| |
| |
| |
Olivier Boehme
Conservatisme mag weer
Maar waar gaat het over?
Conservatisme mag weer. Het is opnieuw een legitiem alternatief voor wat doorgaans ‘progressivisme’ heet. Niet elke politicus vindt het nog een nachtmerrie om als conservatief te worden gebrandmerkt. Misschien is dat zo omdat er een gevoel van indigestie ontstaat bij de mantra dat onophoudelijke verandering ook voor zoveel verbetering staat en bij de obsessie om alles voortdurend te laten bewegen. Na de linkse maakbaarheidsideologen struikelen nu die van neoliberale snit over hun eigen voeten. Zelfs een vluchtige blik op de geschiedenis toont alvast aan dat ook als progressief gelabelde projecten niet garant stonden voor ‘vooruitgang’. En met het monopolie op de vooruitgang is meteen het monopolie op het goede of slechte geweten verloren gegaan. Dat links het alleenrecht op de term ‘progressief’ blijft opeisen, doet daar niets aan af.
| |
Novembernacht
Sir Francis Bacon (1561-1626), een van de grondleggers van de moderne wetenschap, formuleerde de paradox dat zijn tijd eigenlijk de ‘oudste’ was omdat die de ervaring van alle eeuwen daarvoor in zich had opgenomen. Dat is overmoedig en bescheiden tegelijk, omdat niet elke tijd
| |
| |
leert uit wat voorafging, maar Bacon wel besefte dat kennis resulteert uit de inspanningen en creativiteit van vorige generaties.
Zijn Franse tijdgenoot René Descartes (1596-1650) legde de basis voor een veel radicaler vooruitgangsdenken. Het begon allemaal tijdens een novembernacht in 1619, toen Descartes een idee bekroop dat hem noch komende generaties losliet. Hij was als militair gelegerd in Duitsland, dat verscheurd werd door de Dertigjarige Oorlog, een religieus en politiek conflict. Ook zijn vaderland Frankrijk en andere delen van Europa werden door de godsdienstoorlogen getekend. Nooit, zo stelde hij toen vast, is er zoveel perfectie in wat door meerdere meesters is samengesteld als in wat door één schepper is gemaakt. Steden die doorheen de tijd zijn gegroeid vond hij lelijk in tegenstelling tot wat één ingenieur rationeel construeert. Het ging Descartes hier om een metafoor voor wat hij met de filosofie wilde ondernemen: de wereld denken vanuit één geest, die naar vorm en inhoud bij elk rationeel wezen dezelfde moet zijn. Die ene universele rede was zijn antwoord aan fanatici die allemaal de heilige waarheid in pacht beweerden te hebben en geweld over religieuze meningsverschillen uitlokten. De rede daarentegen is niet gebonden aan traditie en autoriteit, maar verheven boven alle subjectieve overtuigingen en twisten. Zijn beroemde formule ‘ik denk, dus ik ben’ bleek echter niet alleen emanciperend, maar tegelijk dwingend. Hij wilde een waarheid vestigen boven het individu met zijn overwegingen en speculaties. Dit strakke rationalisme leidde naar de opvatting dat het ‘correct gedachte’ geen andere opvattingen naast zich moet dulden.
Deze soort intellectuele tabula rasa, het afschudden van elke ‘autoritaire’ overlevering en van al het historisch gegroeide, zette latere ideologische ‘architecten en ingenieurs’ ertoe aan niet slechts steden, maar hele maatschappijen te ontwerpen. Het idee van de maakbaarheid op alle gebieden deed zijn intrede. Om bij de metafoor van Descartes te blijven: de volgens modernistische principes geconstrueerde steden, wijken en gebouwen zijn de betonnen getuigenis van de mislukking van het maakbaarheidsideaal van de ‘verlichte’ en ‘vooruitstrevende’ geesten een paar decennia terug en van het hele mensbeeld dat eraan ten grondslag lag.
| |
Burke
Hoewel Descartes met zijn ideeën een stabiele politieke orde nastreefde, voedde hij cynisch genoeg gedachten die uitmondden in de Franse Revolutie. Die enorme en bloedige tabula rasa van het bestaande lanceerde in 1789 het hele continent in een nieuw tijdperk. De Engelse politicus en schrijver Edmund Burke (1729-1797) reageerde daarop in 1790 met zijn Reflections on the Revolution in France. Het was niet het eerste conserva- | |
| |
tieve manifest: de Duitser Justus Möser had decennia daarvóór al gepleit voor een organische ontwikkeling vanuit structuren die ontstaan waren gedurende vele generaties. Conservatisme vormt dus niet het tegendeel van progressivisme. In tegenstelling tot degenen die overal een voortschrijdend verval zien en daarmee elke progressie ontkennen, willen conservatieven slechts onbesuisde verandering afremmen. Het gaat om weloverwogen evolutie, met één oog op verleden en heden, en een ander op de toekomst. Burke ontleende zijn reputatie als ‘geestelijke vader van het conservatisme’ aan het feit dat zijn manifest de opmaat tot een uitgesproken conservatieve ideologie vormde. Daarvoor was er nog nooit zo'n grote nood geweest aan een consistente leer die het belang van traditie en behoudsgezindheid in politiek en maatschappij verdedigde.
Natuurlijk hadden ook voor de Franse Revolutie al opstanden plaatsgevonden. De Noordelijke Nederlanden hadden in de zestiende eeuw het juk van de Spaanse koning van zich afgeschud en een voor die tijd opmerkelijk democratische republiek gesticht. De cultuurhistoricus Johan Huizinga noemde die opstand vier eeuwen later een ‘conservatieve revolutie’, omdat de opstandelingen eigenlijk alleen hun aloude stedelijke en gewestelijke rechten, wetten en gebruiken in bescherming wilden nemen tegen een al te voortvarende absolutistische vorst. De Engelsen hadden hun vorst Karel I in 1649 zelfs onthoofd en, na een periode van restauratie, zijn nazaat Jacobus II in 1688 voorgoed verjaagd om een parlementaire monarchie te kunnen installeren. Burke steunde dat en met zijn pleidooien voor het goede recht van de dertien opstandige kolonies in Noord-Amerika en voor de evenmin enthousiaste delen van het British Empire Ierland en Brits-Indië nam hij voor zijn tijd en milieu zelfs opmerkelijk onconventionele standpunten in. Maar zijn Engelse revolutie had zich gebaseerd op bestaande constitutionele tradities die een tegenwicht voor de vorst waren geweest. Revolutie (letterlijk: het terugdraaien) was in dat opzicht herstel. Op die manier hadden ook de Nederlandse en andere opstandelingen in Europa zich gebaseerd op eeuwenoude, door hun vorst met de voeten getreden vrijheden.
De Franse revolutionairen, die Burke noopten tot het uitwerken van zijn conservatieve doctrine, zagen hun revolutie overigens even goed als het rechtzetten van een sinds onheuglijke tijden verloren gegaan evenwicht. Met hun ‘omwenteling’ wilden ze weer aanknopen bij het ideaalbeeld van de klassieke republiek van de oude Grieken en Romeinen. Hun grote voorbeeld Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) had al gesproken van een eertijds idyllisch bestaan dat gecorrumpeerd was geraakt door de toenemende civilisatie. Progressivisme ambieerde niet voor het laatst een terugkeer in de evolutie.
| |
| |
Essentieel is dat Burke met zijn uitgesproken apologie voor ‘het behoud als principe’ dit beginsel zelf ter discussie stelde in een debat, dat daar vervolgens weer door werd beïnvloed. Dát je vaak beter kunt behouden, zegt immers nog niet wát je moet behouden en wat je beter maar eens kan aanpassen. Op die manier is conservatisme geen inventaris van eeuwige waarheden, en in die zin geen ideologie als andere, maar een attitude die de rotvaart waarmee de tijd voortjaagt wat tracht af te remmen om ongelukken te vermijden. Daarom ook is de inhoud ervan naar tijd en plaats meer verschillend dan bij andere, veeleer ‘universele’ vertogen. Het principe dat het goed is een en ander te bewaren behoort meer tot de kern van het conservatisme dan een lijst met wat er in een concrete situatie moet worden bewaard.
| |
Modern antimodernisme
Nadat de Franse Revolutie en haar partiële voortzetter Napoleon in 1815 het onderspit hadden gedolven, moest het complexe spel tussen progressief en conservatief nog maar beginnen. Er stak zoiets als een ‘modern antimodernisme’ de kop op, waarbij moderne middelen conservatieve doelen dienden. Het Congres van Wenen in 1815, het bal der reactionairen, bracht het absolutisme weer op de troon, maar werkte verder met de instellingen en het instrumentarium die de revolutie had ge-bracht. Maar ondertussen was ook het moderne fenomeen van het nationalisme, op zoek naar de oorsprong van het eigen volk, geboren uit de Franse Revolutie. Van toen af aan waren Frankrijk en andere staten immers niet langer een verzameling onderdanen onder een vorst, maar burgers die met elkaar een natie vormden. Dat nationalisme werd het platform voor uiteenlopende politieke projecten. Een daarvan bleek een variant die met de nadruk op de eeuwige volksgeest en organisch gegroeide tradities een bolwerk van conservatisme opwierp. Het nationalisme dat het oude Europa op zijn kop zette, werd zelf een baken voor de verdedigers van de ‘Oude Wereld’. Paradoxen troef.
De hele negentiende eeuw door botsten uiteenlopende principes tegen elkaar en gingen die evengoed soms merkwaardige verbindingen aan. De confrontatie tussen revolutie, nationalisme, Verlichting en anti-Verlichting bereikte een hoogtepunt na de Eerste Wereldoorlog. De bewegingen van Mussolini en Hitler vertoonden een opzienbarend (en vaak miskend) mengsel van reactie en vernieuwing. De cultuurpolitiek van de fascistische staten was allerminst vrij van dubbelzinnigheden. Zo waren de nazi's niet alle kunstenaars uit de Weimartijd ongenegen, hoeveel vernieuwers ze toen ook als ‘entartet’ vervolgden. De Bauhaus-architecten Walther Gropius en Ludwig Mies van der Rohe van hun kant waren niet zo afkerig van het regime. Ze dongen zelfs mee naar de
| |
| |
opdracht voor de Rijkspartijdagen, die echter niet werd toegewezen aan deze door de nazi's verachte ‘communisten’ maar aan Albert Speer, die modernisme met neoklassieke monumentaliteit wist te verzoenen. Uiteindelijk ging Bauhaus in ballingschap.
Die paradox van modern antimodernisme deed zich ook buiten Duitsland voor. Collaborerende schrijvers als Robert Brassillach, Louis-Ferdinand Céline en Knut Hamsun blijven tot op vandaag hooggeschatte vernieuwers van de literatuur. T.S. Eliot, een van de boegbeelden van de Engelse literaire avant-garde, positioneerde zich als een conservatief-revolutionair en de Ierse bard William Butler Yeats flirtte met het fascisme. De Italiaanse futuristen, met Marinetti op kop, verheerlijkten snelheid en machines en vonden dat de kunst van voorheen maar beter werd vernietigd. Velen onder hen onderhielden hartelijke banden met de voormalige marxist en tot Duce geëvolueerde Mussolini, die net als zij de liberale samenleving als versleten beschouwde.
Tijdens het Interbellum beantwoordden de nieuw-rechtse stromingen voor velen aan de politieke pendant van avant-garde en jeugdigheid. Burgerlijkheid was muf, democratie saai en voorbijgestreefd, mensenrechten golden als een overgeleverd stuk bijgeloof uit vervlogen tijden. De Duitse jeugdbeweging verheerlijkte de natuur en de ongerepte volkscultuur. Aanvankelijk stelde zij zich pacifistisch op. Met de stadscultuur van hun bourgeois ouders wilden deze jongeren niets te maken hebben. Ze waren de hippies en folk-freaks van hun tijd. Evenmin als de latere hippies en provo's, die prat gingen op hun progressivisme, waren ze onverdeeld gewonnen voor de moderniteit. Ze wilden al helemaal niet weten van het ‘Joodse’ kapitalisme. Dit milieu werd een reservoir voor het nazisme.
Fascistisch Italië en nazi-Duitsland ontpopten zich bovendien als verzorgingsstaten. Ze waren er door en voor de massa, die conservatieven voordien met soortgelijke en andere middelen ook al hadden po-gen te temmen. De regimes van de ‘nieuwe orde’ paarden historische mythologie aan ijzige berekening in hun organisatie, militaire ontplooiing, optochten, spektakels en architectuur. En het ergste moest nog komen: de kampen van Himmler deden als ware vemietigingsfabrieken in efficiëntie niet onder voor de gestroomlijnde productielijnen die Ford enkele jaren daarvoor voor het eerst had opgezet. IBM ontwierp voor de uitvoering van Hitlers anti-Jodenpolitiek een registratiesysteem dat de moord op miljoenen slachtoffers faciliteerde. Eerder had een ‘wetenschappelijke’ rassenkunde, die te werk ging met soortgelijke classificaties en methoden als de andere disciplines, ‘ziektehaarden’ en ‘kankers’ in het ‘volkslichaam’ ontdekt die er ook daadwerkelijk toe hebben aangezet die smetten ‘chirurgisch’ te verwijderen. Extreem-rechts had zijn aandeel in de modernistische medicalisering van de samenleving. Een
| |
| |
conservatieve gerichtheid op waarden en normen als rotsen in de branding koesterden nazisme en fascisme niet. Het leven boetseren als een nihilistisch kunstwerk, vaak met behulp van geavanceerde wetenschap, was hun ‘moderne’ project.
Conservatieve geesten als Thomas Mann huiverden bij deze anti-modern-revolutionaire demonie en hij alvast nam ervoor de wijk. Mann, die als banneling tijdens het naziregime de eer van de Duitse cultuur trachtte te redden, is niet alleen de auteur van magistrale romans, maar eveneens van het nog steeds omstreden Betrachtungen eines Unpolitischen (Beschouwingen van een apolitiek mens) dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog ter verdediging van het Duitse alternatief voor de westerse democratieën op papier zette. Mann noemde zijn hoogstpersoonlijke versie van politiek-esthetisch conservatisme ‘een erotische ironie van de geest’. Daarmee bedoelde hij dat de geest verliefd is op het leven en daarom bereid is het te nemen zoals het is, met al zijn onvolkomenheden. De geest zet zijn rationele calculaties en overwegingen opzij, en die spanning tussen het accepteren van de concrete orde der dingen en het bedenken hoe die zou kunnen of moeten zijn, maakt hem ironisch. Het levert een spiritueel conservatisme op dat wapent tegen totalitarisme, maar niet immuun is voor gemakzuchtig relativisme.
In Vlaanderen ging de rechtse revolutie tussen de beide wereldoorlogen een explosieve verbinding aan met het Vlaams-nationalisme. De katholieke kerk en haar zuil, een conservatieve kracht in deze door en door katholieke regio, vertoonde een dubbelzinnige houding. Ze heeft in meerdere opzichten sympathie betoond voor ultrarechtse ideeën, bewegingen en regimes. Maar als de intermediaire organen, het ‘middenveld’, in het gedrang kwamen door teveel staatsdirigisme, kreeg dat minder katholieke steun. De kerk kantte zich vanuit diezelfde antimoderne houding eveneens tegen bepaalde resultaten van de moderne wetenschap. De eugenetica, die de nazi's in haar meest gruwelijke vorm toepasten, vond er weinig genade. Vandaag klinkt nog steeds een christelijk-conservatieve aanmaning tot voorzichtigheid tegenover wat als ‘medische vooruitgang’ wordt aangeboden. Maar ook dat debat vertoont zijn paradoxen. De kerk die voorhoudt dat de mens niet beschikt over zelfs zijn eigen leven en dood in de extreme omstandigheden van uitzichtloos lijden, vindt het wel goed dat met een medische spitstechnologie, waartegen ze anders groot voorbehoud maakt, een leven wordt gerekt, terwijl het bij een natuurlijke gang van zaken allang een einde had gekend.
| |
Attitude
Als conservatisme vandaag nog iets wil betekenen, dan zal het toch om een attitude moeten gaan: een attitude van behouden wat goed is en
| |
| |
veranderen wat beter kan. De eenentwintigste eeuw is aangesneden met een grote ideologiemoeheid. Die heeft zelfs het besef laten ondersneeuwen dat er altijd en overal keuzes gemaakt zullen moeten worden, en dat daarbij verschillende belangen en visies zullen blijven botsen. Maar een conservatisme dat zich niet laat verleiden tot een of andere rechtse revolutie heeft het niet in zich om grote blauwdrukken voor ‘perfecte’ samenlevingen te ontwerpen. Pragmatisme gaat er hand in hand met de zoektocht naar enkele universele kernwaarden. Dat is een formule die kan werken voor de ontnuchterde Europeaan van vandaag en dito Amerikaan van morgen, als de neoconservatieven aan de overkant van de grote plas een iets minder koortsachtige zendingsdrang gaan vertonen. Deze aanhangers van Leo Strauss (1899-1973), kerkvader van het meer op republikeinse deugden dan op individualistische geneugten gefocuste neoconservatisme, staan immers voor nog iets anders dan de meer pragmatische Europeanen die zichzelf conservatief noemen. Strauss vond Burke zelfs maar een relativist, omdat hij uitging van het historisch of eigenlijk toevallig gegroeide, en niet van universele waarden. De meeste conservatieven vandaag lijken tussen beide posities in te staan, tussen iets wat van blijvend algemeen belang lijkt en het particuliere.
Conservatisme is alvast niet gelijk aan reactionair en draagt zelfs een wil tot vooruitgang in zich. Maar wat vooruitgang is, valt alleen uit te maken op basis van de waarden en verworvenheden die op de stormachtige zee van de geschiedenis blijven bovendrijven. Die benoemen en weer laten meetellen, is een hele uitdaging. Dan kan blijken dat meer versies van conservatisme belangrijk zijn. Een wezenlijke attitude inblikken in één partij of beweging zou aan haar karakter slechts afbreuk doen.
|
|