Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 822]
| |||||||||||
ForumGodendeemsteringIk ben geen fan van Wagner. Naar zijn werken kan ik, hoewel ik idolaat ben van klassieke muziek, niet lang luisteren. Ik ben op zich niet geblokkeerd door de reputatie ‘kampioen politieke incorrectheid’ van deze antisemiet en fascist avant la date. Zijn opvattingen op dat punt komen op mij over als opgelegde bombarie, waaraan van de weeromstuit te kortzichtige, domme ideologisch-politieke consequenties worden verbonden. Op zich hoeft dat aan de kwaliteit van de muziek niets af te doen. Het is ook niet vanwege het knorrige temperament van de meester, met zijn pretentieuze zelfoverschatting en uithalen naar alles en iedereen. Het is meegenomen als kunstenaars gewoon uitgelijnde mensen zijn, met een aangenaam karakter en innemende omgangsvormen. Maar zeker twee eeuwen terug, laat staan nu, werd je daar geen kunstenaar voor. Meer componisten hebben opvallend weinig moeite gedaan om hun reputatie als onuitstaanbaar sujet te logenstraffen. Nee, de doorslag geeft de muziek zelf. De meeste muziek van Wagner klinkt mij zwaar en bombastisch in de oren, in elkaar gefabriekt - waarlijk gecomponeerd - en langdradig. Ik sympathiseer spontaan met Nietzsches opvatting, dat ‘muziek de geest moet doen dansen’, en dat ‘met lichte voeten’. Dat is het uitgangspunt: muziek bevrijdt van het regime van de zwaartekracht. Ze ontvoert je dan niet noodzakelijk naar de losse sferen van operette of musical; ook symfonieën, missen en oratoria kunnen bevrijden uit het schrikbewind van uur en feit. Hogere sferen kennen naast een afdeling lichtvoetig divertissement ook een sectie ernstige zeggingskracht, ja, aangrijpende tragiek. Dus vind ik het ook | |||||||||||
[pagina 823]
| |||||||||||
te ver gaan om Bizets Carmen met Nietzsche als superieur te waarderen boven elke noot van Wagner. Bizet is inderdaad verrukkelijk maar luistert mij iets té lekker weg. Maar Wagner is soms gewoon niet om aan te horen. En je hebt voor zijn werk zoveel zitvlees nodig. Er is zelfs een opera van drie en een halve dag. Ook moet je erg gedegen studeren, wil je niet verloren lopen in de diepere lagen en pretentieuze boodschappen van zijn plots en personages. Hij legde zich toe op het ‘Gesamtkunstwerk’ dat zo kunstig is dat je er veel te veel labeur aan hebt. En waar loopt het op uit? Ik beweer niet dat pas sprake is van een hoogstaand kunstwerk als het goed afloopt. Trouwens, wat is eigenlijk een goede afloop? In theologische categorieën: in het eschaton voltrekt zich de definitieve verlossing. De waarlijk goede afloop. Maar pas na of in een laatste apocalyptische krachtmeting tussen de machten van licht en duisternis. De wederkomst van de Heer in glorie en luister wordt voorafgegaan door een kosmische worsteling waarin zijn tegenstrevers het onderspit delven. Een echte goede afloop is dus geen makkie; ze voltrekt zich in bloed, zweet en tranen. Ik heb op zich dan ook geen moeite met een finale waarin een catastrofe van kosmische omvang en een tragische diepte mee-resoneren. Maar concrete verbeeldingen daarvan moeten wel op niveau en geloofwaardig blijven. Zo sta ik erg gereserveerd tegenover de inpassing van een dergelijke catastrofe in het leven van alledag met voorspellingen van de precieze tijd en plaats ervan. In de Verenigde Staten, waar zich een levendige apocalyptische onderstroom manifesteert, schijnen die berekeningen bepaald populair te zijn. Ik wantrouw niet alleen de trefzekerheid ervan, maar vooral de motivatie ervoor. Het idee van een radicale streep door de orde, die goden en mensen op hun plaats, en de reikwijdte van hun bewegingsvrijheid in toom houdt, is an sich indrukwekkend. Maar maak de verbeelding van een dergelijke ineenstorting niet potsierlijk. Wagner noemt zo'n radicale catastrofe - misleid door een foute vertaling van een Noors woord? - Götterdämmerung: godenschemering of godendeemstering. Prachtig, suggestief woord. Het suggereert een diepe, mystieke negatieve theologie: het goddelijke, dat zich in zijn openbaring verbergt en zich openbaart als verborgen en duister. Maar onder die veelbelovende titel ensceneert Wagner de ondergang van nogal doorsnee helden en hun dorpse gedoentjes, die hoogstens van bescheiden episch niveau zijn. Voor mij zijn ze zeker niet van mythische of religieuze allure. Afgezien van enkele romantische oprekkingen komt een en ander toch vooral neer op liefdesperikelen en afgunst, list en verraad op zijn huiselijks en regionaals. Mogelijk is dat het beslissende niveau in alle conflicten die tot grote catastrofes leiden. Maar zonder geraffineerde bewerking blijf je door die reikwijdte van gevolgen heen te duidelijk de miezerigheid van de oorzaken zien. Zo blijft de plot steken in de orde van ‘menschliches, allzumenschliches’: iets goddelijks is er niet in te ontdekken. Niet eens iets | |||||||||||
[pagina 824]
| |||||||||||
van afgoderij, wat overigens menselijk gedoe bij uitstek is. Wat een ontgoocheling. Want Götterdämmerung leek mij bij uitstek een titel om er een wat minder verlichte, zo niet ronduit duistere dimensie van onze moderne cultuur mee te karakteriseren. Voor ons wordt de geschiedenis niet meer gemaakt door halfgoden waarin zich dorpse helden verschuilen, hoewel hele batterijen media hun best doen om de spelers erin zoiets als heroïsche trekjes te geven. Ze soms zelfs ‘godenzonen’ noemen. Maar als we al van íets overtuigd zijn geraakt, dan is het ervan dat onze geschiedenis mensenwerk is. Dat de grootste triomfen en prestaties erin, triomfen zijn van de menselijke geest en prestaties van het genie van de mens. Zoals de meest afzichtelijke ontsporingen en dramatische catastrofen erin, misdaden zijn van mensen, veroorzaakt door menselijke kortzichtigheid en wreedheid. Die dus onder het regime moeten worden gebracht van beoordeling en rechtspraak door mensen. Ook het proces van modernisering is mensenwerk. Niet een speling van een kosmisch lot. Niet een bijzondere ingreep van God. En de ongeëvenaarde prestaties die wij de moderne cultuur toerekenen en die soms uitlopen op ongehoorde dreigingen en rampen, zijn feitelijk, dus ook traceerbaar, en principieel, mensenwerk. Met alle ellende van dien. Maar ook met alle relativering. Ik besef dat mensen tot veel in staat zijn. Er is een lange geschiedenis die documenteert en bewijst dat wij catastrofale ontwrichtingen kunnen veroorzaken in onze gedoentjes, in onze werelden, in dè wereld, tot in de ondergang ervan. Maar of wij ooit de natuur, de kosmos, het uitdijend heelal uit hun hengsels kunnen lichten, lijkt mij twijfelachtig. Richten we de aandacht op een van de meest markante aspecten van het proces van modernisering: de secularisatie, dan brengt dit ons in een merkwaardige positie. Onze cultuur heeft in haar premoderne fase een profiel gekregen met sterke sacrale en religieuze trekken. In het Westen is dit profiel ingevuld onder de dominante invloed van een geïnstitutionaliseerde godsdienst: het christendom. Nu echter, in de moderniteit, wordt dit profiel ingevuld met een andere kleur. Waarin verschilt die nieuwe invulling - de seculiere - van de vorige? Is zij gelijkwaardig aan de oude? Of blijven er dimensies in het profiel wellicht oningevuld, en geven zij nu alleen de afwezigheid van kleur te zien? Als bewijs voor secularisatie geldt bij ons de terugloop van de kerkelijkheid en kerksheid. De dalende cijfers hieromtrent verwijzen naar het verdwijnen van de vitale verbondenheid van mensen met in de kerkelijke traditie verzamelde oriëntaties op leven en samenleven, en met name met de religieuze en sacrale lagen daarin. Op zijn minst verwijzen ze naar het losser worden van die binding. Dit is meer dan een organisatorisch probleem. De cijfers verwijzen naar een vitale verandering in de mentaliteit en het bewustzijn van mensen, in hun levensgevoel en spontane levenshouding. Met alle gevolgen van dien. Godsdienstige denkbeelden over de aard en inrichting van bestaan en we- | |||||||||||
[pagina 825]
| |||||||||||
reld stuiten op steeds scherper gearticuleerde scepsis, zelfs op ongeloof. Dit geldt met name voor de centrale perspectieven daarin, als het bestaan van God en het eeuwige leven. De centrale plaats van godsdienstige praktijken in het publieke en private leven wordt marginaler. De seculiere mens denkt en doet niet alleen anders dan de premoderne, hij is gevoelig voor en bedreven in andere zaken. De erflating van de premoderne cultuur glijdt op hem af als water op een eend. Kijkend naar die omslag vanuit een positieve waardering van religie, kerk, christendom en premoderniteit, krijg ik de indruk dat we door een pijnlijke, zelfs noodlottige vloedgolf worden overspoeld. We lijken getuige te zijn van de aftocht van een wrokkende godheid. We lijken op de proef te worden gesteld door een God die zich, waarschijnlijk niet ten onrechte, verongelijkt voelt. Het overvalt ons; ons overkomt het. In onze streken lijkt het even algemeen als automatisch om zich heen te grijpen, als een epidemische bacteriële infectie. Men lijkt te ontkerkelijken en ontkerstenen volgens dezelfde automatismen, in dezelfde massale en collectieve patronen, als waarmee men eertijds kerkte en het christelijk geloof beleed. Of doen we nu zowel onze tijdgenoten als voorouders onrecht? Om twee redenen denk ik dat we hier niet van doen hebben met een natuurverschijnsel of met een providentieel ingrijpen. De eerste dringt zich op in de wijze waarop ‘men’ over ontkerstening praat. Opvallend is dat er door betrokkenen eigenlijk níet over wordt gepraat. Er wordt veel omheen gepraat. Het wordt afgedaan als iets wat even triviaal als evident is, als een sociologische wetmatigheid zelfs. Alsof het een ontwikkeling betreft waaraan geen gearticuleerde overdenkingen en doorwrochte afwegingen ten grondslag liggen. Maar je mag er toch niet van uitgaan dat moderne mensen kunnen volstaan met vaagheden! Immers, de definitie van moderniteit zelf concentreert zich in volgroeide rationaliteit, in een gerijpt bewustzijn dat zich manifesteert in eigen keuzes en bewuste besluiten. Maar zo'n bewustzijn veronderstelt ook de taalvaardigheid om de eigen positie te verwoorden. De seculariteit blinkt daar beslist niet in uit. Erger: zij lijkt zelfs over dat gemis niet in te zitten. Ze lijkt ronduit te negeren dat er op haar, met haar pretenties van Verlichting en vooruitgang, een bewijslast rust. Terwijl zij juist zou moeten aantonen dat zij niet voortkomt uit, noch leidt tot deemstering en verval. De tweede reden is principieel van aard. Als wij modern zijn moeten we er vanuit gaan dat secularisatie mensenwerk is. Geen godendeemstering die ons overvalt na een dag van lichtende vroomheid. Wel plegen wij een aanslag, willens en wetens, op God. Die heeft zichzelf mogelijk, ergens achter de sterren, overleefd. Maar ons godsbeeld en onze godsdienst zullen daar zeker niet aan hebben bijgedragen. Nietzsche stelde al vast: ‘Waar God heen is? [...] dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood - jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars’Ga naar eindnoot1. Die vaststelling wordt meteen gevolgd door de vraag, hóe wij dat konden doen; hoe wij de zee konden leegdrin- | |||||||||||
[pagina 826]
| |||||||||||
ken, de horizon uitvegen en de aarde van de zon loskoppelen. Het antwoord ligt voor de hand: dat konden we niet. De verhouding tussen God en mens lijdt van oudsher onder de handicap dat mensen niet over een nauwkeurig signalement van God beschikken. Ze kennen hem niet echt. Op grond van zijn sporen in hun wereld en geschiedenis hebben zij een voorlopige compositietekening van hem samengesteld, er zich min of meer van bewust zijnde dat er altijd een onpeilbare kloof gaapt tussen hun godsbeeld en God zelf. Mensen kunnen God niet vermoorden. Maar met een door hen zelf ontwikkeld godsbeeld kunnen zij, in hun wereld, alle kanten op. In die zin preciseert Nietzsche in fragment 343 de gang van zaken rond de Godsmoord in de zin ‘dat het geloof aan de christelijke god ongeloofwaardig is geworden’ (blz. 205). ‘Geworden’ betekent dat alle processen die ooit zijn ingezet om de geloofwaardigheid ervan te versterken - intellectueel en emotioneel, institutioneel en existentieel - vanaf een zeker moment zijn aangewend om het tegendeel te bewerken. Nietzsche constateert dat dat is gelukt. In eerste instantie tot grote opluchting en vreugde. Maar nu begint dit ‘zijn eerste schaduwen over Europa te werpen. Tenminste voor de weinigen, wier ogen, wier argwaan in hun ogen sterk genoeg is [...] schijnt er zojuist een zon ondergegaan, een oud diep vertrouwen in twijfel verkeerd’ (blz. 205). Waar ‘men’ hier nog opgetogen durft te zijn, begrijpt een enkeling dat de grondslagen onder onze wereld zijn weggeslagen. Dit is de openingsscène van een heuse godendeemstering, van een apocalyptische worsteling. Daarin staan het lot van onze wereld op het spel, inclusief haar cultuur en moraal, vernuft en verfijning. Zoveel is zeker, de doorsnee kerkverlater of geloofsafvaller heeft er geen flauw benul van. Die seculariseert of het een lieve lust is. Alsof ons niet beters kon overkomen dan wat we zelf over ons aan het afroepen zijn.
□ Pieter Anton van Gennip | |||||||||||
[pagina 827]
| |||||||||||
Belgische Justitie: een situatieschetsWie het heeft over justitie in dit land, denkt allereerst aan de wijze waarop het gerecht werkzaam is. Het justitiebeleid is uiteraard veel ruimer: ook het strafbeleid, het gevangeniswezen, de erediensten en het wetgevingsbeleid vallen eronder. In deze situatieschets beperk ik mij tot het justitiële beleid. Justitie is een bedrijf met 2.460 magistraten, 16.544 advocaten, 8.375 griffiers en gerechtspersoneel, met ook nog gerechtsjuristen (referendarissen, parketjuristen) en parketpersoneel. Mijn uitgangspunt is het rechterlijk oordeel, met de rechter vanzelfsprekend als de centrale figuur. Onmiddellijk rijst dan de kapitale vraag: wie is die rechter en waar haalt hij het recht vandaan om mij te beoordelen? Vroeger gold als antwoord: Omnis potestas a Deo. Thans moeten de legitimiteit en het gezag van de rechter op een andere basis worden gestoeld. Hoe kan men bewerkstelligen dat de burger die zich tot de rechter wendt of voor een rechter wordt gebracht, dit niet alleen aanvaardt maar ook erop vertrouwt dat recht zal worden gesproken, d.w.z. dat gerechtigheid zal geschieden? De twijfel daarover werd het best verwoord door Albert Camus in zijn eerste roman L'étranger. Het hoofdpersonage Meursault staat terecht voor moord: ‘Er was nochtans één ding dat mij enigszins stoorde. Ondanks mijn bezorgdheid was ik soms geneigd tussen te komen maar mijn advocaat zei mij telkens: “Zwijg, want dat is beter voor uw zaak”. In zekere | |||||||||||
[pagina 828]
| |||||||||||
zin gaf men de indruk deze zaak buiten mij om te regelen. Alles verliep zonder mijn tussenkomst’. Het is mijn overtuiging dat het formalisme van het procesrecht enerzijds en de waarborgen m.b.t. de persoon van de rechter anderzijds vitaal zijn om deze legitimiteit te doen aanvaarden. | |||||||||||
Vijandin van de willekeur‘De vorm is de gezworen vijandin van de willekeur, de tweelingszuster van de vrijheid’ schreef R. von Jhering. Pleegvormen beletten dat men willekeurig handelt. Het formalisme vindt zijn mooiste maar ook meest beknopte omschrijving in art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: Fair trial (procés équitable, eerlijk proces). Dat omvat: de rechten van de verdediging, de wapengelijkheid, de openbaarheid van de zitting, het recht om tegensprekelijk gehoord te worden, de motiveringsplicht en het recht op enig rechtsmiddel tegen de uitspraak. De waarborgen m.b.t. de persoon van de rechter zijn: deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De deskundigheid wordt gegarandeerd door de vereisten om magistraat te kunnen worden: diploma, objectieve werving en - helaas, meestal te beperkte - ervaring. Op de specifieke vereisten om het rechterlijke ambt te mogen uitoefenen, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, is het prachtige vers van Wies Moens bijzonder toepasselijk:
Op dat ene wil ik roemen
Geen macht te hebben toebehoord
Die 't menselijk hart houdt
Voor een koopbaar ding.
Het procesrecht dient ongetwijfeld om het geschil vooruit te helpen (procedere) en tot bij de rechter te brengen, maar moet de in de procesgang gemelde garanties continu inbouwen. Het betekent dat een proces gepaard moet gaan met tal van pleegvormen, die door de buitenwereld soms ten onrechte als vertragingsmanoeuvres gepercipieerd worden, wat zij wezenlijk niet zijn. Dit neemt niet weg dat het formalisme wel eens misbruikt wordt, hetzij door advocaten om de beoordeling ten gronde door de rechter te verhinderen of te verschuiven met het oog op de verjaring, hetzij door magistraten die zich gemakshalve van het dossier willen ontdoen of de beoordeling ervan uitstellen. De jongste jaren hebben de wetgeving en de rechtspraak geprobeerd om deze misbruiken te bestraffen en in te dammen. | |||||||||||
Dees langsaamheit‘Dees langsaamheit past groote saecken’, schreef Joost van den Vondel. Uit het voorgaande mag al duidelijk geworden zijn waarom een proces niet in een handomdraai beëindigd kan worden. Bij een proces zijn talrijke personen betrokken die allen de loop en de duur van het geding mee bepalen: de partijen, hun advocaten, de gerechtsdeurwaarder, de rechters, eventueel de experts. Een van hen hoeft het maar een tijdlang te laten afweten en het geheel valt stil. Uit het nazicht van het geding in een zaak bij | |||||||||||
[pagina 829]
| |||||||||||
de rechtbank van Brussel die maar liefst 32 jaar heeft aangesleept is gebleken dat er een stilstand heeft plaatsgevonden van niet minder dan 16 jaar! (zie Tijdschrift voor Belgisch Burgerlijk Recht, 2011, blz. 101). De oorzaak van die trage procesgang lag zonder meer bij de partijen en hun raadslieden. Het nieuwe Gerechtelijk Wetboek van 1967 en latere wetgeving hebben advocaten en magistraten weliswaar instrumenten bezorgd om procedures te activeren, maar vaak heeft een saamhorigheidsgevoel onder les gens de justice een negatief effect. Toch kan bij hoogdringende geschillen ook een snelle uitspraak volgen, zoals de uitspraak in het kort geding inzake De Benedetti tegen De Generale, dat er kwam in minder dan 24 uur. De oordeelsvorming van de rechter vergt ook enige tijd. Normaal dient een vonnis binnen de maand te worden geveld, maar bij complexe dossiers kan dit langer duren. Het meest frappante voorbeeld is het arrest van het Gentse Hof van Beroep in de zaak Lernout & Hauspie dat geveld werd 19 maanden na de sluiting van de debatten. Feit is ook dat hoe sneller de uitspraak volgt, hoe groter de kans is dat men redreskosten moet maken, d.w.z. een rechtsmiddel aanwenden om een overhaaste beslissing te laten hervormen. | |||||||||||
Cost en baet‘De cost gaet voor de baet uyt’ is een oud gezegde. Inderdaad kan men de baten van een proces niet verwezenlijken zonder vooraf de nodige kosten te hebben betaald. In een rechtsstaat kan het gerecht pas behoorlijk functioneren als het daarvoor nodige budget aanwezig is. Jarenlang heb ik aangeklaagd dat in België meer geld werd besteed aan de postbedeling dan aan de rechtsbedeling. Vandaag de dag is de justitiebegroting echter behoorlijk. De kosten betreffen ook de procesvoering. Ik ben nog altijd trots dat mijn wetsvoorstel in de Senaat (9 april 1980) heeft geleid tot een regeling waarbij de staat de kosten van de rechtsbijstand door een advocaat financiert voor minvermogenden. Wel maken vandaag te veel ‘vermogenden’ misbruik van dit federale budget. Het echte probleem blijven de proceskosten, die er in bepaalde gevallen voor zorgen dat rechtmatige aanspraken niet meer bij de rechter belanden. Zelf heb ik enkele oplossingen gesuggereerd, zoals het afschaffen van de dubbele aanleg, de aanmoediging van het persoonlijk optreden van mondige partijen zonder bijstand van advocaten en een verscherpt toezicht op de advocatenhonorariaGa naar eindnoot1. Een hallucinante oplossing werd bij het jongste regeringsberaad in Nederland in het vooruitzicht gesteld: de kostendekkende griffierechten. De rechtspraak zou bekostigd worden door de partijen die er gebruik van maken. Dat vind ik de doodsteek voor de rechtsstaat. Een staat die de rechterlijke macht niet meer ten dienste van zijn burgers kan stellen, is geen rechtsstaat meer. | |||||||||||
Het functioneren van de rechtsstaat‘Dit land is van kust tot kust beplant met wetten. Wetten van mensen, niet | |||||||||||
[pagina 830]
| |||||||||||
van God, en als u ze neerhaalt, [...] denkt u dan werkelijk rechtop te kunnen blijven staan in de winden die dan zullen waaien?’ Dit is een tekst uit A man for all seasons, het toneelstuk van Robert Bolt. Een rechtsstaat betekent een staat waar de rechtsregels door iedereen, ook door de gezagsdragers, worden gerespecteerd. De honderdman verklaarde al: ‘Ook ik die soldaten onder mij heb, sta onder gezag’ (Mattheus 8:9). Men moet nu eindelijk eens de overheidsfraude aanpakken. Het meest recente voorbeeld hiervan is de parlementsverkiezing van 13 juni 2010, die volgens het Arbitragehof niet kon plaatsvinden zolang het BHV-probleem niet is opgelost. Zoals gebruikelijk werden de geloofsbrieven van de verkozenen door het parlement zelf goedgekeurd, terwijl het Hof te Straatsburg het onaanvaardbaar had geoordeeld dat de geldigheid van de verkiezingen door de verkozenen zelf wordt gecontroleerd (Hof Mensenrechten Arrest Grosaru/Roemenië). Opdat de rechtsstaat behoorlijk zou functioneren, is het noodzakelijk dat de volgende voorwaarden zijn vervuld:
Eigenlijk heeft het gerechtelijk apparaat in België de grote maatschappelijke Wende van het midden van de vorige eeuw gemist: de wens van de burgers om inzicht te krijgen in het hele procesgebeuren. | |||||||||||
Processen buiten de muren van het gerechtsgebouwHet was de eminente comparatist van het procesrecht, Mauro Cappelletti, die schreef: ‘Het slechtste van alle processen is het proces dat door journalisten wordt geleid’. Daarom pleit ik voor een beperkte toepassing van het Angelsaksische sub judice-beginsel: zolang ze onder de rechter ligt mag over een rechtszaak niet worden bericht. Ik heb de indruk dat het negatieve beeld van de rechtspraak minder wordt bepaald door de werkelijke gerechtsgang en meer door de schijn die wordt gewekt in de publieke opinie en die door de media wordt gevoed. Er worden in dit land dagelijks honderden behoorlijke vonnissen en arresten geveld, maar het enige dat breed in de media wordt uitgemeten zijn de incidentele opzienbarende uitspraken. Ik geef een recent bizar voorbeeld. Omdat hij regelmatig het slachtoffer was van home- and carjacking wilde de heer J. verhuizen en weigerde hij de renovatiepremie terug te betalen aan de gemeente. De rechtbank van eerste aanleg van Charleroi stelde J. in het ongelijk door te verklaren dat het weinig voorzichtig is om de aandacht te trekken door met een Jaguar te rijden, in een mooi huis te wonen en blijk te geven van een zekere welstand in een economisch arme en benadeelde streek als Charleroi. Dat dergelijke exotische vonnissen de krantenkoppen | |||||||||||
[pagina 831]
| |||||||||||
halen is begrijpelijk, maar erger wordt het wanneer de media zich ook gaan bemoeien met het onderzoek naar de daders van misdrijven of met de inhoud van een gerechtelijke beslissing. Dit optreden kan men bestempelen als stroomopwaarts en stroomafwaarts. Het proces heeft al plaatsgehad vóór het begon. En het zal nog eens plaatsvinden nadat het werd afgesloten. Stroomopwaarts. In de zaak R.J. werd de veroordeling wegens moord op het buurmeisje al via de media uitgesproken lang voor de betrokkene voor de rechter verscheen. Met de medeplichtigheid van een advocaat werd het dossier zelfs vervolledigd en kon men R.J. ook betrekken bij een vroegere tot dan toe onopgehelderde verdwijning. Stroomafwaarts. Op 22 februari 2010 velde de correctionele rechtbank van Doornik een vonnis in het dossier van de ontploffing van de aardgaspijplijn in Ath op 31 juli 2004. Omdat de rechtbank elf van de veertien verdachten vrijsprak, brak reeds 's middags in de media een storm van verontwaardiging los en kon het land vaststellen dat het een slechte beslissing was, want zij werd door de media aangevochten. Dit gebeurde onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis. Hoe kan men een beslissing bekritiseren van 286 bladzijden, geveld door een college van drie integere rechters, die gedurende een vol jaar een dossier van 40.000 pagina's hadden bestudeerd? Bovenal ergert mij de heisa steeds wanneer burgers die in voorlopige hechtenis zaten, worden vrijgelaten. Men moet toch weten dat de voorlopige hechtenis enkel dienen mag om verdachte personen te ondervragen in het kader van het onderzoek en niet om de vermoedelijke dader reeds te bestraffen. Werd dit ooit aan de onwetende lezer, luisteraar of kijker duidelijk gemaakt? Er zijn in dit land zeer veel magistraten die zich inspannen om hun opdracht, vorm te geven aan de gerechtigheid in elk geding, met veel toewijding te vervullen. Zij geven vorm aan de gerechtigheid in die zin dat zij ernaar streven een vonnis te formuleren waarin een rechtvaardige oplossing wordt beslist. Ik heb ook mogen vaststellen dat de Belgische rechtspraak, vergeleken met buitenlandse procesrechtsystemen, op heel wat gebieden grensverleggend en creatief heeft geoordeeld. In het Smeltkaasarrest van 27 mei 1971 besliste het Hof van Cassatie al dat de internationaalrechtelijke norm primeren moet op de landsrechtelijke norm, wat toen als baanbrekend kon worden beschouwd. Op 14 december 1991 verklaarde hetzelfde Hof dat de staat aansprakelijk is wanneer een magistraat door zijn onbehoorlijke handeling of uitspraak schade heeft veroorzaakt. In een geval waarbij de wetgeving of het gebrek aan wetgeving schade heeft toegebracht (Ferrara, 28 september 2006) werd de Belgische wetgever verweten dat hij niet ingreep om de onduldbare vertraging in gerechtelijke dossiers te vermijden. Dit zijn stuk voor stuk uitspraken die het buitenland ons benijdt. | |||||||||||
Het proces als lustobject‘Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de men- | |||||||||||
[pagina 832]
| |||||||||||
sen, alleen om door hen gezien te worden’ (Mattheus 6:1). Dit beoogt een advocaat die voor de camera's zijn boeken signeert op de trappen van een gerechtsgebouw. Toen justitieminister Philippe Moureaux tijdens het begrotingsdebat in 1980 zei: ‘alle juristen zijn komedianten’, werd dit een zwaar politiek incident, waarbij de senaats-zitting gedurende een lange tijd werd geschorst. Het proces is een doodernstige zaak en daarom is het onaanvaardbaar dat het gebruikt en misbruikt wordt voor politieke of professionele publiciteit. Als men, zoals in het begin van dit jaar, een wetsvoorstel indient om het beroepsgeheim en zelfs het biechtgeheim ondergeschikt te maken aan de meldingsplicht van seksueel misbruik, dan beoogt men met een dergelijk voorstel enkel mediatieke belangstelling. Wanneer men de paus dagvaardt, beoogt men niet de belangen van de slachtoffers van seksueel misbruik te behartigen, maar misbruikt men deze slachtoffers een tweede keer voor promotionele doeleinden. Populisten weten maar al te goed dat de media gretig inspelen op hun mediageilheid, vooral wanneer het gaat om beroemde of beruchte dossiers. | |||||||||||
Conclusie‘Van alle beroepen die de stervelingen kunnen uitoefenen, kan geen enkel méér bijdragen om de vrede onder de mensen te handhaven dan dat van de rechter, die weet dat hij voor elke wonde de balsem kan verschaffen die gerechtigheid heet’ (P. Calamandrei, Elogio dei Giudici). Volgens mij is de drift naar gerechtigheid, de Gerechtigkeitstrieb, de verklaring waarom justitie zo centraal moet staan in een samenlevingsmodel. Daarom heeft men sinds eeuwen overal ter wereld gezocht naar een geschillenoplossing die snel, goedkoop en zonder al te veel stress tot stand komt. In 1567 al had de Bruggeling Joost de Damhouder het in zijn Pracktycke in civiele saecken over het ‘monsterdier der processen’ en vier eeuwen later zou Jack Jacob, hoge magistraat in Londen, het hebben over ‘De driekoppige hydra: kosten, vertraging en frustratie.’ Her en der wordt door rechtspraktizijnen en wetenschappers gezocht naar de zogeheten best practices waarbij men de bovengenoemde eeuwenoude droom zou weten te realiseren. Veel geslaagde oplossingen zijn bekend, maar een geheel bevredigende procedure blijft uit. Dit is geen Belgisch probleem; het gaat om een wereldwijde queeste naar gerechtigheid. Wel is het zo dat wij in dit land dringend behoefte hebben aan managerial justice, aan rechtscolleges die dankzij een integraal management behoorlijk functionerenGa naar eindnoot2. Ik stel inderdaad vast dat zowel in het noorden als in het zuiden die rechtscolleges voldoening geven waar korpsoversten werken die als ware toezichthouders hun opdracht vervullen. Geeft men hun bovendien een eigen beheersautonomie, dan mag verwacht worden dat in elk gerechtelijk arrondissement een behoorlijk tempo zal worden aangehouden. De hervorming van justitie is noodzakelijk om de territoriale en inhoudelijke concentratie van de rechts- | |||||||||||
[pagina 833]
| |||||||||||
colleges operationeel te maken. Om dit te realiseren is defederalisering van justitie helemaal niet de aangewezen weg. Men heeft hierover destijds interessante denkoefeningen gemaakt, maar vandaag zou het misdadig zijn om de broodnodige hervorming van justitie te vertragen door dit departement eerst te defederaliseren. Wanneer deze hervorming niet zou slagen, dan is dat niet te wijten aan de zogeheten onwil van eender wie, maar wel aan een gebrek aan rechtsstaatscultuur. Misschien is het goed om de huidige situatie wat te relativeren en te herinneren aan de aanbeveling van Joost de Damhouder in 1567, om dat ‘monsterdier der processen’ te verhelpen door ‘inslockinghe der processen’. De redmiddelen die hij aanreikt zijn voornamelijk van morele aard: de cliënten moeten meer de naastenliefde beoefenen waardoor zij hun proceswoede kunnen bedwingen, de advocaten en procureurs moeten hun geldhonger in toom houden, waardoor zij de voorkeur zullen geven aan transacties in plaats van aan processen en nieuwe procedures, en de rechters moeten meer ijver aan de dag leggen en een sturende rol in het proces opnemen. Daarnaast kan ook de kennis van het recht en de procesgang hiertoe bijdragen, al was het maar om de valkuilen te ontdekken waarin vele voorgangers zijn gevallen.
□ Marcel Storme | |||||||||||
[pagina 834]
| |||||||||||
Koketteren met BurkeDe laatste jaren is de belangstelling voor Edmund Burke opvallend. Bekende Vlamingen van verschillend pluimage verwijzen er graag naar. Karel De Gucht slaat Bart De Wever met Burke om de orenGa naar eindnoot1. Bart De Wever zelf herhaalt al minstens vanaf 2003 openlijk dat hij in Burkes Reflections on the Revolution in France de essentie van het conservatisme heeft gevonden die sindsdien als de sokkel van zijn politieke denken en handelen overeind is geblevenGa naar eindnoot2. De Wever deelt die sympathie met Roger Scruton en Theodore Dalrymple, die hij overigens ook als lichten in de duisternis beschouwt. Ook Benno BarnardGa naar eindnoot3 en Mia DoornaertGa naar eindnoot4 bevelen Burke aan en zelfs op online discussiefora wordt naast gescholden ook wel eens een citaatje van Burke gepleegd. In Nederland is de Edmund Burkestichting actiefGa naar eindnoot5. De huidige sympathisanten van Burke gaan liever niet te diep in op Burkes teksten of nemen zelfs openlijk afstand van zijn allerscherpste kantjes. Bart De Wever beschouwt Burkes onverholen steun aan de aristocratische orde en zijn overtuiging dat godsdienst de basis van de samenleving uitmaakt als voorbijgestreefd. Steevast krijgen we het beeld voorgeschoteld van een Burke die op theoretisch vlak pleitte voor conservatisme en geleidelijke veranderingen, maar op het praktisch vlak een uitgesproken progressief was. Hij was een whig, dus eigenlijk links, hij steunde de Amerikaanse Revolutie, hij streed tegen het Britse despotische optreden in India, hij ageerde tegen de discriminatie van katholieke Ieren... Kortom, de boodschap mag duidelijk zijn: de mensheid en de menselijke vooruitgang zijn gediend door een dergelijk conservatisme, dat wars van elk irreëel idealisme oog heeft voor de concrete en reële noden van de mens. Die beweringen vragen echter om een grove korrel zout. Burkes steun aan de Amerikanen betreft enkel het | |||||||||||
[pagina 835]
| |||||||||||
principe van no taxation without representation. Bovendien vaart de Amerikaanse natie wel degelijk onder de door Burke zo beschimpte vlag van de mensenrechten. Vervolgens verzette Burke zich niet tegen de Britse koloniale overheersing in India als zodanig, maar wel tegen het feit dat gouverneur Hastings door zijn optreden de orde van de kastensamenleving op de helling zette - en die kastensamenleving was voor Burke de Indiase versie van de aristocratische samenleving. Ook kan Burkes verzet tegen discriminatie van katholieke Ieren niet al te ernstig worden genomen, als hij in zijn Reflections onverholen pleit voor de anglicaanse staatsgodsdienst en de vraag naar een gelijke behandeling van andere christelijke overtuigingen snerend van de hand wijst. Laten we overigens ook niet uit het oog verliezen dat Burke helemaal geen moeite had met slavenhandel en dat hij volop meeprofiteerde van het op zijn zachtst gezegd weinig evenwichtige Engelse kiessysteem. Als beschermeling van de markies van Rockingham werd hij namelijk verkozen voor een rotten borough, een district met tien of vijftien kiezers, die dan nog niet eens anoniem hun stem konden uitbrengen. Dat hij in zijn Reflections pal achter dat Engelse systeem van ongelijke vertegenwoordiging staat, hoeft ons dan ook niet te verwonderen. Burkes teksten vormen in de eerste plaats een tijdsdocument, een illustratie van de toenmalige aristocratische mentaliteit, die in de opkomst van de democratie enkel dreigende rampspoed, anarchie en verval zag. Het zijn te veel betrokken strijdschriften om er een gezaghebbende analyse in te lezen. Maar waarom worden ze dan ingeroepen als gezagsbron voor een politieke stroming die zich conservatief wil noemen? Wellicht heeft dat te maken met het feit dat ‘conservatisme’ politiek gezien een betekenisloze term is, net als progressiviteit overigens. Behouden en conserveren of vooruitgaan en vernieuwen betekenen op zich niets. Alles hangt ervan af wàt men wil behouden of vernieuwen. Wie vandaag pleit voor een stevig sociaal vangnet, krijgt al gauw het label ‘conservatief’ opgekleefd. Het blinde geloof in de zelfregulerende vrije markt is dan weer progressief. Bart De Wever draagt bij ons ‘conservatief’ als een geuzennaam en dat blijkt aan te slaan. Conservatisme sluit immers aan bij een zekere onvrede met een in wezen consumptiekapitalistisch discours van permanente vernieuwing, razendsnelle veranderingen en constante bijsturingen dat getuigt van intellectuele leegte en baadt in een sfeer van trendy postmodern relativisme. Dat discours beschrijft de werkelijkheid niet. Het is er veeleer op gericht elke verandering als onvermijdelijk voor te stellen en kritiek als ‘weerstand tegen verandering’ opzij te schuiven. Het is een mentaliteit die tegemoetkomt aan de noden van de markt. De economische groei eist dat we steeds nieuwe en andere producten gebruiken, producten die dus slechts een zeer relatieve en tijdelijke waarde hebben. Dat vraagt aan de andere kant een subject dat flexibel is, dat zich probleemloos aanpast, steeds weer het nieuwe wil, enkel en alleen omdat het | |||||||||||
[pagina 836]
| |||||||||||
nieuw is. Voor een dergelijk subject is dus ook niets van blijvende waarde. Het is zeer begrijpelijk dat mensen zich daartegen verzetten en dat de term ‘conservatief’ daardoor een zekere aantrekkingskracht heeft. Maar is het gekoketteer met de term ‘conservatisme’ en met Burke wezenlijk iets anders dan die ondraaglijke lichtheid van het postmoderne relativisme? Is het iets anders dan op de markt van de ideologieën een nieuwe mode invoeren, zonder aandacht voor de inhoud van het product? Is het niet ondraaglijk licht je te scharen achter een Burke waaruit je het aristocratische, antidemocratische, antimoderne gedachtegoed en het pleidooi voor een obscurantistisch gebruik van religie hebt geschrapt? Wat blijft er van die Burke dan nog over? De hedendaagse zelfverklaarde conservatief geniet, zoals wij allemaal, met volle teugen van de verworvenheden van mei '68 en verwijst op een ironische - typisch postmoderne - manier naar Burke, terwijl hij tegelijkertijd zegt - tongue in cheek - dat je dat niet ernstig moet nemen. Ideologie is voor hem of haar niet langer een overtuiging, een zaak van gedeeld en beredeneerd gedachtegoed, een visie op wat de wereld is en zou moeten zijn. Veeleer is het een uithangbord, een kwestie van bepaalde tekens gebruiken, waarbij de inhoud niet van belang is. ‘Burke’ fungeert dan als zo een leeg teken, waarmee men te kennen geeft zich te onderscheiden van de postmoderne massa. Het betekent: ‘Kijk eens wat ik durf!’ De inhoudsloosheid wordt gemaskeerd door een verwijzing naar een eerbiedwaardige figuur uit een ver verleden, met een onverdachte, eigenlijk progressieve moraal en een zodanig scherp inzicht dat hij in 1790 al feilloos voorspelde hoe de Franse Revolutie zou aflopen. Een beetje studie leert hoe twijfelachtig die beide beweringen over Burke zijn. Bovendien: als je Burke ontdoet van zijn inhoud, blijft er alleen maar een stijl over. Burke is bovenal retoriek en polemiek; zijn scherpste wapen bestaat in spot en hoon tegenover zijn tegenstrevers. Zijn truc bestaat er overigens in de standpunten van die tegenstanders zeer eenzijdig of extreem voor te stellen zodat ze als vanzelf ongeloofwaardig zijn en als alternatief alleen maar de beweringen van Burke zelf kunnen gelden. Het is het procédé dat we in de columns van De Wever, Doornaert of Barnard geregeld kunnen aantreffen: het mikpunt van spot is de linksige multiculturalistische milieubewuste kerk van gewezen bewonderaars van Stalin en Castro, gedreven door anti-amerikanisme en antisemitisme, de ogen gesloten voor de barbaarse realiteit in moslimfundamentalistische contreien, bezitters van trendy dure bakfietsen, zwemmend in de weelde en veilig in hun ivoren toren zonder enige voeling met de alledaagse werkelijkheid van het gewone volk. Oké, zo'n polemisch procedé kan de lachspieren best wel eens aangenaam stimuleren, maar draagt weinig bij tot inzicht en gedegen opinievorming; even weinig als een verwijzing naar de hopeloos voorbijgestreefde opinies van de heer Burke. Het is zelf een vorm van postmodern relativisme, met even | |||||||||||
[pagina 837]
| |||||||||||
weinig respect voor denken en redelijkheid als Burke die had. Wie zich vandaag met enig recht conservatief wil noemen, moet in tegenstelling tot Burke juist de Verlichting en de moderniteit beamen. Dàt is immers onze traditie, die we in het licht van een evoluerende samenleving voortdurend moeten herdenken en verfijnen. Ongetwijfeld is het ook zo dat die moderniteit ons voor nieuwe, niet voorziene moeilijkheden plaatst. Zeker, de teloorgang van de strenge autoritaire eenduidige samenleving en de bloei van de economie heeft het bestaan lichter gemaakt. Onder andere als gevolg daarvan hebben we intussen weinig oren naar het discours van de plicht en ruimen we meer plaats in voor privégenoegens. De huidige kritiek op de door de gemeenschap georganiseerde solidariteit, op de sociale zekerheid, op solidariteit over taalgrenzen heen, vindt daar dus een goede voedingsbodem. Merkwaardig genoeg gaat die kritiek regelrecht tegen onze traditie in, tegen de samenleving die de voorgaande generaties hebben opgebouwd. Die voorgaande generaties waren immers niet zo naïef en idealistisch om te denken dat een rechtvaardige en menswaardige samenleving het resultaat kon zijn van moraal en de morele gezindheid van individuen. Ze hadden zeer goed door dat daarvoor meer nodig was, namelijk een goed georganiseerde gemeenschap. Anders dan Burke vertrouwden ze terecht niet op de individuele liefdadigheid van de welgestelden en waren ze er evenzeer terecht van overtuigd dat armoe mede door overheidsbeleid kon worden teruggedrongen. Anders dan Burke en Dalrymple zagen ze sociale problemen als sociale problemen en niet als kwesties van individuele moraal. Het valt te vrezen dat Burke-aanhangers van vandaag niet zoveel realisme aan de dag leggen. Zo komt Theodore Dalrymple doodleuk verklaren dat de sociale zekerheid meer kwaad doet dan goed en dat de praktijk van de ouderwetse liefdadigheid veruit te verkiezen valtGa naar eindnoot6. Het stemt tot nadenken dat Bart De Wever diezelfde Dalrymple nog maar net had gelauwerd bij diens aanvaarding van de prijs van de vrijheid van de Vlaamse denktank Libera!Ga naar eindnoot7 Hier blijkt dat vrolijke en uitdagende gezwaai met Burke iets venijniger te zijn dan een lichtvoetig postmodernisme. Hoewel, ook dat hoeft ons niet echt te verwonderen. Het relativistisch postmodernisme stelt het individu immers centraal in die zin dat het zijn leven volkomen naar eigen smaak en genoegen moet inrichten, dat er niets anders is dan de eigen subjectieve leidraad. Het is natuurlijk duidelijk dat een dergelijke levenshouding alleen maar mogelijk is als je het in de samenleving voldoende gemaakt hebt, met andere woorden: als je voldoende financiële basis hebt verworven. Dat dat in de allermeeste gevallen grotendeels te danken is aan een gunstige sociale omgeving, ontsnapt echter meestal aan de aandacht. In die logica geldt dan ook de omgekeerde redenering: wie de boot heeft gemist, heeft dat ook volkomen aan zichzelf te danken, want alles is vrije keuze. Het postmoderne individu staat qua mentaliteit sowieso zeer dichtbij een naïef ge- | |||||||||||
[pagina 838]
| |||||||||||
loof in de vrije markt. Die vrije markt erkent immers geen andere dan subjectieve waarden (alles is via het geld gelijkwaardig en dus relatief). De vrije markt laat dan zogenaamd de keuze aan de subjectieve smaak van het individu. Maar datzelfde geloof in de vrije markt heeft ook als logisch gevolg dat elke tussenkomst van de staat om de economische wetmatigheid te socialiseren, uit den boze is. En daarmee komt dat postmoderne individu als vanzelf bij Burke terecht, die in zijn Thoughts and Details on Scarcity een pleidooi hield voor een volkomen vrije markt. Overigens was naar Burkes idee in diezelfde tekst het arbeidend deel van de bevolking vooral arm omdat ze met zo velen waren, en waren religie en alcohol het meest geschikt om hun ellende te verzachten. Puur cynisme of postmodern ironisch relativisme avant la lettre? Zo blijkt de cirkel rond. De hedendaagse verwijzing naar Burke is een gespeeld conservatisme, is een vorm van postmoderne ironie. ‘Wij verwijzen wel naar een conservatief denker, maar we menen dat niet echt, want zijn pleidooi voor aristocratie en staatsgodsdienst nemen we niet over. Bovendien was hij in de praktijk eigenlijk progressief. Wij zijn dus progressiever dan diegenen die zich vandaag progressief noemen’. En dat blijkt inderdaad het geval, want het conserveren van de idealen van de moderniteit, een samenleving waarin vrijheid, gelijkheid en solidariteit reëel zouden zijn, wordt gedegradeerd tot ‘politiek correct denken’. Daarvoor in de plaats komt de vrijheid van de markt, overgoten met een moreel sausje van eigen verantwoordelijkheid. Alleen geldt die verantwoordelijkheid vooral diegenen die uit de boot zijn gevallen... een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid die moet worden gefinancierd door belastingen en bijdragen voor sociale zekerheid is dan echter weer minder sympathiek.
□ Raf Debaene |
|