het effect hebben van een paar glazen gepeperde graanjenever. Meer dan de gewetensvolle maar voorbijgestreefde Verlichtingsadept Settembrini, meer dan de hoogintelligente maar irrationele dweper Naphta en zelfs meer dan de aristocratische, verleidelijke en tegelijk afstandelijke Chauchat die hem aan een jeugdvriend herinnert op wie hij ooit verliefd was, verwijst Peeperkorn naar de vele volksmenners, Führers, Duces en andere leiders die de eerste helft van de twintigste eeuw zullen domineren. De steeds grimmiger en onverdraagzamer wordende sfeer in het sanatorium kan worden begrepen als een verhitting van de gemoederen in Europa aan het begin van de twintigste eeuw en de ontlading van die spanning door het uitbarsten van de oorlog. Er is sprake van groeiend antisemitisme en andere vormen van irrationaliteit, van fascinatie voor het occulte en spiritistische séances, van macabere carnavalsbals die aan de heksensabbats in Goethes Faust herinneren, van roddel en intriges en vooral van een ziekelijke obsessie met de dood. Maar Hans Castorp verlaat het zinkende cruiseschip net op tijd, ook al wordt helemaal aan het einde van de roman kort gemeld dat hij, het zorgenkind des levens, ergens in het gewoel, de verwarring en verduistering van de Groote Oorlog is verdwenen: ‘und so, im Getümmel, in dem Regen, der Dämmerung kommt er uns aus den
Augen’.
De ellenlange gesprekken met Settembrini, of liever diens pedagogische monologen, zijn niet meteen een sterke apologie van de Verlichtingsidealen. Alles wijst erop dat Settembrini weliswaar oprecht in die idealen gelooft, maar dat ze onder de omstandigheden verschaald en irrelevant zijn geworden. En toch is de opvoeding van de jonge protagonist gedurende die zeven jaar op de Toverberg geslaagd, zoals onder meer duidelijk wordt aan zijn reactie op het visioen dat hij tijdens de sneeuwstorm beleeft: op zijn eigen, ironische manier is Hans Castorp, en met hem de lezer, volwassen en humanistisch geworden. Zodat het niet verwonderlijk is dat Thomas Mann in 1922, terwijl hij zijn roman aan het beëindigen is, in zijn rede Von deutscher Republik schrijft: ‘We zijn met geen metamorfose van de geest beter vertrouwd als deze, die begint met de sympathie voor de dood en die eindigt met het besluit, het leven te dienen’. Anders gezegd: tussen de reactionaire verdediger van de superieure Duitse Kultur en de verbeten tegenstander van het fascisme en het nationaalsocialisme staat De Toverberg.
| |
| |
| |
De Saulusman, de banneling, het Duitse geweten
Voor de buitenwereld kwam het als een schok: Thomas Mann die publiekelijk en ondubbelzinnig de van alle kanten omstreden Weimarrepubliek verdedigde. Men noemde hem onder meer ‘de Saulusman’, naar de fanatieke christenvervolger Saulus die op weg naar Damascus tot inzicht kwam en van toen af aan als Paulus de belangrijkste opvolger van Jezus van Nazareth werd. De evolutie van zijn gezindheid had voor het publiek inderdaad iets van een miraculeuze bekering, ook al weten we nu dat het jaren heeft geduurd voor ze was gerijpt. Anderen spraken iets minder vriendelijk van ‘vaandelvlucht’ en zelfs van ‘verraad’. Thomas Mann, de schrijver van de fijne ironie en de afstandelijke observatie, stond plotseling en voor de rest van zijn leven in de schijnwerpers van de concrete politiek. De stormtroepen van de NSDAP verstoorden zijn optredens en probeerden hem en andere democraten met hun beruchte Saalschlachten het spreken onmogelijk te maken. Want niet alleen had hij het reactionaire Duits-chauvinistische kamp verlaten, hij was bovendien gehuwd met de Joodse Katja Pringsheim. Het feit dat hij in 1929 de Nobelprijs voor literatuur kreeg maakte hem in de ogen van zijn fascistische vijanden - ‘vijanden’ is hier een betere term dan ‘politieke tegenstanders’ - nog gevaarlijker, maar hij gaf niet op. In Fragmente zum Problem der Humanität uit 1923 sprak hij onder meer van ‘de romantische barbarij’ en verkondigde hij deze ideeën overal in het buitenland waar hij optrad als auteur en als officieus diplomaat voor de republiek. Hij pleitte voor het toetreden van Duitsland tot de Volkerenbond en voor een grotere Europese integratie. Men kan zonder meer zeggen dat hij nu vooral in de geest van Weimar, zowel het klassieke Weimar van Goethe en Schiller als het democratische Weimar van het Interbellum dacht en handelde. Hij verzette zich tegen de racisten en
rechtsextremisten die zich luidruchtig maar onterecht als de ware erfgenamen van de rijke Duitse cultuur beschouwden en noemde het zijn ‘sociale en morele taak’ om dit betere Duitsland tegen deze misdadigers te verdedigen. Het is betekenisvol dat de rechtstreekse aanleiding voor zijn vervolging door de eind januari 1933 aan de macht gekomen nazi's uitgerekend een toespraak over Richard Wagner was, die hij op 10 februari 1933 aan de Universiteit München hield. Wagner was toch het paradepaard van de nationaalsocialisten, en Mann slaagde erin om het oeuvre van Wagner binnen een Europese en internationale humanistische traditie te interpreteren. De verontwaardiging over deze ‘profanatie’ was zo groot dat hij naar het buitenland moest vluchten. Mann werd bijna onmiddellijk door de progressieve intellectuelen uit de hele wereld als vertegenwoordiger van het ‘geestelijke Duitsland’ erkend. De kracht en efficiëntie van zijn antifascistische vertoog bestond erin, dat
| |
| |
hij zich op geen enkel moment ‘tegen Duitsland’ heeft gekeerd, maar juist vanuit de humanistische bijdrage van Duitsland aan de Verlichting onophoudelijk argumenteert dat niet de bannelingen en verzetsmensen de ‘slechte Duitsers’ zijn, maar diegenen die deze cultuur wilden reduceren tot een groteske racistische en agressieve parodie ervan die alle authentieke waarden perverteerde.
Tijdens zijn lezingenreeks op diverse plaatsen in de Verenigde Staten gaat hij zelfs nog een stap verder en zegt hij dat het noodzakelijk was geworden dat de democratie zowel op economisch als op geestelijk vlak het liberalisme moest overstijgen en socialistisch worden. Veertien jaar later zal hem dat door de Amerikaanse reactionairen rond Joseph McCarthy niet in dank worden afgenomen. Hij was 58 jaar oud toen hij uit Duitsland moest vluchten, en 77 jaar toen hij, ondanks zijn Amerikaans staatsburgerschap, opnieuw door de heksenjagers op de vlucht werd gedreven.
Intussen had hij zijn epische, vierdelige roman Joseph und seine Brüder (1943) beëindigd, een ‘gedicht over en van de mensheid’ (Menschheitsdichtung) dat hij zelf als zijn antwoord beschouwde op Faust (Welt-gedicht, een gedicht van en over de wereld) van zijn grote voorbeeld Goethe. Vanuit Californië slaagde hij erin, niet alleen zijn politieke en democratische agitatie tegen de nazi's en hun handlangers voort te zetten, maar ook als literator actief te blijven, onder meer in de roman Doktor Faustus. Das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn, erzählt von einem Freunde, die in 1947 verscheen. Het is onmogelijk om de complexiteit van deze roman in een paar woorden samen te vatten, maar hij gaat zowel over de houding van kunstenaars en intellectuelen in een dictatuur, als over de ontwikkeling van de hedendaagse muziek, van Schönberg, Berg en Eisler tot Krenek en Toch. Hiervoor heeft Mann, die zich altijd bijna dwangmatig perfectionistisch informeerde, zich uitvoerig laten inlichten door de filosoof en muziekkenner Theodor W. Adomo, die als jongeman ooit zelf componist in het twaalftoonsysteem van de Weense school had willen worden en een heuse opera had gecomponeerd. De uitweidingen over de muziek zijn zo mogelijk nog gedetailleerder dan die over tbc en andere ziekten in De Toverberg. Maar daarmee hebben we slechts twee aspecten van deze roman opgesomd. De passages met de duivel, die overigens een zuiver lutheraans Duits spreekt, verwijzen dan weer naar het duivelspact van het Faustpersonage in de Europese literatuur van Marlowe tot Goethe. Er zit, naast herkenbare biografische fragmenten - en gezien het onderwerp uiteraard ook heel wat katholieke en protestantse theologie - heel veel filosofie van Nietzsche in het werk. Gelukkig slaagde Mann er opnieuw in om met zijn talent als ironisch verteller de aandacht
van de lezer vast te houden. Kortom, Doktor Faustus is een roman die men eerst vanwege het span- | |
| |
nende verhaal moet lezen, daarna grondig moet analyseren en dan nog eens lezen, liefst met zowel Goethe als het vroegere werk van Mann in het hoofd.
| |
Thomas Mann en de Verlichting vandaag
Thomas Mann stierf in 1955 in Zwitserland. Hij blijft vanzelfsprekend belangrijk als een van de grootste Duitse en Europese schrijvers van de eerste helft van de twintigste eeuw. Wat kunnen we dan vandaag van hem als humanist en verlicht denker leren? Ik som hier kort een paar punten op:
1. | Thomas Mann was eerlijk en moedig genoeg om zijn opinies zelf-kritisch te bekijken en te herzien, zo nodig op een fundamentele en dramatische manier; |
2. | Thomas Mann verloochent zijn liefde voor de traditionele Duitse en Europese cultuur op geen enkel moment, en verdedigt de humanistische kern ervan tegen diegenen die deze cultuur willen kapen voor hun duidelijk antihumanistisch project; |
3. | zijn bewondering voor de Amerikaanse democratie, die hem en duizenden andere politieke vluchtelingen gered heeft, maakt hem niet blind voor de gebreken van die samenleving (ook daar is hij uiteindelijk ongewenst); |
4. | hij blijft zijn leven lang naar de waarheid zoeken, maar hij doet dit met een zin voor ironie en humor die hem in staat stelt om de vele persoonlijke, familiale en politieke tragedies in zijn leven zodanig te verwerken dat hij daar zelf, en vele anderen met hem, troost in kan vinden. |
Het eerste punt is cruciaal, omdat het jammer genoeg al te zelden voorkomt dat intellectuelen de moed hebben op hun eigen stappen terug te keren en te breken met het milieu dat hen draagt en de ideologische medestanders die hen bewonderen en dus ook als het ware op hen rekenen. In De Intellectuelen. Een geschiedenis van het literaire engagement 1898-1968 (1986) heeft Thomas von Vegesack deze aarzeling - morele zwakte, opportunisme, lafheid? - uitvoerig toegelicht en kritisch geanalyseerd. Dat Thomas Mann er bovendien in is geslaagd om deze ethische en politieke ommezwaai naar het uitgesproken antifascisme te maken zonder als een ‘bekeerling’ alles te verbranden wat hij voorheen had aanbeden, maakt zijn verdienste als verantwoordelijk intellectueel des te groter.
|
|