Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Lode Lauwaert
| |
[pagina 43]
| |
eeuwse experimentele schrijvers als Philippe Sollers en Pierre Guyotat. Wat het tweede aspect van deze stelling betreft, beroept Barthes zich op de notie ‘stijl’. In welke zin? Traditioneel is onder meer de stijl het criterium dat het onderscheid tussen goede en slechte schrijvers grondt. Barthes stelt echter dat schrijvers als Gustave Flaubert, die volgens hem de moderne literatuurproductie inluiden, de traditionele opvatting over goede literatuur wijzigen. De reden is dat deze schrijvers geen stijl meer hanteren, hetgeen bij Sollers en Guyotat in een nog duidelijker mate aan het licht komt. Welnu, volgens Barthes kunnen we de eerste sporen van deze ‘stijlloze’ vorm van literatuur reeds terugvinden bij Sade. Hoe moeten we dit begrijpen? In mijn bijdrage ga ik eerst na wat Barthes onder klassieke literatuur verstaat en waarom Sade volgens hem nog deels een traditioneel auteur is. Op basis hiervan kan ik aangeven wat Barthes bedoelt met de afwezigheid van stijl in de moderne literatuur en waarom Sades proza hiervan een van de eerste vertegenwoordigers is - het punt dat centraal staat in Barthes' Sade-essay. Hieruit zal blijken waarom Sades literatuur de aankondiging is van ‘de dood van de auteur’, tevens de gelijknamige titel van Barthes' bekende tekst uit 1968. | |
Sade en de klassieke literatuurMinstens twee aspecten van Sades literatuur duiden er op dat zij nog van een klassieke signatuur is. Justine, of de tegenspoed van de deugdzaamheid, waarin Sade de lotgevallen van de vrome Justine vertelt, illustreert het eerste aspect. Daarin staat de volgende episode. Wanneer de uit Lyon afkomstige koopman Saint-Florent Justine alleen in een bos achterlaat, hoort zij vanachter het struikgewas twee mannen de liefde bedrijven. Deze heren, graaf van Bressac en diens knecht Jasmijn, nemen Justine gevangen en brengen haar naar het kasteel van Bressacs moeder voor wie zij zal werken als een dame de compagnie. Justine slooft zich uit voor haar nieuwe meester, tot wie ze zich voelt aangetrokken. Bressac zelf klaagt over zijn moeder die zijn libertijnse levensstijl onmogelijk maakt en zijn erfenis in handen heeft. Enkele jaren passeren en de graaf, wanhopig omdat zijn moeder zijn financiële middelen bezit, vraagt Justine of zij wil helpen zijn moeder te vergiftigen. Justine weigert en brengt de markiezin op de hoogte van de plannen van haar zoon. Tevergeefs echter, want graaf van Bressac vermoordt uiteindelijk toch zijn moeder. De episode eindigt in het bos waar Justine, als straf voor haar verraad, wordt gegeseld en alleen voor dood wordt achtergelaten. Deze korte samenvatting geeft aan dat Justine aansluit bij een klassieke verteltrant. Dit blijkt onder meer uit de plotse aanwezigheid van de graaf die het plan smeedt om zijn moeder te vermoorden en het slot van het boek waarin zij sterft. De conventionele opbouw van een roman | |
[pagina 44]
| |
vangt immers aan met een presentatie van de protagonist en een beschrijving van de context waarin het verhaal zich afspeelt. Daarop volgend worden op een bepaald moment en vaak onverwachts een of meerdere personages geïntroduceerd die het verdere verloop van de vertelling beïnvloeden. Zij uiten namelijk een wens en richten hun blik naar het moment in de toekomst waarop zij het vooropgestelde doel willen realiseren. Het verhaal speelt zich verder af tussen de uiting van de wens en het al dan niet vervullen van deze wens. Op deze manier, aldus Barthes, weerspiegelt de klassieke vertelling het model van een organische groei. Het verhaal roept het beeld op van een opgaande, getrapte beweging. Het verhaal bestaat immers uit de chronologische opeenvolging van verschillende episoden die op elkaar voortbouwen. Iedere gebeurtenis is zowel een voortzetting van de voorgaande als een drager van nieuwe elementen die bijdragen tot het moment waarop de vertelling haar finale voltooiing kent. Dit moment, de plot, beëindigt de rijping van de geschiedenis en geeft samenhang aan de vertelling. De verschillende episodes ontlenen hun betekenis aan de opname in dit overkoepelende geheel. Dit houdt in dat de traditionele structuur van een roman, waarvan Justine een voorbeeld is, is gericht op de creatie van betekenis die tot stand komt wanneer de verschillende delen opgaan in een harmonisch geheel. Sade sluit ook in een ander opzicht aan bij een klassiek geïnspireerde vorm van literatuur. Dit blijkt onder meer uit ‘De schrijver van Liefde's misdaden aan Villeterque de krantenluis’, Sades brief aan de Franse literaire criticus Villeterque. In een recensie uit 1800 stelt deze dat Sades novellebundel Liefde's misdaden immoreel en de naam literatuur volstrekt onwaardig is. Sade repliceert dat de opzet van zijn literatuur niet dezelfde is als deze van zijn tijdgenoot Crébillon fils, schrijver van onder meer Doolhof der liefde. Diens literatuur wil hoofdzakelijk de lezer overtuigen van het kwaad. De misdaden die Sade veelvuldig en in hem meest wrede vorm beschrijft, fungeren daarentegen, zo antwoordt hij Villeterque, als de achtergrond waartegen de deugd des te schitterender oplicht. Sades literatuur is geen lofrede op de misdaad maar prijst, integendeel, het goede. Zo stelt hij: ‘Wat ik hier [in Liefde's misdaden] poneerde is mogelijk de grootste lof die men kan toezwaaien aan de deugdzaamheid, en inderdaad, als die niet zo schoon was, zou men dan tranen storten over de tegenslagen die haar treffen?’Ga naar eindnoot[2]. Dit blijkt, zo betoogt Sade, bijvoorbeeld uit Faxelange of De misdaden van de eerzucht, een van de novellen die in Liefde's misdaden is opgenomen. Daarin uit de jonge Faxelange de wens om te trouwen met haar jeugdliefde Goé. Haar ouders eisen evenwel dat zij in het huwelijk treedt met de rijke Amerikaan Franlo. Faxelange gehoorzaamt aan hun wil en Franlo neemt haar mee op reis. De bestemming is evenwel niet Amerika, zoals hij haar beloofde, | |
[pagina 45]
| |
maar een kasteel in een afgelegen bos waar Franlo zijn ware gelaat toont en zich overgeeft aan de meest gruwelijke misdaden. De novelle eindigt met de bevrijding van Faxelange door Goé. De pointe ervan is, aldus Sade, de overwinning en de bevrijding van het goede uit de kluwen van het kwade. De stelling dat in Liefde's misdaden het deugdzame leven centraal staat, is merkwaardig. Sade lijkt immers op iedere bladzijde van zijn oeuvre te gedachte te willen verkondigen dat het wezen van de mens in zijn boosaardige neigingen ligt. De vraag of Sades lofzang op het goede al dan niet ironisch is, is echter van ondergeschikt belang. Of Sade nu het kwade dan wel het goede verkondigt, vast staat dat aan zijn literatuur een boodschap ten grondslag ligt die hij wil meedelen aan zijn publiek. In deze zin sluit Sades proza aan bij de traditie van de roman à these of ideeënroman. Kortom, Sades literatuur wordt gedragen door een inhoud. Deze bestaat uit ofwel een betekenis genererende plot, ofwel een boodschap. Beide kenmerken zich doordat ze eenheid brengen in de veel- en verscheidenheid aan episoden. | |
Sade en de moderne literatuurIn De avonden van Gerard Reve staat de tweekamerwoning centraalGa naar eindnoot[3]. Deze kille ruimte functioneert als het referentiekader waarin het monotone leven van Frits zich afspeelt. In de literatuur hebben ruimten evenwel niet alleen een statische functie maar vervullen zij vaak ook een dynamische rol. Ze dienen in dit geval als passages die de verplaatsingen van personages mogelijk maken. Hiertoe lenen de landweg, zee of lucht zich goed. De dynamische ruimte fungeert daarbij dikwijls als een overgang tussen twee aan elkaar tegengestelde ruimten. Zo verbindt de landweg in veel realistische romans het platteland en de stad. Deze overgang van de ene naar de andere ruimte is een expressie van het verlangen om het leven een nieuwe wending te geven. Het personage verlaat het leven als arme landbouwer en trekt naar de stad vanuit de hoop om daar rijkdom te vergaren. Of de held van het verhaal trekt de wijde wereld in om, zoals in de Bildungsroman, tot inkeer of wijsheid te komen. Vanuit dit opzicht weerspiegelt de dynamische ruimte een doelgerichte vertelstructuur. Barthes wijst er ook op dat Sades personages zich vaak van de ene naar de andere regio bewegen. Zo gaat aan de ontmoeting tussen Sades twee bekendste personages, de zussen Justine en Juliette, een hele reisgeschiedenis vooraf. Beiden treffen elkaar voor het eerst na meer dan vijftien jaar in Montargis, gelegen in de Loirestreek. Juliette rust er in een herberg uit met haar man, mijnheer de Corville, omdat ze na een uitstap te vermoeid zijn om terug te keren naar hun landgoed. Wanneer zij op de binnenplaats een in de handboeien geslagen meisje uit een | |
[pagina 46]
| |
postkoets zien stappen, gaan zij, gedreven door nieuwsgierigheid, naar buiten. De gevangene blijkt haar zus Justine te zijn. Zij vertelt haar levenswandel vanaf het moment dat hun wegen scheiden na de dood van hun ouders. Haar geschiedenis is een vijftienjarige, weliswaar noodlottige, reistocht die Frankrijk diagonaal, van het noordwesten tot het zuidoosten, doorkruist. Deze vangt aan in de bossen van Chantilly en Luzarches, beide ten noorden van Parijs, houdt halt in een benedictijnenklooster nabij Auxerre en wordt via Dijon voortgezet tot de provincie Dauphiné. Daar verblijft Justine onder meer in Lyon, Vienne en ook Grenoble, waar ze een gelukkig leven hoopt te kunnen opbouwen. Ze wordt echter ontvoerd door Dubois en later, ter hoogte van Lyon, door zes schoutenknechten gearresteerd op beschuldiging van brandstichting in Villefranche. Deze ruiters stoppen in Montargis alvorens door te rijden naar Parijs, waar Justines veroordeling moet worden bevestigd. De picareske roman - afkomstig van het Spaanse picaro, dat schelm betekent - is een episch genre uit het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. Deze bestaat uit een aaneenschakeling van avonturen waarbij de protagonist met alle mogelijke kringen in aanraking komt. Hierdoor biedt de schelmenroman een gevarieerde blik op de leefgewoonten en zeden van een bepaalde tijd. Hoewel Sade vele reizen beschrijft, maakt hij evenwel geen deel uit van de picareske literatuur. De reden hiervan is volgens Barthes de volgende: ‘Er wordt nooit gezegd dat Sade een auteur is van schelmenromans [...]. De reden van deze “omissie” schijnt te zijn dat zijn hoofdpersoon (Juliette, Justine) nooit meer dan een enkel avontuur doormaakt [....]’Ga naar eindnoot[4]. Hiermee bedoelt Barthes dat, hoewel de context en personages doorlopend wisselen, iedere episode uit Sades proza steeds een herhaling van hetzelfde is. Waar Justine zich ook bevindt - in Auxerre, Lyon of Grenoble - en wie ze op haar weg ook ontmoet - een graaf, monnik of schoolmeester - steeds ondergaat ze dezelfde lotgevallen. Meer bepaald komt telkens opnieuw een driedelige structuur terug. In een eerste fase rechtvaardigt een natuurfilosofisch discours de misdadige handelingen. Zo stelt Dubois, met wie Justine in Parijs uit de gevangenis ontsnapt, dat voor de natuur het kwade even noodzakelijk is als het goede. Vervolgens voegt de libertijn de daad bij het woord. Coeur-de-fer bijvoorbeeld, in de ban van Dubois' redevoering, kleedt Justine uit en verkracht haar. De episode eindigt meestal ofwel met het vertrek van de libertijnen ofwel met de ontsnapping van het slachtoffer. De afgelegde vluchtweg, bijvoorbeeld tussen het benedictijnenklooster en Dijon, is echter geen dynamische ruimte. Deze draagt immers niet de sporen van een nieuw leven maar leidt enkel tot de volgende, gelijkaardige episode. Sades literatuur bestaat uit een voortdurende herhaling van telkens hetzelfde tafereel tijdens de verschillende episoden. Dit repetitieve ritme geeft aan dat de | |
[pagina 47]
| |
verschillende episoden niet voortbouwen op elkaar en toewerken naar een doel. Bij Sade staat niet de teleologische opbouw aan de hand van verschillende taferelen centraal, maar wel de seriële aaneenschakeling van steeds hetzelfde. Dit houdt in dat in Sades tekst, en dit is nu belangrijk, geen betekenis tot stand komt. De doelloze herhaling van telkens hetzelfde verijdelt namelijk de rijping van een geschiedenis en de opname van de verschillende delen in een samenhangend geheel. Daarom kunnen we de libertijnse taferelen niet begrijpen als de expressie van een hogere waarde. Hetgeen in Sades tekst gebeurt, gebeurt en dient tot niets. Het sadisme, aldus Barthes, is geen heilsleer. Anders gesteld, Sades proza roept niet, zoals de klassieke literatuur, het beeld op van een opwaartse, getrapte beweging maar van een vlakke, gebroken lijn of een traag voortkabbelende stroom. Volgens Barthes weerspiegelt niet alleen de herhaling de afwezigheid van de traditionele vertelstructuur in Sades literatuur. Ook een ander aspect wijst hierop. Barthes vestigt de aandacht op het gegeven dat je als lezer van Sade op de hoogte bent van het voedsel dat de libertijnen tijdens de drie maaltijden van de dag tot zich nemen. Zo weten we bijvoorbeeld dat de libertijnen op de eerste dag van hun verblijf in het kasteel van Silling, waar De 120 dagen van Sodom zich afspeelt, zich tijdens de middag te goed doen aan bourgognewijn, gebraad, tussengerechten en madeira bij het dessert. Naast het gegeven dat in Sades literatuur het voedsel op de voorgrond treedt, trekt ook de samenstelling van de maaltijden de aandacht. Wanneer Sades libertijnen 's avonds hun voeten onder de tafel schuiven, beperkt hun maaltijd zich immers niet tot één voorgerecht, hoofdgerecht en dessert. Vaak wordt hieraan een grote verscheidenheid aan eet- en drinkwaren toegevoegd. Zo bevat de maaltijd van Justine - wanneer zij bij gravin van Gernande eet - twee soepen, vijf voorgerechten, acht hors d'oeuvres, acht schotels geroosterd vlees, zes soorten wijn en vier soorten likeur. Sades menu's zijn exuberant gevulde voedingscatalogi. De libertijnen zetten elke nieuwe bereiding op de kaart en benutten iedere mogelijkheid om hun voedselverzameling uit te breiden. Het gegeven dat Sade het voedsel in zijn proza vermeldt, is opvallend. Net als de notatie van andere aspecten van het dagelijkse leven wordt in de klassieke roman het voedsel immers niet opgenomen in een doelgerichte vertelstructuur omdat dit niet bijdraagt tot de voortgang van het verhaal. Indien de maaltijden toch aan bod komen, is de vermelding ervan louter bedoeld ter opvulling van de gaten tussen deze gebeurtenissen die bijdragen tot het verloop van de vertelling. In de klassieke roman is de vermelding van het voedsel een overtollige buitensporigheid ten aanzien van het overkoepelende geheel. Het voedsel is een detail, een onbeduidend ding zonder informatieve waarde. Welnu, de uigebreide aanwezigheid van deze details | |
[pagina 48]
| |
in Sades proza overschrijdt de opvullende functie van het detail en wijst op de afwezigheid van een doelgerichte handelingslogica. De onbeduidende vermelding, bij Sade het voedsel, is wat overblijft wanneer het belang van het geheel verdwijnt. Sade heeft geen klassieke literatuur geschreven. Neen, zijn literatuur is daarentegen romanesk omdat datgene aan de oppervlakte komt wat in de klassieke roman op de achtergrond blijft. Volgens Barthes staan in Sades literatuur niet de eenheid maar de veelheid (herhaling) en verscheidenheid (details) centraal. Beide wijzen op de verzelfstandiging van het deel ten aanzien van het geheel. Kortom, Sades literatuur roept het betekenisloze op. De veelheid en verscheidenheid kenmerken volgens Barthes evenwel niet alleen het prozaïsche luik, maar ook andere aspecten van Sades literatuur. Ik illustreer eerst de herhaling en keer hiervoor terug naar Justine. Wanneer graaf van Bressac Justine bevrijdt uit het bos waar zij door Saint- Florent is achtergelaten, vertelt hij haar op het kasteel van zijn moeder de gruwelijke wederdiensten die hij van haar verwacht. Deze stemmen evenwel niet overeen met de verwachtingen van Justine. Zij heeft immers niet alleen haar hart aan de graaf verloren maar leidt bovendien een vroom leven waartoe ze ook de graaf, weliswaar tevergeefs, hoopt te kunnen overhalen. Ze stelt: ‘Soms zocht ik mijn toevlucht in de godsdienst; bijna altijd vond ik daarin troost en ik probeerde haar verkwikking op de ziel van dit verdorven wezen over te brengen [...] maar de Graaf liet me niet lang van dergelijke wapenen gebruik maken’Ga naar eindnoot[5]. De graaf reageert op Justines religieus geïnspireerde levenswijze en probeert haar te overtuigen van de leugens en werkelijke drijfveren van het christelijke geloof. Zo stelt hij de retorische vraag: ‘Wat zijn godsdiensten dus, volgens deze opvattingen, anders dan een breidel waarmee de sterkste uit heerzucht de zwakste in zijn macht wilde houden?’Ga naar eindnoot[6]. Verder fulmineert hij tegen ‘[...] twee onnozele romans, bekend onder de naam het Oude en Nieuwe Testament [...]’ en drijft hij de spot met ‘[...] de melaatse Jood, geboren uit een slet en een soldaat [...]’Ga naar eindnoot[7]. Hoewel Bressac aangeeft dat hij in dialoog wil treden met Justine en haar aanspoort hem te onderbeken, krijgt zij toch nooit de kans om hem te antwoorden. Bressacs vertoog is een monoloog en lijkt te worden aangedreven door een vlaag van razernij. Het onverstoorbare en doordrammende ritme waarop zijn betoog gedijt, zet Justine buitenspel. Bressac rijgt de zinnen in een hoog tempo aan elkaar, herhaalt tot vervelens toe het punt van zijn uiteenzetting en voegt daaraan telkens nieuwe voorbeelden toe. Het resultaat is een lang uitgesponnen discours dat bulkt van de herhalingen. Hierdoor schiet Bressacs uiteenzetting zijn doel evenwel voorbij. Wat immers de aandacht trekt, is niet het bedrog waarvan hij het christendom beschuldigt maar wel de aanhoudende toevoe- | |
[pagina 49]
| |
ging van altijd dezelfde elementen aan zijn blasfemische uiteenzetting. Deze uitbreiding van zijn vertoog duwt de atheïstische boodschap naar de achtergrond. Hoewel deze boodschap op het eerste gezicht aan de oorsprong van zijn vertoog lijkt te liggen, ligt het gewicht van zijn uiteenzetting elders. In Sades meer filosofische passages, dit toont onder meer Bressac, staat niet de expressie van een idee centraal, maar wel de uitdijing van die passages. In De slaapkamerfilosofen vertelt Madame de Saint-Ange aan haar broer Le Chevalier en haar homoseksuele vriend Dolmancé dat hen de vijftienjarige Eugénie, die ze vorige herfst leerde kennen in een klooster, de komende twee dagen zal vergezellen. Wanneer haar broer naar de reden van dit bezoek vraagt, antwoordt ze: ‘Dolmancé en ik zullen in dat mooie kleine hoofdje alle beginselen van de meest ongebreidelde lichtzinnigheid prenten, wij zullen het vuur dat ons bezielt in haar ontsteken, het voeden met onze filosofie, haar onze verlangens ingeven [...]’Ga naar eindnoot[8]. De rest van het boek speelt zich af in een weelderig salon waar Eugénie wordt ingewijd in ‘de geheime mysteriën van Venus’. Net zoals bij Sades tijdgenoten worden deze didactische uiteenzettingen, dat is bekend, afgewisseld met erotische en misdadige taferelen. Barthes beklemtoont dat Sades literatuur bestaat uit deze nevenschikking van didactische, erotische en misdadige passages. Deze staan naast de eerder vermelde natuurfilosofische dissertaties, de romaneske opsomming van details, de reisverslagen, de intriges en, zoals in De 120 dagen van Sodom, de blauwdrukken van de libertijnse samenleving. Dit leidt ertoe dat bij Sade de grens, die deeldomeinen van de literatuur als het reisverslag en de erotiek doorgaans scheidt van elkaar, wordt opgeheven. Zo stelt Barthes: ‘[...] het gaat er Sade om, de esthetische scheiding tussen de talen uit te wissen [...]’Ga naar eindnoot[9]. Deze combinatie van verschillende taalsferen maakt het evenwel onmogelijk om Sades literatuur samen te vatten. Dit houdt in dat een lezing van Sade niet moet zoeken naar een boodschap waarvan men vaak aanneemt dat deze de kern van literatuur vormt. Een hermeneutische lezing van Sade schiet haar doel voorbij. Een goede Sadelectuur, aldus Barthes, vereist daarentegen dat de aandacht wordt gericht op de reikwijdte en de verscheidenheid aan taalsferen die zijn literatuur bestrijkt. Sades literatuur is immers geen homogeen geheel maar een assemblage, een heterocliete verzameling zonder centrum. Deze interpretatie van Sade kan in verband worden gebracht met Barthes' andere interesses. In 1969 neemt immers Barthes een gastdocentschap op aan de universiteit van Rabat in Marokko, waar hij een voorliefde voor de soeks ontwikkelt. Welnu, Barthes' interesse in Sade is vergelijkbaar met zijn belangstelling voor de doolhof van kronkelige winkelstraten die niet uitmondt in een centrum. | |
[pagina 50]
| |
Sade en de dood van de auteurIndien bij klassieke literatuur de overdracht van een boodschap en de productie van betekenis centraal staan, wil dit zeggen dat zij is gericht op de expressie van een inhoud. Daarom is de belangrijkste taak van de traditionele literatuurbeoefening de schikking van de verschillende bestanddelen in een orde die de inhoud adequaat uitdrukt. De meeste aandacht van de schrijver gaat uit naar de compositie van het literaire werk. De voornaamste zorg van de schrijver is het vinden van een stijl, oftewel het geheel aan regels dat een tekst organiseert en vorm geeft, waarmee hij de betekenis of boodschap goed kan overbrengen. Dit impliceert volgens Barthes dat de notie ‘stijl’ is geënt op het onderscheid tussen vorm en inhoud. De literaire taal en het geheel van compositieregels waarnaar zij zich schikt, zijn de vorm waarin een gebeurtenis of, zoals bij een ideeënroman, een boodschap zich aanbiedt aan de lezer. Meer nog, stijl impliceert niet alleen het onderscheid tussen vorm en inhoud, maar gaat volgens Barthes gepaard met een afgeleide taalopvatting. De traditie veronderstelt immers dat zowel de inhoud als de intentie van de schrijver om die inhoud op de lezer over te brengen voorafgaan aan de roman. De taal zelf is daarbij ondergeschikt aan de inhoud en is slechts het middel dat uitwendig is ten aanzien van de inhoud die erdoor wordt uitgedrukt. Aangezien de inhoud centraal staat, blijft de vorm in de klassieke literatuur idealiter dan ook op de achtergrond. Volgens de conventie vormt goede literatuur zich door een transparante taal die verdwijnt achter de inhoud die ze uitdrukt. In laatste instantie wil de schrijver dat de taal het ‘natuurlijke’ verlengstuk van de inhoud lijkt. Klassieke literatuur impliceert het vergeten van haar eigen geconstrueerdheid. In een van zijn meest invloedrijke essays, De dood van de auteur, gaat Barthes in tegen de centrale positie die de auteur normaal gezien bezet in de literatuurwetenschap. Hij reageert tegen de auteur omdat deze de inhoud van een tekst finaal genereert en controleert. Met de titel van zijn essay verwijst Barthes naar een beweging in de literatuurgeschiedenis waarin door de afname van de klemtoon op de inhoud van literatuur ook de centrale rol van de auteur als drager van die inhoud verdwijnt. Hij bedoelt hiermee de moderne literatuur, waarvan de beweging van de nouveau roman, met schrijvers als Sollers en Guyotat, de extreme variant is. Welnu, mijns inziens begrijpt Barthes Sades oeuvre als een van de eerste vormen van literatuur die de dood van de auteur inluiden. Sade, zo benadrukt Barthes, communiceert immers geen inhoud die het geheel normaal schraagt en samenhoudt. Zijn literatuur is ‘stijlloos’ omdat de vorm aan zelfstandigheid wint en geen inhoud dient. Bij Sade treedt de vorm excessief - want niet aan een inhoud gebonden | |
[pagina 51]
| |
- aan de oppervlakte en komt de literatuur uit voor haar eigen geconstrueerdheid. Deze autonomie van de vorm - Sades modernisme en formalisme - uit zich onder meer in de verscheidenheid aan taalsferen en de herhaling van hetzelfde. Sades oeuvre is een onsamenhangend weefsel van tekens zonder inhoud, dat zich ongehinderd doorzet. Anders gesteld, Barthes' interesse in Sade heeft hiermee te maken dat hij in zijn oeuvre de eerste sporen van een vorm van literatuurbeoefening ontwaart die niet op een klassieke maar semiologische manier moet worden begrepen. |
|