Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||
Herman Simissen
| ||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||
In het licht van deze grote waardering van zowel literatuurcritici als een breed publiek, is het des te opmerkelijker dat Orwell, nadat hij het manuscript begin 1944 had voltooid, de grootste moeite had dit boek gepubliceerd te krijgen. Verschillende uitgevers wezen het af, en de schrijver overwoog zelfs Animal Farm in eigen beheer te laten verschijnen. De eerste voorbereidingen waren al in gang gezet, toen alsnog een uitgever bereid bleek het boek uit te brengen. Wat was hier aan de hand? Herkenden de verschillende uitgevers de toch onmiskenbaar grote literaire kwaliteiten van Animal Farm niet? Of speelden er andere overwegingen? | ||||||||||||
Orwell en zijn eerste uitgeverZoals zoveel beginnende schrijvers was het ook voor George Orwell, aan het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw, geenszins eenvoudig een uitgever voor zijn eerste literaire werken te vinden. Dit hing zeker daarmee samen, dat hij een al te geromantiseerd beeld had van de literaire wereld, en bovendien geen vastomlijnd idee van de soort schrijver die hij wilde zijn. Hij stuurde manuscripten naar verschillende uitgevers, maar kreeg enkel afwijzingen. Pas door kordaat optreden van het bevriende echtpaar Fierz kwam hierin verandering. Francis (1896-1979) en Mabel Fierz (1890-1990) hadden in hun kennissenkring een literair agent, Leonard Moore (1876-1959), partner in het agentschap Christy & Moore. Na enige aandrang van vooral Mabel Fierz bleek Moore genegen Orwell te vertegenwoordigen. Omdat hij het literaire circuit veel beter kende dan Orwell, slaagde Moore waar de schrijver zelf had gefaald: in het vinden van een uitgever voor diens werk. De nog jonge, naar de oprichter vernoemde uitgeverij van Victor Gollancz (1893-1967), gesticht in 1927, wilde een boek van Orwell publiceren waarin hij schreef over zijn belevenissen als zwerver in de achterbuurten van Parijs en Londen. Gollancz gold als een vooruitstrevende uitgeverij - in politieke zin, maar evenzeer in de benadering van het uitgeversvak. Dit onder meer omdat het bedrijf ongewoon veel aandacht besteedde aan de grafische vormgeving van de omslagen van zijn boeken, die alleen al daardoor in een boekhandel de aandacht van het publiek trokken. Bovendien zocht Gollancz doelbewust de publiciteit om belangstelling te wekken voor werk van zijn auteurs, hetgeen destijds veel minder gebruikelijk was dan het later zou worden. Gollancz stelde wel de nodige voorwaarden aan de publicatie van het boek van Orwell. Zo diende het al te rauwe taalgebruik van de zwervers die in het boek zo'n belangrijke rol spelen te worden gekuist, moesten alle passages waarin ook maar de schijn werd gewekt dat bestaande personen of instellingen werden beschreven worden aangepast, en diende de titel te worden gewijzigd. | ||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||
Met enige tegenzin voldeed Orwell aan deze eisen, en in 1933 debuteerde hij met Down and Out in Paris and London. Gollancz gaf ook het volgende boek van Orwell uit: Burmese Days, een roman die was geïnspireerd op de ervaringen van de auteur als officier van de koloniale politie in Birma (al is de hoofdpersoon John Flory geen politieofficier maar houthandelaar). Uit dit boek blijkt een bepaald kritische houding tegenover het Engelse imperialisme. De publicatie van deze roman verliep nog moeizamer dan die van het debuut van Orwell. In eerste instantie had Gollancz het manuscript afgewezen. Hij was bevreesd voor aanklachten wegens smaad van personen die zich in beschreven situaties zouden menen te herkennen. Deze angst was overigens niet ongegrond, in die zin dat in dezelfde tijd soortgelijke klachten waren ingediend naar aanleiding van andere boeken, klachten die soms leidden tot slepende en niet zelden ook kostbare rechtszaken. Moore had Burmese Days niet alleen aan Gollancz aangeboden, maar tegelijkertijd aan verschillende Amerikaanse uitgevers, met het oog op een Amerikaanse editie van de roman. Een ervan, Harper Brothers, wilde het boek publiceren, maar pas nadat Orwell tal van veranderingen had aangebracht, om ook maar de indruk van overeenkomsten met werkelijk bestaande personen en situaties te vermijden. Zo verscheen Burmese Days in 1934 in de Verenigde Staten, nog voordat de roman in Engeland werd gepubliceerd, wat zeer ongebruikelijk was voor werk van een beginnende Engelse schrijver als Orwell toen was. In de volgende maanden wist de auteur Gollancz er met veel moeite van te overtuigen dat zijn boek daadwerkelijk fictie was, en geen beschrijving van ‘echte’ gebeurtenissen tijdens zijn verblijf in Birma. Hij tekende daartoe onder meer een plattegrond van de fictieve plaats waar zijn roman zich afspeelt. Deze kon worden vergeleken met plattegronden van plaatsen waar hij als politieman had gewerkt, om duidelijk te maken dat zijn verhaal inderdaad voortkwam uit zijn verbeelding. Overigens wil de ironie dat Orwell zich in zijn werk wel degelijk veelvuldig liet inspireren door bestaande plaatsen, zelfs zozeer dat de Nederlandse publicist Marco Daane een boeiend reisverslag kon schrijven, Het spoor van Orwell, waarin hij juist allerlei locaties bezoekt die in leven èn werk van Orwell belangrijk zijn geweest. Maar goed, uiteindelijk publiceerde Gollancz het boek in 1935 alsnog in Engeland. Tussen Down and Out in Paris and London en Burmese Days had Gollancz al wel het derde boek van Orwell uitgebracht, de roman A Clergyman's Daughter. Hoofdpersoon van dit boek is de domineesdochter Dorothy Hare, die zo veel overeenkomsten vertoont met de auteur dat zij door de Engelse historicus Scott Lucas in zijn inleidende boek over Orwell treffend werd omschreven als ‘Orwell in een jurk’Ga naar eindnoot[1]. Victor Gollancz bezag de ontwikkeling van de schrijver met optimisme. In een | ||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||
brief aan Leonard Moore schreef hij dat Orwell het talent had uit te groeien tot een van de leidende auteurs van een lijstje van een half dozijn schrijvers, waarop bijvoorbeeld ook Dorothy L. Sayers (1893-1957) en A.J. Cronin (1896-1981) stonden. Gollancz publiceerde ook de volgende roman van Orwell, Keep the Aspidistra Flying (1936), opnieuw pas nadat de auteur de nodige aanpassingen had aangebracht om de uitgever te behoeden voor juridische problemen, dit keer vanwege al te vrijpostig beschreven liefdesscènes. De voorzichtigheid van Gollancz was niet zonder reden: nog geen tien jaar eerder, in 1928, was uitgave van de volledige tekst van Lady Chatterley's Lover van D.H. Lawrence (1885-1930) mede op deze gronden verboden - het zou zelfs tot 1960 duren voordat de integrale tekst in Engeland werd gepubliceerd. En nadat Penguin Books het integrale boek uiteindelijk had uitgebracht, werd deze uitgeverij aangeklaagd op grond van de Obscene Publications Act, maar nog in de herfst van datzelfde jaar vrijgesproken na een geruchtmakend proces waarin verschillende schrijvers en literatuurcritici optraden als getuigen-deskundigen. Pas naderhand werd het in Groot-Brittannië mogelijk literaire werken te publiceren waarin uitdrukkelijker over seksualiteit werd geschreven. | ||||||||||||
Problemen rond The Road to Wigan Pier en Homage to CataloniaBij het ontstaan van het volgende boek van Orwell, The Road to Wigan Pier (1937), speelde Victor Gollancz een bijzondere rol. In januari 1936 had Gollancz, na overleg met enkele geestverwanten, een boekenclub opgericht, de Left Book Club. Dit initiatief diende uitdrukkelijk een politiek doel: het moest een instrument zijn in de strijd tegen de ook in Groot-Brittannië groeiende invloed van fascisme en nationaalsocialisme. Gollancz en zijn medestanders waren ervan overtuigd dat links de krachten moest bundelen om de dreiging van rechts het hoofd te kunnen bieden. Binnen deze opvatting paste een boekenclub die de eigen denkbeelden onder de aandacht van een breed publiek kon brengen. Boeken die door de Left Book Club waren uitgekozen voor publicatie, verschenen in twee edities: een voor leden, tegen een gereduceerde prijs, en een voor de algemene verkoop. De boekenclub werd een, ook voor de oprichter onverwacht, groot succes: op het hoogtepunt telde de Left Book Club 57.000 leden. De club beperkte zich niet tot het publiceren van boeken, maar ondernam ook allerlei nevenactiviteiten: het opzetten van discussiegroepen, het organiseren van zomercursussen, filmavonden en toneelvoorstellingen. De Left Book Club is zo van grote betekenis geweest voor de intellectuele vorming van politiek links in het Verenigd Koninkrijk in de jaren tussen 1936 en 1948. In dit laatste jaar begon een terugval in het ledental, die doorgaans wordt toegeschreven aan de | ||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||
oplopende spanning in de Koude Oorlog die ook in Groot-Brittannië de populariteit van socialisme en communisme niet bevorderde. Niet zelden wordt het succes van de Left Book Club in de eerste tien jaar van haar bestaan genoemd als een van de factoren die de onverwachte overwinning verklaren die de Labour Party in 1945 behaalde bij de eerste naoorlogse parlementsverkiezingen. Een van de eerste initiatieven van Victor Gollancz na de oprichting van de Left Book Club was George Orwell benaderen met de vraag of hij, met een voorschot van de uitgeverij om de kosten te dekken, een bezoek wilde brengen aan die gebieden in Engeland die het zwaarst waren getroffen door de economische crisis van de jaren dertig. Gollancz hoopte uiteraard, dat uit een dergelijke reis een boek zou voortkomen, maar concrete afspraken over wat de rondreis van de schrijver zou moeten opleveren werden niet gemaakt. Orwell aanvaardde het aanbod, en trok, voor een belangrijk deel te voet, in de eerste drie maanden van 1936 door Midden- en Noord-Engeland, om zich op de hoogte te stellen van de omstandigheden waarin de arbeidersbevolking leefde. Hij hield een dagboek bij, waarin hij allerlei notities maakte over onder meer de samenstelling van gezinnen, de hoogte van inkomens, en de behuizing van de arbeiders. Maar hij daalde ook af in de mijnen, hetgeen voor iemand van zijn lengte geen pretje was, om met eigen ogen te zien hoe de mijnwerkers onder de grond werkten. Zijn aantekeningen werkte hij uit tot het eerste deel van een boek dat de titel The Road to Wigan Pier kreeg. De dagboeken van Orwell zijn gedeeltelijk bewaard gebleven, en dit maakt het mogelijk zijn notities te vergelijken met de tekst van het boek. Hieruit blijkt, hoezeer de auteur zijn boek heeft gestileerd, hoe hij literaire middelen heeft ingezet om bijvoorbeeld de beschrijving van een enkel geval een algemenere geldigheid te geven. Het tweede deel van The Road to Wigan Pier heeft een meer theoretisch karakter: het behelst een pleidooi voor een socialisme van het gezond verstand. Volgens Orwell was een dergelijk socialisme niets meer of minder dan een kwestie van fatsoen - iets waar een weldenkend mens ook niet op tegen kon zijn. Dat dit socialisme niet algemeen werd aanvaard, was volgens de schrijver te wijten aan de wijze waarop socialistische en communistische partijen zich van oudsher presenteerden, met hun ondoorgrondelijke jargon en pseudowetenschappelijke theorieën die bij de arbeidersklasse enkel wantrouwen opriepen. Wantrouwen wekten ook de ‘zonderlingen’ die bijeenkomsten van deze partijen bezochten, beweerde Orwell in een even hilarische als beruchte opsomming: ‘Men krijgt soms de indruk dat alleen al de woorden “socialisme” en “communisme” met magnetische kracht iedere vruchtensapdrinker, naaktloper, sandalen-drager, seksmaniak, Quaker, kwakzalver, pacifist en feminist in Engeland aantrekt’Ga naar eindnoot[2]. | ||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||
Victor Gollancz was zeer ingenomen met de indringende beschrijvingen van de omstandigheden waarin de Engelse arbeidersklasse leefde in het eerste deel van The Road to Wigan Pier. Maar het tweede deel van het boek, waarin Orwell zijn pijlen juist ook richtte op de partijen waarmee hijzelf sympathiseerde, had hem uiterst onaangenaam getroffen. Dit zelfs zozeer, dat de uitgever besloot het boek niet te publiceren. Onder zware druk van onder anderen Leonard Moore kwam hij op deze beslissing terug. Hij voorzag evenwel de editie van het boek voor leden van de Left Book Club van een eigen voorwoord, waarin hij afstand nam van de opvattingen die Orwell in het tweede deel van het boek naar voren bracht. Daarin verweet hij Orwell een gebrekkige kennis van het socialisme, en bovendien dat hij ten onrechte kritiek had op de Sovjet-Unie. Ten slotte benadrukte hij, dat de denkbeelden die Orwell in het tweede deel van zijn boek uitdroeg niet die van de Left Book Club waren. De strijd rond de publicatie van The Road to Wigan Pier werd vooral gevoerd door Moore. George Orwell zelf bevond zich inmiddels in Spanje, waar op 17 juli 1936 de Burgeroorlog was uitgebroken. Hij was afgereisd om verslag te doen van het conflict, maar eenmaal ter plaatse sloot hij zich vrijwel meteen aan bij de militie van de Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM), een kleine linkse partij die trouw was aan de regering en deelnam aan het gewapende verzet tegen de opstandelingen onder leiding van generaal Franco (1892-1975). Zijn inzet voor de Republikeinse zaak werd Orwell bijna fataal: hij werd door een sluipschutter door zijn hals geschoten. De enige blijvende schade die hij overhield, was dat zijn stem hoger en minder vol was geworden. Orwell verliet Spanje - enerzijds om in Engeland te herstellen van zijn schotwond, anderzijds, en veel belangrijker, omdat hij vreesde het slachtoffer te worden van een machtsgreep binnen het Republikeinse kamp door de communisten. Op instigatie van de Komintern, lees: de Russische alleenheerser Stalin (1878-1953), probeerden de Spaanse communisten het Republikeinse kamp onder controle te krijgen, waarbij het zelfs, onder meer in Barcelona, kwam tot een gewapende strijd tussen de communisten en andere linkse partijen. Leden van deze partijen, waaronder de POUM, werden vervolgd en gearresteerd of zelfs vermoord. Eenmaal in Engeland schreef Orwell een boek over zijn ervaringen in Spanje, Homage to Catalonia (1938), een meesterwerk dat nog altijd geldt als een van de beste boeken over de Spaanse Burgeroorlog. Mede op grond van wat hij zelf meemaakte, toont Orwell zich in dit boek uiterst kritisch over het communisme, dat hij niet minder gevaarlijk achtte dan het fascisme. Nog voor hij het manuscript van zijn boek had voltooid, was al duidelijk dat Gollancz het niet zou uitgeven: de harde kritiek op het communisme ging hem veel te ver, vooral omdat links naar zijn overtuiging alleen gebaat was bij een gesloten front tegen nationaal- | ||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||
socialisme en fascisme. Toevallig ontving Orwell vrijwel tegelijkertijd met de afwijzing van Gollancz een brief van Fred Warburg (1898-1981), partner in Secker & Warburg, met de vraag of zijn uitgeverij iets van Orwell mocht publiceren. Orwell bracht Homage to Catalonia daarop uit bij deze firma. Gollancz van zijn kant hield vast aan de samenwerking met Orwell, en publiceerde in 1939 zijn volgende roman: Coming Up for Air. | ||||||||||||
Animal FarmNa het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog schreef Orwell geruime tijd geen fictie: hij beperkte zich tot essays en artikelen, die voor een belangrijk deel aan de onmiddellijke actualiteit waren gewijd. Maar in december 1943 liet hij Leonard Moore weten, dat hij eindelijk weer werkte aan een boek. Op 19 maart 1944 al meldde hij Moore dat hij dit boek had voltooid; in dezelfde brief sprak hij de verwachting uit dat Gollancz zijn ‘fabel met een politieke betekenis’Ga naar eindnoot[3] niet zou willen uitgeven vanwege het sterke antistalinisme dat eruit spreekt. Desondanks stuurde hij Animal Farm naar deze uitgever, niet alleen omdat hij inmiddels contractueel verplicht was zijn fictie eerst aan Gollancz aan te bieden, maar wellicht ook omdat deze intussen enige afstand van zijn communistische sympathieën had genomen. Zo publiceerde de Left Book Club in maart 1941 The Betrayal of the Left, een bundel artikelen onder redactie van Victor Gollancz zelf, met onder meer twee bijdragen van Orwell. Deze uitgave was buitengewoon negatief over enerzijds de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog, en over anderzijds de volgzame houding van de Britse communisten ten aanzien van dit beleid. Van deze bundel wordt vaak gezegd dat zij in Groot-Brittannië de definitieve breuk markeert tussen de democratische linkse partijen zoals de Labour Party, en het communisme. Maar hoewel hij inderdaad kritischer stond tegenover het communisme, kon Gollancz Animal Farm met geen mogelijkheid uitgeven, liet hij Orwell weten. De Sovjets waren immers inmiddels - sinds de Duitse aanval op Rusland op 22 juni 1941 - bondgenoten in de strijd tegen het Derde Rijk; in de Slag om Stalingrad, van augustus 1942 tot begin februari 1943, hadden zij zelfs weten te voorkomen dat de geallieerden de oorlog verloren. Nu kritiek uiten op Stalin zou enkel afbreuk doen aan de eenheid van het front tegen Hitler, en laatstgenoemde daardoor in de kaart spelen, aldus Gollancz. In het algemeen gold overigens, dat op de Britse eilanden de reputatie van de Sovjet-Unie en Stalin, die in augustus 1939, na de ondertekening van het Molotov-Ribbentroppact, het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie, tot een dieptepunt was gedaald, na de Slag om Stalingrad enorm was verbeterd; Stalin werd zelfs veelal liefkozend aangeduid als ‘Uncle Joe’. | ||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||
Voor Orwell kwam de reactie van Gollancz niet onverwacht. Omdat hij meende dat Secker & Warburg vanwege gebrek aan papier zijn boek niet kon publiceren, zag hij geen reden de uitgever van Homage to Catalonia te benaderen. In samenspraak met Leonard Moore bood hij zijn boek daarom bij verschillende andere uitgeverijen aan. Op verzoek van André Deutsch (1917-2000), die als redacteur werkzaam was voor Nicholson and Baker, werd Animal Farm aan deze firma toegestuurd. Deutsch, na de Tweede Wereldoorlog oprichter en directeur van zijn eigen succesvolle uitgeverij, was enthousiast over het boek, en wilde het maar al te graag uitbrengen. Maar hij stuitte op weerstand tegen publicatie van zijn bedrijfsleiding, die dezelfde argumenten aanvoerde als Gollancz: kritiek op een zo belangrijke bondgenoot als de Sovjet-Unie was niet in het belang van de strijd tegen het Derde Rijk. Vervolgens werd Animal Farm aangeboden aan Jonathan Cape. De eerste reactie was welwillend, en deze uitgeverij leek het boek inderdaad te gaan uitbrengen. Maar Cape wilde het zekere voor het onzekere nemen, en vroeg informeel advies bij het Ministry of Information. Dit noemde publicatie van het boek ‘niet raadzaam’: de satire op de Russische Revolutie, en met name het portretteren van de communisten als varkens, zou de relaties tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie kunnen schaden, en zou daarom niet bevorderlijk zijn voor de gezamenlijke strijd tegen Hitler-Duitsland. De ironie wil dat de ambtenaar die dit informele advies opstelde, Peter Smollett (1912-1980), lang na de Tweede Wereldoorlog werd ontmaskerd als spion van de Russische geheime dienst, de KGB... Smollett was in Wenen geboren als Hans Peter Smolka. Hij was enige tijd in Engeland werkzaam geweest als journalist, en had in 1938 de Britse nationaliteit verworven en tegelijkertijd zijn naam veranderd. Opmerkelijk genoeg slaagde hij er na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in, hoofd te worden van de sectie Rusland van het Ministry of Information. Daar wist hij kritiek op de Sovjet-Unie te smoren alsook propaganda voor dit land te maken, en slaagde hij erin Jonathan Cape te weerhouden van publicatie van Animal Farm. Orwell legde zijn boek vervolgens voor aan Faber & Faber, waar het werd beoordeeld door niemand minder dan de vermaarde dichter en essayist T.S. Eliot (1888-1965), die als redacteur aan deze uitgeverij was verbonden. In een brief van 13 juli 1944 wees Eliot publicatie af; hij kon zich niet vinden in het verhaal, en schreef onder meer: ‘per slot van rekening zijn uw varkens veel intelligenter dan de andere dieren, en daarom het meest geschikt om de boerderij te leiden - in feite zou er zonder hen helemaal geen Animal Farm zijn geweest’Ga naar eindnoot[4]. Daaruit bleek, dat hij de fabel niet helemaal had begrepen. | ||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||
Na deze afwijzingen van vier gerenommeerde uitgeverijen was George Orwell ten einde raad. Juist omdat zijn boek een waarschuwing was tegen het kwalijke karakter van een bondgenoot van de Engelsen, wilde hij Animal Farm snel gepubliceerd zien. Hij kwam met het idee het boek dan maar in eigen beheer uit te brengen, en vroeg zijn puisant rijke vriend David Astor (1912-2001) om een lening die dit mogelijk zou maken. Astor zegde onmiddellijk en onvoorwaardelijk toe. De Canadese, in Londen woonachtige dichter Paul Potts (1911-1990), een andere vriend van Orwell, beschikte over een eigen drukpers, en was bereid Animal Farm te drukken. De benodigde hoeveelheid papier ontbrak echter nog. Inmiddels had Leonard Moore Animal Farm toch aangeboden bij Secker & Warburg. Zoals Orwell vreesde, had Warburg te kampen met een gebrek aan papier - maar niettemin wilde hij het boek per se uitbrengen. Door de papierschaarste duurde het nog tot 17 augustus 1945 voordat Animal Farm daadwerkelijk kon verschijnen. Secker & Warburg werd daarna de vaste uitgever van Orwell; ook zijn volgende roman, 1984, en essays werden door deze uitgeverij uitgebracht. Onder communisten had Orwell zich met zijn publicaties vanaf The Road to Wigan Pier voorgoed gehaat gemaakt. Zelfs nu nog schromen al dan niet voormalige communisten niet, Orwell in een kwaad daglicht te stellen, bijvoorbeeld door onjuiste informatie over hem te verspreiden. Een berucht voorbeeld betreft de zogeheten ‘lijst van Orwell’. In maart 1949 had Orwell Celia Kirwan (1916-2002), een dichteres die indertijd werkzaam was voor het Information Research DepartmentGa naar eindnoot[5], een lijst gegeven van 135 namen van auteurs en anderen die hij vanwege hun politieke opvattingen niet geschikt achtte om anticommunistische propaganda te maken. Door de cruciale informatie ‘niet geschikt om anticommunistische propaganda te maken’ te verzwijgen, werd herhaaldelijk de indruk gewekt dat Orwell andere auteurs vanwege hun ideologische overtuiging had aangegeven bij de Britse Geheime Dienst, of had gepleit voor een beroepsverbod. Daarvan was geenszins sprake: de lijst was niet meer dan een advies aan Kirwan, de betreffende auteurs en anderen niet te vragen voor een specifiek doel: het maken van anticommunistische propaganda. Op deze lijst stond overigens ook, opmerkelijk genoeg, Peter Smollett. | ||||||||||||
BesluitUit onvrede over de gang van zaken rond de publicatie van Animal Farm schreef Orwell een essay getiteld ‘The Freedom of the Press’, dat was bedoeld als voorwoord bij het boek, maar om onbekende redenen uiteindelijk niet werd opgenomen. Het werd pas in 1972 voor het eerst gepubliceerd, in The Times Literary Supplement, met een inleiding van de | ||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||
Engelse politicoloog Bernard Crick, naderhand de eerste biograaf van OrwellGa naar eindnoot[6]. In dit essay wijst Orwell op het wezenlijke belang van persvrijheid in een democratie. Censuur door de overheid is op zich verwerpelijk, maar, aldus de auteur, in tijden van oorlog is censuur van overheidswege begrijpelijk en zelfs noodzakelijk, zeker wanneer de veiligheid van een land in het geding is. Over het algemeen is de opstelling van de Engelse regering in dezen tijdens de Tweede Wereldoorlog opmerkelijk goed, volgens Orwell: zij blijkt verrassend tolerant tegenover degenen die afwijkende politieke meningen verkondigen. Maar veel gevaarlijker dan censuur van regeringswege noemt Orwell de informele zelfcensuur van uitgevers die bang zijn tegen de heersende publieke opinie in te gaan. In Engeland is daarvan in ernstige mate sprake, aldus Orwell: sinds de Duitse aanval op Rusland in juni 1941 is het niet meer mogelijk kritiek te uiten op de Sovjet-Unie, tenzij in uiterst reactionaire bladen waaraan een zichzelf respecterende schrijver zijn naam niet wil verbinden. Waar men ook tijdens de oorlog probleemloos de eigen regering of premier Winston Churchill (1874-1965) kan aanvallen in boeken, kranten of tijdschriften, is kritiek op de Sovjet-Unie of Stalin not done - en zij wordt dan ook eenvoudig niet gepubliceerd. Orwell geeft het voorbeeld van een programma van de BBC-radio, waarin aandacht werd besteed aan het vijfentwintigjarig bestaan van het Rode Leger, zonder dat de naam van Trotski (1879-1940) ook maar werd genoemd. Dat is even juist als het herdenken van de Slag bij Trafalgar (1805) zonder admiraal Nelson (1758-1805) te noemen, merkt hij sarcastisch op. Maar niemand voelt zich geroepen, te protesteren tegen deze vertekening van de geschiedenis, tegen het kritiekloos overnemen van de officiële communistische visie op het eigen verleden, die zich juist kenmerkt door het voortdurend herschrijven van de geschiedenis op grond van wat politiek wenselijk wordt geacht. Deze kwalijke omgang met het verleden zou een belangrijk thema worden in de volgende roman van Orwell, 1984. Bestaat deze slaafse opstelling tegenover de Sovjet-Unie in de Britse pers sinds 1941 vrijwel algemeen, onder de linkse intelligentsia heerst zij nog langer, volgens Orwell: vanaf ongeveer 1930 was het aan de linkerzijde van het politieke spectrum bijna onmogelijk kritiek te uiten op de Sovjet-Unie of Stalin. Wat een criticus van de Sovjet-Unie wilde beweren mocht misschien waar zijn, maar publicatie was niet ‘opportuun’, omdat dit conservatieven en reactionairen in de kaart zou spelen. Het gevolg was bijvoorbeeld, dat mensen die hun hele leven hadden geageerd tegen de doodstraf, de massale executies in de Sovjet-Unie tijdens de politieke vervolgingen van de jaren 1936-1938 verzwegen, of | ||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||
zelfs goedkeurden. Zo ook werd in de linkse pers wel melding gemaakt van een hongersnood in India, maar niet van een hongersnood in de Oekraïne. Orwell noemt het schandelijk en beschamend dat, waar de Engelse regering in oorlogsomstandigheden de persvrijheid zoveel mogelijk probeert en ook weet te handhaven, de linkse intelligentsia zichzelf deze censuur oplegt. Deze ‘intellectuele lafheid’ is naar zijn mening de ergste vijand waarop een schrijver of journalist kan stuiten - en tegen deze vijand had hij moeten vechten om Animal Farm te kunnen publiceren. Maar, concludeert Orwell, ‘als vrijheid ook maar iets inhoudt, houdt zij het recht in mensen te vertellen wat zij niet willen horen’Ga naar eindnoot[7]. | ||||||||||||
Literatuur
|
|