| |
| |
| |
Podium
Taxi naar het oerland
Over de kunstwerken van Wilma Marijnissen
Ze heeft geen tijd. De stapels papieren op haar bureau groeien aan, de emails stromen binnen. Ze roepen haar toe dat ze aandacht aan ze moet schenken, en gauw ook. Toch gaat Wilma Marijnissen 's avonds de oude taxi van haar vader uit de stalling halen: de Mercedes waarin hij vroeger mensen door Den Haag reed. Waarin hij Wilma en haar nichtjes en neefjes in de zomervakantie uit Brabant haalde, toen ze klein waren. Ze controleert het oliepeil, zet de mortelbak in de achterklep, steekt het getijdenpapiertje in haar zak. Metten 4.30 uur, Lauden 7.30 uur, Terts 9.00 uur, ze staan er allemaal op. Ondertussen is het verfrommeld geraakt, maar voor Wilma Marijnissen is het heilig. Dit kladje, deze eeuwenoude traditie, bepaalt morgen haar ritme.
Ze gaat vroeg op pad. In haar tijdscapsule, op weg naar Brabant, naar het oerlandschap, waar haar moeder vandaan komt. Ze staat tussen de forensen in de file. Rotterdam, Breda, Tilburg, Eindhoven, bij Waalre eraf. Ze is weg van de gewone wereld. Het wordt steeds stiller op de weggetjes. Ze komt aan bij de Achelse Kluis. Broeder Jo zit niet meer aan de poort. Ze parkeert de auto en begroet enkele broeders. Broeder Jo is naar een rusthuis verhuisd. Dan gaat ze aan het werk. Wilma mengt de specie met het koude water, sjouwt de gereedschappen naar de ruwe, oude buitenmuur. Daar gaat ze aan het voegen. Heeft het nut? Ze twijfelt. Ze kan het ook niet goed: Wilma is geen metselaar. Maar ze probeert het elke keer goed te doen, vol aandacht, geconcentreerd. Het gaat
| |
| |
haar aan het hart dat de gemeenschap nog maar zo klein is. In de verte slaan de klokjes; ze geven de getijden aan. Maar dit is niet broeder Joris. Wilma hoort het: dit is anders. Als ze het vraagt, tijdens het middagmaal, blijken de klokjes geautomatiseerd te zijn. Broeder Joris kon het werk niet meer aan. Elke maand maakt Wilma aantekeningen. De belangrijke gebeurtenissen, de details. Soms is er iemand overleden. Soms zijn in de buurt nieuwe verkeersborden geplaatst. Bordjes voor de toeristen: meer verwijzingen, links, hyperlinks. Vroeger werd de koffie in het gastenverblijf met de hand gezet; nu staat er een automaat.
Al acht jaar lang, aanvankelijk met gasten, maar al gauw in een door haar verkozen eenzaamheid, voegt Wilma de bijna 365 meter lange kloostermuur van de Achelse Kluis. De buitenkant van de muur. Want ze is en blijft een buitenstaander. Op sommige plekken staat de muur op instorten. Gestut wordt hij niet. Toch gaat Wilma door met voegen. ‘Ik wil altijd overal iets aan doen. Ik wil actie ondernemen als ik zie dat iets in mijn idee onjuist of onrechtvaardig is. Misschien zou ik het hier en nu moeten accepteren zoals het is’, zegt ze. ‘Ik denk dat de broeders daar beter in zijn dan ik. Maar ik heb daar moeite mee. Liefst zou ik de Kluis redden, in mijn rugzakje douwen’. Maar tegelijk voelt zij ook dat een actiegroep in de Kluis niet thuishoort. ‘Ik zou door te schreeuwen de stilte van de plek ondermijnen’. Daarom bestaat haar actie uit dit voegwerk. Uit deze performance, getiteld Windstil + 364,8 meter kloostermuur.
Het project loopt als vanzelf over in andere kunstprojecten die zij realiseert. Voor het project Requiescat In Pace maakte Wilma Marijnissen 175 houten kruisjes met tekst, als een reactie op de voorgenomen sloop van de R.K. Basisschool Willemspark in Den Haag. Een van de broeders gaf haar ooit een flinke vracht gerooide druivelaren mee. Van deze struiken is gegeten en gedronken. Dat gebeurt niet meer. Wilma verwerkte ze tot de installatie Twaalf uit een gros, een tijdelijk werk in een kerkgebouw uit de jaren zestig, in Den Haag. De twee boomstronken die de muur van binnenuit omduwden, liggen in haar atelier nog te wachten op verwerking.
Installaties (ruimtelijke kunstwerken), performances, theatervoorstellingen, zwerftochten, lezingen en dialogen op locatie zijn de vormen die Wilma Marijnissen kiest om iets te vertellen over de mens in relatie tot zijn omgeving - landschap en architectuur. Marijnissen neemt, zoveel mag duidelijk zijn, stelling met haar werk. Het is een aanklacht tegen de slash and burn-koorts waardoor men in Nederland is bevangen: de dwanggedachte om de ruimte in no time een metamorfose te laten ondergaan, in te richten voor een nieuwe toekomst. Maar de geschiedenis is kwetsbaar. Een shovel er overheen en zij is weg. Marijnissen: ‘Er heerst een gekte binnen de ruimtelijke ordening: alles moet anders en op een andere plek, niets voldoet meer aan de “eisen van deze tijd”. Het landschap moet tegenwoordig blijkbaar bedacht, beheersbaar, aangeharkt en kunstmatig zijn’. Onze woon- en werkomgeving moet
| |
| |
er strak en glad uitzien, snel en succesvol. ‘Het kan en mag niet meer organisch en van onderaf groeien. Het landschap wordt middenin zijn evolutie gesloopt, uiteengerukt. Daardoor bestaat er geen natuurlijke oorsprong meer en geen natuurlijk verval. Deze tragiek, het doorschieten in ruimtelijke ordening, wordt nog verergerd door het feit dat allerlei beslissers de gebieden waarover zij plannen maken, niet van binnenuit kennen’. Maar zij nemen, door te besluiten over de functie en de inrichting van de grond, ook beslissingen over het culturele en sociale. En niet alleen over de toekomst waar zij zo door geobsedeerd zijn, maar ook over heden en verleden. Wordt Nederland een ‘Dubai aan de Noordzee’, om met een term uit een verkenning van Rijkswaterstaat te spreken?
De mens en zijn plek, die horen bij elkaar. Planologen en architecten, vindt Wilma Marijnissen, moeten hen eerst ontmoeten voor zij die ruimte herindelen. Een andere plek waar zij actief is als kunstenaar, is de Binckhorst: een terrein tussen Den Haag en Voorburg waar in de jaren dertig en vooral in de jaren vijftig veel bedrijvigheid ontstond. Marijnissen groeide er op, in de wereld van taxi's, benzinestations, garages, autorijscholen en sloperijen. Als kind was ze voornamelijk te vinden in het garagebedrijf van haar ouders, gelegen aan de Binckhorstlaan. Nog steeds heeft zij veel contact met bewoners en eigenaars van familiebedrijven op de Binckhorst. Deel van haar artistieke werk is de organisatie van zwerftochten door het gebied. Deze zijn bedoeld voor leden van de gemeenteraad, voor het college van burgemeester en wethouders, maar ook voor stedenbouwkundigen, architecten, projectontwikkelaars, enzovoort. Marijnissen wil hun het avontuur en de ziel in het landschap tonen, de authenticiteit van het dagelijkse en de aandacht voor het gewone, het kleine. Marijnissen legt het verband met de Achelse Kluis: ‘Ook daar heb ik de aandacht voor de hele kleine dingen ervaren’. Marijnissen vertelt hoe broeder Joris na de broodmaaltijd zorgvuldig elk kruimeltje opveegde voor de vogels. En hoe broeder Gaby al vierendertig jaar lang zorgt voor schildpad Krak, die zijn winterslaap houdt in de tuin. ‘Vierendertig keer heeft Krak zichzelf in de binnentuin ingegraven voor de winter, en is hij weer opgestaan zodra de lente zich aandiende. Op zijn schild zetten de broeders een witte stip, zodat ze wisten waar hij zat. Werd het erg koud, dan legden de broeders wat extra tuinafval bovenop zijn plek, om hem warm te houden’. Deze zo belangrijke zorgzaamheid voor de meest eenvoudige dingen, lijkt volgens Marijnissen in Nederland helemaal te verdwijnen.
Zij is niet categorisch tegen de hedendaagse architectuur, maar in de bouwplannen in en rond Den Haag ziet Marijnissen gebouwtjes en weggetjes, plekken en routes - en daarmee ook sociale structuren - rücksichtslos verruild worden voor grote, imponerende, moderne bouwprojecten die elke herinnering wegvagen. De keuze lijkt al gemaakt: de vooruitgang, díe is belangrijk. Alles moet nieuwer, groter, sneller. Trendy en glossy. De herinnering aan wie we waren, ach, wie
| |
| |
maalt daar nog om. ‘Maar wat is nu eigenlijk belangrijk?’, vraagt Marijnissen zich af. ‘En wie bepaalt wat belangrijk is, wat waardevol is?’
Vaak vind je in de vormtaal van de kunstwerken van Marijnissen de dichotomieën kwetsbaarheid versus sterkte, vergaan en afscheid versus vasthouden en conserveren, rust versus drukte, en mens versus on-mens. Veel kunstwerken van Wilma Marijnissen draaien om de kracht en de schoonheid van het ‘laten-gaan’. Zo ook haar beeldend werk Claustrum, dat bestond uit vier ‘cellen’ van bouwstaal en beton, geplaatst in de open lucht en gevuld met lege flessen, berkenstammen, dakpannen en riet. Door het kunstwerk ben je getuige van het proces van vergaan: op de flessen groeien algen, het riet zakt in, op de stammetjes komen mossen. In de zwerftochten, maar ook in haar decors voor theater- en dansvoorstellingen, wil Marijnissen de toeschouwers deze kracht van het ‘laten-gaan’ laten ervaren. Vaak werkt zij daarbij met pure, harde, heftige materialen als beton, staal en grote boomstronken. Zij roept de ervaring van het rauwe op, bijvoorbeeld door dansers te laten werken met de elementen. In de installaties en de toneelbeelden voor een voorstelling rond de Winterreise van Schubert - in samenwerking met choreograaf/danser Samir Calixto - werkte zij met smeltend ijs, druppelend op het hoofd van de danser. In de dansproductie Grondzaken, eveneens met Calixto, op de ongepolijste locatie van het autoschadebedrijf Spoelstra op de Binckhorst, werkte Marijnissen met boomstammen die in halve bollen van beton waren ingegoten.
‘Wat loop je toch te sjouwen’, zegt men wel eens tegen haar. (Tussen twee haakjes: Marijnissen is een frêle dame, niet bepaald het type Oost-Duitse zwemster). Maar dat zwoegen en sjouwen is essentieel voor haar werk. Het directe contact met het stoffelijke, het lijfelijk voelen van de aarde en de grond, de rauwe ervaring van de elementen, dat is volgens Marijnissen essentieel voor het menselijk bestaan. Dit betekent ook dat Marijnissen kritisch is over de digitale wereld. Marijnissen: ‘Het is een noodzakelijk kwaad. Als we morgen weer alles met enveloppen en postzegels moesten doen, zou ik het niet erg vinden’. Zo ook over de archivering van haar werk. Haar atelier is overladen met stoffelijke zaken. En dan heb ik het over enorme zware objecten. ‘Archiveren, in een laptop, dat kan ik niet, wil ik niet. Textuur, kleur, geur en vorm zijn cruciaal’.
Dit sluit aan bij het educatiewerk waar Marijnissen zich voor inzet. Zij geeft rondleidingen aan kinderen die opgroeien in Den Haag. Zij gaat niet langs het Mauritshuis of het Haags Historisch Museum; zij neemt ze mee naar bijvoorbeeld de wijk Mariahoeve die werd gebouwd in de jaren zestig. Bewust kiest zij voor een stuk geschiedenis dat dichterbij ligt. Dichter bij huis, ook. Marijnissen: ‘Die kinderen hebben het idee dat de stad al heel lang zo hypermodern is. Ik wil hun juist in deze wijk laten zien dat de wereld er een paar decennia geleden heel anders uitzag, en dat de digitale wereld er nog maar net is’.
Net als de landschapsschilders van de Romantiek gelooft Marijnissen dat
| |
| |
het landschap een sterke wisselwerking heeft met de diepste menselijke gevoelens. Het landschap is in wezen de oorsprong van het bestaan en de identiteit van de mens. Marijnissen: ‘Mensen verlangen ernaar zich met het landschap, en dat is zowel cultuur- als natuurlandschap, te verenigen. Het landschap zet de mens op een bescheiden plek in ruimte en tijd en behoort de mens te overleven. Dat is een oergegeven. Wat we nu doen, wel twee of drie keer in ons leven, is het landschap herscheppen. We overleven het dus ook twee, drie keer. En dat is eigenlijk niet natuurlijk. Zo verdwijnen de tastbare en verhalende collectieve herinneringen die mensen binden en samenbrengen’.
De kunstwerken van Marijnissen doen ons ervaren dat juist (ik citeer) ‘de gelaagdheid van de plekken waar wij wonen (de verschillende tijdslagen in de architectuur), immateriële waarden vertegenwoordigen die duurzaam en heilzaam zijn voor een gezonde en betrokken samenleving’. Ik zou dit willen leggen naast ons emotionele faillissement van dit moment. Een aanzienlijk percentage van de bevolking, juist in landen met hoge inkomens, blijkt met depressies te kampen, wijzen recente gegevens van de World Health Organisation uit. Verdwijnt er met de sloop van bepaalde kleinschalige autonome landschappen niet ook een stuk van onze identiteit? Als het zo is dat de mens op zoek is naar zijn absolute plek, zijn oerland, waar contact gemaakt wordt met de eigen geschiedenis, dan kan het verdwijnen ervan een diep gevoel van eenzaamheid en verdriet oproepen. Niet omdat men zijn eigen vergankelijkheid ziet, maar juist omdat die sterfelijkheid wordt uitgewist. Omdat zoiets intiems als ons eigen vergaan wordt weggepoetst, en dus ontkend.
□ Annemarie Estor
| |
| |
| |
De omzwervingen van Aminata Diallo
Over The Book of Negroes van Lawrence Hill
Aan het einde van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) beloofden commandanten van het Engelse leger in New York invrijheidsstelling aan die negerslaven die konden bewijzen dat zij de Engelsen in een of andere vorm tenminste een jaar hadden gediend. In 1783 werden zo de namen van ongeveer drieduizend slaven door Engelse officieren opgetekend in een catalogus, The Book of Negroes. Vermelding in dit register - en voor bijna allen hield dit in dat zij voor het eerst met name werden genoemd, en daarmee werden erkend als individu - betekende dat men voldeed aan de voorwaarden om in vrijheid te worden gesteld. Bijna vijfennegentig procent van degenen die in The Book of Negroes werden opgenomen, reisde per schip af naar Nova Scotia in Canada, waar hun naast vrijheid ook land en middelen waren beloofd om zelfstandig een bestaan te kunnen opbouwen. Voor velen liep dit echter uit op een bittere teleurstelling, niet in de laatste plaats omdat de Engelsen niet al hun toezeggingen nakwamen. Een grote groep voormalige slaven vertrok daarom tien jaar later, gesteund door Engelse abolitionisten, naar Sierra Leone om daar in vrijheid een eigen kolonie, Freetown, op te bouwen. Dit historische kader maakt The Book of Negroes tot een uniek bewijsstuk voor de geschiedenis van de zwarte bevolking van Canada, ook omdat de Engelsen behalve de namen van de be- | |
| |
trokkenen ook andere gegevens noteerden zoals geslacht, leeftijd, opvallende fysieke kenmerken, herkomst en achtergrond. Hoe uniek dit bewijsstuk ook moge zijn, het bestaan ervan was tot voor kort slechts bekend bij een handjevol Canadese historici wier specialisme de geschiedenis van de zwarte bevolking van het land is.
De Canadese schrijver Lawrence Hill (o1957) gebruikte deze geschiedenis van de zogeheten Black Loyalists (Zwarte Getrouwen) in Nova Scotia als uitgangspunt en achtergrond voor zijn indrukwekkende historische roman The Book of Negroes (2007), die onlangs in Nederlandse vertaling als Het Negerboek is verschenen. The Book of Negroes is de derde roman van Hill; eerder publiceerde hij Some Great Thing (1992) en Any Known Blood (1999). Beide boeken kregen weliswaar lovende kritieken, maar werden niet bijzonder goed verkocht. Daarnaast schreef Lawrence Hill twee non-fictie-boeken, een dat handelt over de vraag hoe het is om zwart, en blank!, te zijn in Canada; en een over een Amerikaanse soldaat die vol patriottisme zijn diensttijd in de oorlog in Irak begint, maar gaandeweg beseft dat hij voor een verkeerde zaak vecht. Bovendien schreef Hill het scenario voor een documentaire over de geschiedenis van zwarte kerkgemeenschappen in Canada.
Hoofdpersoon en verteller van The Book of Negroes is Aminata Diallo, die, inmiddels een oude vrouw, in 1802 naar Londen is gereisd op verzoek van abolitionisten die haar getuigenis willen inzetten in hun strijd voor afschaffing van de slavenhandel - de strijd voor afschaffing van de slavernij volgde ineen later stadium. In afwachting van een audiëntie bij de Engelse koning George III stelt zij haar levensverhaal op schrift.
Dit verhaal begint in het dorp Bayo, in het huidige Mali, waar zij werd geboren en gelukkige kinderjaren doorbracht als dochter van een handelaar in sieraden en een vroedvrouw; haar vader is een vrome moslim die haar de beginselen van zijn geloof bijbrengt. Wanneer zij elf jaar oud is wordt Aminata ontvoerd door slavenhandelaars; bij de ontvoering moet zij toezien hoe haar ouders en verschillende andere dorpsgenoten worden vermoord. Samen met andere gevangenen - uit haar eigen dorp, maar ook uit omliggende dorpen - wordt zij geketend en moet zij naar de kust van West-Afrika lopen. Chekura, een jongen van haar leeftijd, helpt de slavenhandelaars maar wordt uiteindelijk ook zelf, tegelijk met Aminata, aan boord van een slavenschip gebracht. Ondanks dat zij wordt vernederd, moet toezien hoe afschuwelijke wreedheden worden begaan en verslapt raakt door ondervoeding, overleeft Aminata de oversteek naar Amerika. Dit met name omdat zij gebruik weet te maken van wat zij van haar ouders heeft geleerd - het halen van kinderen van haar moeder, de beheersing van verschillende Afrikaanse talen van haar vader.
In Zuid-Carolina wordt Aminata samen met haar dorpsgenoot Fomba, die tijdens de reis naar Amerika zijn verstand heeft verloren, verkocht aan Master Appleby, de eigenaar van een indigoplantage. Op deze plantage
| |
| |
neemt Georgia, een slavin die in Amerika is geboren, Aminata onder haar hoede. Van haar leert Aminata Engels, later van Mamed - de opzichter van de plantage, die ook zelf een slaaf is - lezen en schrijven, hoewel dat eigenlijk is verboden. Georgia verzorgt Aminata als zij ziek is en probeert haar te beschermen tegen misbruik door de eigenaar van de plantage, die haar uiteindelijk toch verkracht. Aminata zint voortdurend op een manier om te vluchten en terug te keren naar Bayo. Chekura, die is verkocht aan de eigenaar van een plantage in de buurt, bezoekt haar 's nachts heimelijk, en zij trouwen; Aminata wordt zwanger. Zij krijgen een zoon, Mamadu, die door Appleby bij haar wordt weggehaald en verkocht wanneer hij tien maanden is. Chekura kan haar als gevolg van verscherpt toezicht op de plantages niet meer bezoeken.
Verteerd door verdriet weigert Aminata nog te werken op de plantage. Appleby verkoopt haar daarom aan Solomon Lindo, de Joodse inspecteur van indigo in de regio. Lindo belooft haar een beter leven in Charles Town (het huidige Charleston): hij zal haar niet als slavin maar als bediende behandelen. Zij krijgt salaris waarvan zij huur moet betalen voor haar huisvesting. Aanvankelijk is haar leven bij Lindo inderdaad beter dan bij Appleby, maar wanneer de echtgenote van Lindo komt te overlijden wordt de verhouding tussen Aminata en Lindo slechter en slechter. Als Lindo haar meeneemt naar New York weet zij daar - tijdens onlusten bij het uitbreken van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog - aan hem te ontsnappen. Lindo kan haar niet zoeken: hij moet terug naar Charles Town om zijn bezittingen veilig te stellen.
In Manhattan maakt Aminata snel vrienden. Zij voorziet in haar levensonderhoud door te werken in een eethuis, en als vroedvrouw. Daarnaast geeft zij als vrijwilliger les in lezen en schrijven aan de zwarte bevolking. Aan het einde van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog wordt aan slaven die kunnen bewijzen dat zij een jaar of meer voor de Engelsen hebben gewerkt, invrijheidsstelling en een vrijplaats in Nova Scotia aangeboden. Hun namen worden opgetekend in het Book of Negroes. Ook Aminata zelf werkt mee aan dit boek - zij moet de Engelsen helpen omdat zij kan lezen en schrijven en bovendien verschillende Afrikaanse talen beheerst. Aminata en Chekura, die weer is opgedoken, gaan aan boord van de Joseph om hun vrijheid tegemoet te varen. Aminata moet het schip echter verlaten omdat Appleby beweert dat zij een van zijn gevluchte slaven is; zo raakt zij, inmiddels zwanger, opnieuw van Chekura gescheiden. Deze vaart weg, terwijl Aminata voor de rechtbank moet verschijnen waar de beweringen van Appleby worden getoetst. Tijdens de rechtszaak verschijnt Lindo, die kan bewijzen dat hij Aminata van Appleby heeft gekocht; Lindo geeft bovendien zijn rechten op haar op, en schenkt haar formeel haar zo begeerde vrijheid.
Met het laatste schip vertrekt ook Aminata naar Nova Scotia, waar zij aankomt in Shelburne, in de hoop zich later bij Chekura te kunnen voegen. Zij voorziet in haar onderhoud als
| |
| |
vroedvrouw en lerares; haar dochter May wordt geboren. Waar zij ook informeert, zij komt niet te weten waar Chekura is gebleven. In de nasleep van rassenrellen in Shelburne wordt May, inmiddels drie jaar oud, ontvoerd door een blank echtpaar waarmee Aminata bevriend was geraakt. Zij blijft alleen achter, wanhopig zonder haar man en dochter. Uiteindelijk weet een Engelse abolitionist te achterhalen wat er met Chekura is gebeurd: het schip waarop hij is afgereisd naar Nova Scotia, is vergaan. Zonder hoop haar dochter nog ooit terug te vinden, besluit Aminata als de kans zich voordoet naar Afrika te reizen, om haar geboortedorp Bayo terug te zien.
Samen met een grote groep teleurgestelden vertrekt zij, in het gezelschap van enkele Engelse abolitionisten, naar Sierra Leone, waar zij de kolonie Freetown stichten. Van daaruit gaat zij na enige tijd, met een Afrikaanse slavenhandelaar die zij vertrouwt, naar het binnenland, om Bayo te zoeken. Als zij merkt dat de slavenhandelaar voornemens is zijn beloftes te breken en haar te verkopen, vlucht zij 's nachts weg. Na nieuwe omzwervingen keert zij terug in Freetown; de hoop Bayo terug te zien heeft zij dan opgegeven. Op aandringen van enkele Engelse abolitionisten reist zij met hen naar Londen, om getuigenis af te leggen over de verschrikkingen van de slavenhandel. Een verslag van haar hand wordt in het Engelse parlement besproken; zij wordt uitgenodigd voor een audiëntie bij koning George III en koningin Charlotte. Door alle aandacht die de pers aan haar besteedt, vindt haar dochter May, die in Engeland woont en werkzaam is als onderwijzeres, haar terug. May zorgt voor haar nu zij oud is; voor zover zij nog kan ondersteunt Aminata de abolitionisten in hun strijd voor afschaffing van de slavenhandel.
Lawrence Hill heeft met The Book of Negroes een overweldigende roman geschreven die werd bekroond met de Commonwealth Writers' Prize for Best Book en verschillende andere prijzen. Zijn boek wordt gedragen door de bijzondere persoonlijkheid die hij heeft geschapen met Aminata Diallo, die - hoe groot de verschrikkingen ook zijn die zij moet doorstaan - steeds opnieuw de moed en de vasthoudendheid heeft om te vechten voor een beter leven. In haar meeslepende verhaal klinken geen zelfmedelijden en beschuldigingen, maar zij strijdt onophoudelijk voor een betere toekomst. In die strijd is onderwijs buitengewoon belangrijk. Als kind al is Aminata bijzonder leergierig, wanneer zij haar moeder vergezelt wanneer deze gaat helpen bij geboortes, of wanneer zij van haar vader les krijgt in de beginselen van zijn geloof. Later, in Amerika, beseft Aminata voortdurend dat zij zich verder moet ontwikkelen, wil zij een kans op vrijheid hebben. Daarom leert zij met grote hartstocht lezen en schrijven; als zij eenmaal vrij is, zal zij met dezelfde passie anderen het lezen en schrijven proberen bij te brengen.
Het verhaal van Aminata Diallo komt voort uit de verbeelding van Lawrence Hill, maar berust ook op uitgebreid historisch onderzoek. Hill wil
| |
| |
daardoor zijn roman geloofwaardig maken: met The Book of Negroes wil hij een verhaal vertellen dat zo had kunnen zijn gebeurd. Maar hij streeft niet naar historische ‘waarheid’; zijn abolitionist William Wilberforce is geen portret van de ‘historische’ William Wilberforce. Toch legt hij zijn Wilberforce geen woorden in de mond die de ‘historische’ Wilberforce nooit zou hebben uitgesproken.
The Book of Negroes is prachtig en met grote vaart geschreven, hoewel de auteur allerlei bijzonderheden beschrijft die tot alle zintuigen spreken: zijn boek gaat ook over de geuren en geluiden van Afrika en Amerika, over hoe bepaalde stoffen op de huid aanvoelen, over de pijn van een brandmerk, over de stank van een slavenschip dat doden in een laadruim heeft. Maar hoe gruwelijk de ervaringen ook zijn die Hill zijn hoofdpersoon laat doormaken, uiteindelijk is The Book of Negroes een hoopvol boek. Het verhaal van Aminata Diallo laat zien dat tegenslagen soms kunnen worden overwonnen, en dat moed en vasthoudendheid eigenschappen zijn die daarbij in hoge mate helpen.
□ Herman Simissen
Lawrence Hill, The Book of Negroes, Harper Collins Canada, Toronto, 2007, 504 blz., hardback, ISBN 978-00-022-5507-3. |
|
Lawrence Hill, Het Negerboek, vertaald door Ine Willems, Ailantus, Amsterdam, 2011, 400 blz., paperback, 19,95 euro, ISBN 978-90-895-3039-4. |
Deze bijdrage is mede gebaseerd op een interview met Lawrence Hill op 19 mei 2011 in Boekhandel Augustinus in Nijmegen. Met dank aan Paul en Herma Schipperheijn van Boekhandel Augustinus, die mij de gelegenheid boden om in hun winkel, ten overstaan van een publiek van belangstellenden, een gesprek met Lawrence Hill te voeren over zijn boek.
|
|