Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Jean-Pierre Rondas
| |
[pagina 319]
| |
en waaraan ik dus meer houvast heb om te kunnen beoordelen wat hier werkelijk aan de hand is. Uit hun titel (‘Pleidooi voor een actief pluralistische cursus’) blijkt alvast het amalgaam dat de auteurs maken van het concept ‘actief pluralisme’ enerzijds, en de idee van het eenheidsleervak ‘Levensbeschouwingen, Ethiek, Filosofie en Burgerschap’ (LEF) anderzijds. Actief pluralisme komt dan neer op een houding van actieve openheid tegenover ‘andersdenkenden’ die meer is dan passieve tolerantie alleen; LEF is daar de veruitwendiging en het belangrijkste instrument van. Het vak LEF wordt door deze auteurs inderdaad gerechtvaardigd door middel van de gedachtegang van het actief pluralisme; maar noodzakelijk is dat niet, want de argumentaties zijn soms erg verschillend. Actief pluralisme en LEF vallen niet helemaal samen. LEF lijkt wel als een zeer belangrijk hulpmiddel te worden voorgesteld om de gewenste maatschappelijke toestand van actief pluralisme te kunnen bereiken. Dat impliceert onmiddellijk dat deze toestand er nog niet is; men moet eraan werken. Ook het omgekeerde is wel eens gebeurd: het ruimere concept ‘actief pluralisme’ werd ook ingezet om een praktisch doel, namelijk de installatie van een interculturele en levensbeschouwelijke cursus aan de universiteit, te rechtvaardigen. De ontstaansgeschiedenis van beide concepten gaat dan ook terug op de plannen om de verschillende (katholieke, vrijzinnige en neutrale) levensbeschouwelijke eenheden van de latere Universiteit Antwerpen te fuseren. Volgens Ludo Abicht was het actief pluralisme toen zelfs een conditio sine qua non om deze fusie te doen slagen. Het teken van de beleving van deze fusie was een soort LEF-cursus op universitair niveau (georganiseerd door het pluralistische Centrum Pieter Gillis). Wat ik ondertussen moet constateren is dat het concept ‘actief pluralisme’ overladen dreigt te worden door het retorisch gebruik ervan - met als gevolg dat de inhoud wordt verdund tot een algemene houding van goodwill of slechts een ‘goed gevoel’. Vele gemeenten, universiteiten, verenigingen en bedrijven voeren ondertussen het actief pluralisme als onderdeel van hun mission statement. Sinds het gemeenschapsonderwijs (GO) het actief pluralisme tot vakoverschrijdende einddoelstelling heeft verheven, wordt dit (in de oude terminologie ‘neutraal’) onderwijsnet alvast met actief pluralisme vereenzelvigd, wat het concept misschien geen deugd heeft gedaan. Met het actief pluralisme onderscheidt het GO zich dan immers van andere netten, die nog niet onder deze vlag varen. Met name het katholiek onderwijs is nog niet actief pluralistisch, maar kan het nog worden als het van bepaalde eigenheden afstapt. Zoals van het verplichte godsdienstonderwijs bijvoorbeeld, ten voordele van het LEFvak. Of, met andere woorden: het katholiek onderwijs in Vlaanderen kan actief pluralistisch worden als het ermee ophoudt, katholiek onderwijs te zijn. | |
[pagina 320]
| |
Godsdienstles in het gedingHet is inderdaad de goede, oude katholieke godsdienstles die in het geding is (en helemaal niet het vak niet-confessionele zedenleer in het GO). Sommigen nemen inzake het bestaansrecht van de godsdienstles een heel streng standpunt in en spelen ‘onderwijs’ uit tegen ‘opvoeding’. Scholen moeten zich beperken tot onderwijs, en omdat religie het domein is van de opvoeding hoort een vak als godsdienst (verplicht dan nog) daarin helemaal niet thuisGa naar eindnoot[2]. Anderen, en niet alleen aartsbisschop Léonard, maar ook een aantal katholieke verenigingen, vinden de praktijk van de godsdienstlessen vandaag zodanig verwaterd dat deze de naam van ‘godsdienstles’ niet eens meer verdienen, want ‘er wordt over alles gepraat, behalve over Christus’ (Léonard). De klacht luidt dat de feiten van het rooms-katholieke geloof niet meer worden meegedeeld, dat de leerlingen de achtergrond van de religieuze feestdagen niet meer kennen, en nog minder beseffen wat er tijdens een heilige mis gebeurt. Mieke Van Hecke, directeur-generaal van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, gaat een eind in deze klachten mee wanneer zij bijna verontschuldigend stelt dat sinds het vertrek van de geestelijkheid uit de scholen en uit het godsdienstonderwijs, de leken-opvolgers ‘de juiste taal’ nog niet hebben geleerd. We zullen zien dat precies deze uitspraak een sleutel biedt tot interpretatie van wat er in en met het katholiek onderwijs aan het gebeuren is. Ik ga hier nog in op twee andere, belangrijke bezwaren tegen het godsdienstonderwijs zoals we het hier en nu kennen: de bedroevende resultaten ervan, en de vakvreemde inhoud die er in de praktijk aan wordt gegeven. Het standpunt van Guido Vanheeswijck (de katholieke pluralist in het Centrum Pieter Gillis) meen ik als volgt te mogen samenvatten: voor het veralgemeende en verplichte godsdienstonderwijs in het hele katholieke net beschikken we noch over de geschikte leraars, noch over de geschikte leerstof, noch over de geschikte leerlingen. Het Vlaamse katholicisme kan dit niet meer aan. We hebben te maken met een levend fiasco dat nog een tijd in leven wordt gehouden door een verouderde organisatiestructuur die niet meer beantwoordt aan de reële behoeften van de maatschappij. In het huidige stuk hanteert hij samen met Ludo Abicht nog het argument dat er van twaalf jaar godsdienstonderwijs meestal weinig overblijft. De godsdienstles beklijft niet, zo zou blijken uit bevragingen door, en de ervaring van, docenten in het eerste jaar universitair onderwijs. De achttienjarigen hebben er nauwelijks iets uit overgehouden. Met dit zwaktebod wil ik graag onmiddellijk komaf maken. Wat hebben deze leerlingen, en misschien ook wel de lezers en auteurs van | |
[pagina 321]
| |
Streven, ‘overgehouden’ van de lessen Grieks, driehoeksmeting, logaritmen of biologie? En is dat dan meetbaar? Dezelfde vraag naar meetbaarheid kunnen we stellen bij Van Heeswijcks subsidiaire klacht: er wordt inderdaad vanuit deze massale recruteringsoperatie die de godsdienstles is, nauwelijks doorverwezen naar een overeenkomstige kerkpraktijk - maar wat betekent dat in feite? Op Van Heeswijcks verzuchting ‘waarom boeken we dan geen resultaat?’ moet misschien worden teruggevraagd, of dit resultaat alleen maar in kerkbezoek te vatten zou zijn. Ik denk van niet. | |
De vakvreemde inhoudenBijna elk van de auteurs die tot nu toe werden vermeld, van welke strekking of ideologische afkomst ook, zal het op een of andere manier met aartsbisschop Léonard eens zijn, dat het vak in de praktijk zijn grenzen overschrijdt en zich met morele en culturele onderwerpen bezighoudt waar eerder een kennisinitiatie in de religie gevraagd was. Allemaal zijn ze van oordeel dat deze lessen, zoals iemand het uitdrukt, ‘opgeleukt’ worden met maatschappelijke, morele en filosofische onderwerpen. Ze constateren dit niet alleen, ze lijken het ook te betreuren. Patrick Loobuyck gaat uit van een zekere gêne van de leerkrachten, zowel tegenover hun eigen diepste (weifelende) overtuiging, als tegenover hun moeilijk motiveerbare leerlingen, zodanig dat ze de lessen dan maar ‘vullen’ met relevantere zaken. Voor Ludo Abicht is deze verruiming en openheid in het veld zelfs een opstapje om het katholiek onderwijs daarmee zelfs te complimenteren, en uitdagend aan te raden om daar dan maar helemaal voor te kiezen, en de godsdienstlessen uit het reguliere onderwijs te verbannen. Over het algemeen wordt door vriend en vijand dus niet alleen geringschattend gesproken over deze lessen, maar ook over de leerkrachten zelf. Ofwel gedragen ze zich ‘proselitisch’, ofwel hebben ze de essentie uit het oog verloren. Nergens zie ik een toetsing van deze beweringen, evenmin als een beschrijving of omschrijving van wat er in deze godsdienstklassen in feite gebeurt, of zelfs niet van wat er volgens de leerplannen en de handboeken zou moeten gebeuren. Dat interesseert de critici van buitenaf ook niet, want of het nu goed of minder goed wordt ingevuld en gegeven, het vak is als verplicht curriculumvak niet meer van deze tijd. Het is ten dode opgeschreven en moet worden vervangen. Mij is echter ook geen weerwerk van de kant van de godsdienstleraars bekend (ik moet toegeven dat ik hun vaktijdschriften niet volg). Slaan zij beschaamd de blik naar beneden? Geven zij hun critici uit eigen en andere kring gelijk? Hebben zij redenen om met beschaamde | |
[pagina 322]
| |
kaken te staan, meer dan andere collega's die het eventueel, en om vergelijkbare redenen, ook moeilijk hebben, zoals leraars geschiedenis of esthetica of zedenleer? Ook hier moet ik zeggen: ik denk van niet. Ik denk dat ze moeten voortdoen zoals ze bezig zijn. Om mijn antwoord beter te kunnen plaatsen moet ik eerst iets zeggen over de reactie van de voorstanders van de LEF- of actief pluralisme-cursus op het grote, maatschappelijke raadsel waarvoor ze staan. | |
Discrepantie en agressiePatrick Loobuyck, professioneel voorstander van LEF, vindt het ‘ontstellend’ dat 83% van alle leerlingen in het Vlaamse secundair onderwijs katholieke godsdienstlessen volgt. Hij verbaast er zich over dat het cijfer van de niet-confessionele zedenleer (13%) constant blijft - ‘ondanks de kerkschandalen’. Deze cijfers (dus niet alleen in het katholiek onderwijs) worden dan tegenover het lage en nog verder tanende kerkbezoek geplaatst. Het is de vaststelling van deze discrepantie die de genoemde auteurs aan het denken heeft gezet. Deze tegenspraak is natuurlijk ontstellend in het licht van de secularisering - op zich ook al niet zo'n eenduidig begrip. ‘De secularisering heeft haar taak volbracht’, schrijft dezelfde auteur, en toch blijft een grote meerderheid van Vlaamse ouders voor het katholiek onderwijs kiezen - ook al moeten hun kinderen daar verplicht godsdienstlessen volgen. Niets blijkt te helpen. Dus wordt maar verondersteld dat deze ouders niet goed beseffen wat het aanbod in feite inhoudt, ofwel dat hun schoolkeuze niet levensbeschouwelijk is bepaald. ‘De fietsafstand, de kwaliteit, en het aantal migranten’ (Loobuyck) zouden wel bepalend zijn - nota bene voor 70% van de secundaire schoolbevolking. In deze redenering zouden de voordelen van de kortere fietsafstand (een boude bewering in het licht van het leerlingenvervoer) het halen op het nadeel van de verplichting lessen te volgen die totaal uit de tijd zijn. Een totale anomalie dus voor wie niet historisch of contextueel wenst te denken. Misschien zijn er toch enkele ouders die bewust een schoolkeuze maken? Als dan uit onderzoek van Didier Pollefeyt aan de KU Leuven blijkt dat dit inderdaad het geval is, dat een meerderheid onder de ouders de identiteit van de katholieke school zelfs beklemtoond wil zienGa naar eindnoot[3] is de ontreddering totaal. Zoiets verschijnt dan niet op de LEF-webstek. In dit licht is het verplichte LEF-voorstel voor het katholieke net een ongehoord, provocerend, en jawel, ‘ontstellend’ voorstel. Blijven deze ouders dan toch voor het irrationele kiezen? Welaan dan, laten we hen dan (voor hun eigen bestwil) deze keuze ontnemen. De argumentatie voor deze lobbycampagne kan dan ook niet anders dan agressief klinken. Het is het katholiek onderwijs dat eindelijk ‘kleur moet bekennen’ | |
[pagina 323]
| |
(Ludo Abicht), het is het katholiek onderwijs dat zich niet meer mag ‘verstoppen’ achter ‘wollige’ argumentatie inzake ‘katholieke inspiratie’ (Patrick Loobuyck), het moet eindelijk ‘afstappen van de status quo’ (LEF). Het is zelfs het katholiek onderwijs dat, voortbouwend op zijn eigen openheid, deze zelfdestructieve stap moet zetten. Precies dit wordt weliswaar in de teksten die ter beschikking staan geïmpliceerd, maar nergens wordt het met zoveel woorden gezegd. | |
DeklerikaliseringWaarom moeten mijns inziens de godsdienstleraars voortdoen zoals ze nu bezig zijn? En waarin ligt de oplossing van het maatschappelijke raadsel van de discrepantie tussen de seculariseringsverwachting enerzijds en het succes van de katholieke school anderzijds (lees: de maataschappelijke mislukking van de neutrale school)? Het antwoord op beide vragen ligt volgens mij in de deklerikalisering als een groot goed. ‘Wij zijn een minderheid’, zegt Guido Vanheeswijck. Dat klopt niet helemaal: het is de klerikaliteit die een minderheid is geworden. Ten overvloede: er is een enorme verschuiving opgetreden in de structuur van de rooms-katholieke godsdienst zelf. Door eigen schuld, door het onderschatten van de context, en door het misvatten van de tekenen des tijds, is de kerk haar eigen bedienaars verloren. Het resultaat is een lege kerk, niet alleen leeg aan kerkbezoekers, maar leeg aan clerici. De clerus is verdwenen uit straten en pleinen, uit de kloosters, verdwenen uit onze doopplechtigheden en uit onze begrafenissen, en vooral verdwenen uit de kerken en uit de Kerk zelf. En dus ook uit het onderwijs. Dit alles weten we allang. De ‘detraditionalisering, secularisering en (mentale) ontzuiling hebben hun werk gedaan’ (Patrick Loobuyck). Maar een speciale, oeroude vorm van secularisering heeft evenzeer zijn werk gedaan, en dat is juist de deklerikalisering. In deze postseculiere tijd heeft (volgens de ‘religieus onmuzikale’ Jürgen Habermas) de democratische lekenstaat veel op te steken bij het moderne religieuze bewustzijn - bijvoorbeeld inzake ethische problemen die zich stellen bij de hubris van de technologische vooruitgang, die geen halt wil houden bij het manipuleren van het menselijke genoomGa naar eindnoot[4]. Een blijvend geklerikaliseerde kerk kan daar geen antwoord meer op bieden, want dan is ze, naar het woord van Gianni Vattimo, geen klerikale kerk meer. Een gedeklerikaliseerde kerk kan dat wel. | |
De zwakke godsdienstlesPrecies dit wordt in onze ‘zwakke’ godsdienstlessen voorbereid. De gedeklerikaliseerde ontwikkeling van het godsdienstvak als leervak is al- | |
[pagina 324]
| |
lang een feit. Deze evolutie is ook de katholieke publistiek, de katholieke universiteit, en de katholieke theologie overkomen. ‘Flauwe’ godsdienstlessen zijn een levend teken van hoe constitutief het christendom voor de Europese maatschappijen geweest is en nog is. Zij zijn het resultaat van deze ontwikkeling. Ze zijn geen getuigen van de status quo, zij zijn de huidige evoluerende status quo die zelf het resultaat is van een evolutie. Een status quo die behept is met een grote pad-afhankelijkheid en die dus helemaal niet ‘statisch’ is. De zwakke godsdienstlessen tonen niet alleen hoe de deklerikalisering groeide, zij wijzen eveneens het pad naar een volgende ontwikkeling. Als men er rekening mee houdt dat de religie helemaal niet op het punt staat te verdwijnen (en dat het atheïsme over haar religieloze toekomstprojectie ‘een kruis’ mag maken), dan is deze gedeklerikaliseerde ontwikkeling een tegenwicht tegen allerlei integristische godsdienstvormen die sowieso op ons afkomen, en een wissel op de toekomst. De zwakke godsdienstles doet het beter dan Léonard. Omdat ze door leken wordt bemand, kan ze niet anders dan een ander mens- en wereldbeeld bieden. Dat het katholiek onderwijs onder Mieke Van Hecke dit volgens mij ook realiseert, heeft te maken met de typisch katholieke spreidstand en met de deugd van de katholieke hypocrisie. Over welke katholiciteit zou het LEF het in zijn overzichtscursussen immers willen hebben? Het is zelden zo geweest dat één aartsbisschop, één paus, één theoloog, één strekking de hele katholiciteit vertegenwoordigde. Paulus, Augustinus, Thomas, Pascal en Leonardo Boff vertegenwoordigden strekkingen en interpretatiemogelijkheden. Of zou het LEF het alleen over de officiële versie van het katholicisme willen hebben? Wie zal die cursus dan schrijven? Ik ken de auteur; hij heeft de pen al in de hand. | |
Verbeelding en engagementOnlangs probeerde de Amerikaanse filosofe van de passie, Martha Nussbaum, met haar boek Niet voor de winstGa naar eindnoot[5] een antwoord te formuleren op de vraag waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft. Deze humaniora, zegt ze, staan garant voor de ontwikkeling van de verbeelding, en verbeelding hebben we nodig om ons in elkaar in te leven. Ik kan niet anders dan haar gelijk geven; maar ze bespreekt alleen literatuur en kimst, en ze vergeet religie als niet alleen een van de grootste bronnen, maar ook als een van de interessantste producten van de verbeelding. En waarschijnlijk bevat religie de grootste verbeeldings-potentie omdat ze zelf een en al inbeelding is. Verbeelding behoort dan ook tot de faculteiten die door het christendom en door het onderwijs in het christendom worden gegenereerd, gevoed en versterkt. Zingeving is een andere (LEF wil doceren over zinge- | |
[pagina 325]
| |
vingssystemen). Naastenliefde en caritas hadden op de eerste plaats moeten staan. Zin voor de overstijgende dimensie is onontbeerlijk voor een zinvol leven. Kritische zin en rechtvaardigheidsdrang behoren tot de grondhoudingen die door de initiatie in de evangelies worden bijgebracht. Als zodanig wordt de zwakke godsdienstles een geweldig instrument voor het bijbrengen van de niet-wetenschappelijke twijfel, en brengt zij twijfel en heresie over als praktische attitudes. Stuk voor stuk gaat het om grondhoudingen. De gedeklerikaliseerde godsdienstintroductie zorgt voor de overdracht. Daartoe is die beter in staat dan de wereldvreemd geworden en uitgedunde clerus. Zal men dan beweren dat, in plaats van die clerus, een overheidsvak levensbeschouwing deze overdrachtsfunctie beter zal vervullen? Dat zal wel niet gebeuren. Het uit die grondhoudingen voortvloeiende engagement in de wereld is nog nooit voortgekomen uit het neutrale leren over iets; daarentegen des te meer uit betrokkenheid en ervaring, en uit de gebeurtenis die iemand overkomt als zijn ontvanger wordt afgestemd op de zender (l'évènement van Alain Badiou). Van het begin van de Europese geschiedenis tot vandaag, is de tegenstem tegen machtsmisbruik en later tegen de vermarkting met haar begeleidend mensentype altijd afkomstig geweest uit afgeleiden van de dissidente religie en uit het religieus geïnspireerde, ketterse humanisme. Het is wenselijk dat deze tegenstem wordt doorgegeven. Vandaag bestaat in Vlaanderen het instrument daartoe. Het moet verbouwd en gestemd worden, maar tegelijkertijd heeft het iets van de harp van David: die weerklinkt nog altijd. |
|