| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
In tijden van zinsverduistering
Een goed leven, een essay over de mogelijkheid van een gelukkig leven in de postmoderniteit, bestaat uit drie delen. In deel I wordt de ontwikkeling van het ‘ik’ uit het archaïsche groepsgevoel geschetst als een gevolg van de ethische ommekeer tijdens de zogenaamde Astijd (Karl Jaspers) tussen ongeveer 900 en 200 v.C, wanneer wijzen in Azië, Bijbelse profeten in het Midden-Oosten en filosofen in Griekenland onafhankelijk van elkaar op de persoonlijke verantwoordelijkheid van het individu wijzen die wordt uitgedrukt in de zogenaamde Gouden Regel. Tijdens de Verlichting staat het subject centraal, maar aan het einde van de moderniteit in de tweede helft van de twintigste eeuw wordt dit subject opnieuw ter discussie gesteld. Paul Tanghe benadert de geluksvraag vanuit het ‘oerverdriet’, het besef van de dood en het ‘ethisch appel van de ander’. In deel II wordt de plaats van de ethiek en het geluk onderzocht aan de hand van de verschillende filosofische tradities. De samenvatting van de opeenvolgende, vaak tegengestelde opvattingen is zo erudiet en pedagogisch gestructureerd dat het bijna als syllabus van een cursus over dit thema zou kunnen dienen. In deel III (Een goed leven) gaat de auteur thematisch te werk. Hij behandelt achtereenvolgens ‘het zinvolle leven’, ‘de vlucht’, ‘de heling’ en ten slotte ‘de nederigheid’ als belangrijkste deugd en voorwaarde voor een duurzaam geluk.
Ondanks de eruditie die uit de overvloed van de verwerkte bronnen blijkt is dit een vlot leesbaar boek geworden. Het is ook een bedachtzame aanpak, wat onder meer duidelijk wordt door de manier waarop deze gelovige christen respectvol aandacht besteedt aan het standpunt van de ongelovige: ‘Liefde is in de eerste plaats een zaak van mensen en zeker mogelijk zonder God. Maar zonder afbreuk te doen aan de verdiensten van een breed humanisme, geloof ik persoonlijk dat de
| |
| |
liefde tussen mensen uiteindelijk zijn oorsprong vindt bij God en naar God moet terugkeren’. In die zin is dit boek niet alleen een sterk getuigenis van de eigen gelovige overtuiging, maar een uitnodiging tot een dialoog tussen de gelovige en atheïstische benadering.
Naast een paar vraagtekens, onder meer over de verwijzing naar Alexis Carrel, van wie de minder fraaie eugenetische theorieën onbesproken blijven, of over ‘het gelaat van de ander’ van Levinas, die met geen woord over het voor een Jood nochtans eminente gelaat van de ander, namelijk de Palestijn, spreekt, heb ik het moeilijk met de aanpak van de socio-economische problematiek, onder meer wanneer hij het heeft over de gevallen van armoede ‘vooral bij mensen die buiten het economische systeem vallen’ (blz. 38), waar ik eerder zou zeggen dat ze slachtoffers van dat systeem zijn. Ook wanneer hij schrijft: ‘We moeten deze onderneming kunnen beschouwen als de eigen onderneming’ (blz. 178), waarbij hij in geen geval bedoelt dat de productiemiddelen in handen van de werknemers moeten komen. Deze discussiepunten zijn relevant, maar ze staan uiteraard niet centraal in dit essay over de persoonlijke zoektocht naar het geluk en de oproep tot een goed leven in rechtvaardigheid en liefde, een zoektocht die respect afdwingt en doet nadenken.
□ Ludo Abicht
Paul Tanghe, Een goed leven. Gelukkig zijn in tijden van zinsverduistering, Lannoo, Tielt, 2011, 304 blz., ISBN 978-90-209-9698-8. |
| |
Dirk Verhofstadt in gesprek met Etienne Vermeersch
Etienne Vermeersch is een classicus en filosoof met een overtuigd christelijk verleden (college, jezuïëtenopleiding). Dirk Verhofstadt is een moraalwetenschapper uit een al even uitgesproken authentiek vrijzinnig milieu. Beiden trokken zich tien dagen lang terug in het zowel heidense als christelijke Toscane om er over de belangrijkste thema's uit het leven en werk van Vermeersch te praten. Het is geen traditioneel gesprek geworden tussen een oude Meester en zijn jonge Leerling, maar een uitwisseling van ideeën, gevoelens, overeenstemmingen en tegenstellingen die de boog spannen van het vermoedelijke ontstaan van ons universum tot de individuele dood, het ultieme eindpunt voor beide denkers. Het boek bevat 24 hoofdstukken waarin op een van die vele thema's gefocust wordt. Omdat deze onderwerpen na en naast elkaar behandeld worden kunnen we hier niet spreken van een geschiedenis van de ontwikkeling van de filosofie van Vermeersch, maar veeleer van een confrontatie met de ideeën en opvattingen die hij al sinds het eind van de jaren zestig aan de universiteit, in zeldzame publicaties en vooral in de media poneert, uitlegt en verdedigt. Deze stellingen staan in vele opzichten dwars op de algemeen aanvaarde consensus, want we hebben hier te maken met een atheïst die ervan overtuigd is dat men het niet-bestaan van een god of goden bewijzen kan, met een moraalfilosoof die in de voorhoede stond (en staat) van de strijd voor de legalisering van abortus en euthanasie, met een
| |
| |
compromisloos, maar verbazend goed geïnformeerd en genuanceerd criticus van de godsdiensten en hun instellingen en met een gevierd academicus die vanwege zijn actief lidmaatschap van de links-vlaamsgezinde Gravensteengroep naar alle waarschijnlijkheid nooit baron zal worden. Wie denkt dat hij gewoon van het ene kamp naar het andere zou zijn overgelopen en niet meer is dan een bekend voorbeeld van de talloze ‘exen’ die we in Vlaanderen ontmoeten, van ex-katholieken en ex-communisten tot ex-flaminganten en ex-camivoren, mensen die voor de rest van hun leven moeten benadrukken hoe bevrijd ze zich nu wel voelen, vergist zich. Etienne Vermeersch maakt het ook zijn nieuwe bondgenoten niet makkelijk, zoals onder meer blijkt uit zijn voor progressieve linksen moeilijk te slikken verdediging van bepaalde interventies van de ‘imperialistische’ VS en hun opportunistische ‘coalities van de goedwilligen’ of zijn principiële afwijzing van open grenzen. In dit boek blijkt dat duidelijk uit de subtiele maar onmiskenbare decalage tussen de af en toe geladen vragen van Dirk Verhofstadt over de nefaste en schadelijke invloed van de godsdienst en de vele nuanceringen daarvan in de antwoorden van Vermeersch. Nee, zegt Vermeersch, men kan niet zomaar van de duistere en achterlijke christelijke Middeleeuwen spreken, alsof het denken gedurende meer dan duizend jaar zou hebben stilgestaan en het Licht pas tijdens de Verlichting verschenen zou zijn. Nee, je kan de figuur van Jezus van Nazareth niet reduceren tot een ideologische constructie van de dominant geworden katholieke kerk. Nee, het actief pluralisme is meer dan een flauw afkooksel van relativisme en nee, je kunt de Vlaamse Beweging niet reduceren tot een enggeestig etnisch nationalisme.
Vermeersch vertelt verstandige praat, gedragen door een brede en diepgaande eruditie en streng logische redeneringen. Je hoeft het niet altijd eens te zijn met zijn vaak radicale conclusies, maar dan moet je dit doen op basis van je eigen grondige kennis van de feiten en een even rationele benadering van de problemen. Voor diegenen die Vermeersch alleen maar kennen als een gedreven rationalist zal het als een verrassing - én een meerwaarde - komen, geconfronteerd te worden met zijn uitvoerige kennis van en liefde voor de poëzie, van de Grieken en de Romeinen tot Dante en Jan Engelman. Deze liefde wordt slechts overtroffen door zijn enthousiasme voor de barokmuziek, vooral de grote cantates van Bach. Wanneer Verhofstadt er zich over ‘verwondert dat een atheïst een voorkeur heeft voor muziek die zo'n sterke nadruk legt op religie in het algemeen en het geloof in Jezus in het bijzonder’ antwoordt Etienne Vermeersch: ‘Het is perfect mogelijk om als atheïst ontroerd te worden door muziek waarin een religieuze boodschap zit.’ Dit boek zet ons dus niet alleen tot nadenken aan over morele en filosofische problemen, maar dwingt ons bijna, naar het cd-rek te gaan en bijvoorbeeld opnieuw Cantate 170 te beluisteren.
□ Ludo Abicht
Dirk Verhofstadt in gesprek met Etienne Vermeersch. Een zoektocht naar waarheid, Houtekiet, Antwerpen/Utrecht, 2011, 469 blz. ISBN 978-90-892-4145-0. |
| |
| |
| |
Kerk & theologie
Teksten gaan altijd over andere teksten
Umberto Eco, een van de meest bekende auteurs inzake de moderne semiotiek, heeft in zijn beroemde roman De naam van de roos een paar zinnen die het overdenken waard zijn. Zo schrijft hij: ‘Boeken praten altijd over andere boeken en iedere geschiedenis vertelt een geschiedenis die al eerder verteld is’. ‘Er worden alleen maar boeken gemaakt over andere boeken en rond andere boeken’. En Julia Kristeva, een andere belangrijke moderne pionier van de semiotiek, schrijft: ‘Iedere tekst is een absorptie van en een antwoord op andere teksten’.
Deze citaten schoten mij onmiddellijk door de geest tijdens het lezen van het inmiddels alweer zevende boek dat Lambert Wierenga, voormalig docent en onderzoeker in de literatuurwetenschap en de Franse literatuur aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft gewijd aan de relatie tussen literatuurwetenschap en Bijbel. ‘Het doel van dit boek’, zo schrijft hij in de Verantwoording (blz. 247), ‘is belangstelling te wekken voor een andere manier van bijbellezen’. Dit keer is dat dus: de Bijbel leren verstaan als product van tekst-recycling. Aangezien de Bijbel niet één boek is, maar in feite een verzameling boeken, een bibliotheek, dient men er als lezer voortdurend op verdacht te zijn dat de auteur van een bepaalde passage, of van een bepaald Bijbelboek, reeds bestaande teksten, thema's, begrippen heeft hergebruikt in zijn eigen teksten.
Op een zeer methodische wijze lukt het Wierenga om de diverse vormen van zulk ‘hergebruik’ voor het voetlicht te brengen. Hij begint met een aantal teksten die binnen het Oude Testament zelf worden opgepakt, zoals bijvoorbeeld Job 7 en Psalm 8. Vervolgens komt het hergebruik van het Oude Testament in het Nieuwe Testament aan de orde: Mozes die niet alleen model staat voor Jozua, maar ook voor Jezus. Maar behalve de overname en aanpassing van dergelijke ‘literaire portretten’ worden ook ‘typische scènes’ hergebruikt. Heel illustratief is bijvoorbeeld de zogeheten ‘put-scène’, een vertelling die steevast volgens een bepaald scenario verloopt (Genesis 24:29). Het zal geen verwondering wekken dat hij dan ook in het Nieuwe Testament te vinden is (Johannes 4).
Een laatste interessante sectie van Wierenga's boek handelt over de zogenaamde ‘Biblia Pauperum’, Bijbelscènes zoals meestal afgebeeld in kerken. Daarbij komt naar voren dat kunstenaars teksten uit het Nieuwe Testament zodanig weergeven dat verbanden met Oudtestamentische passages onmiddellijk in beeld komen.
Ik kan deze publicatie van harte aanbevelen. De lezers worden niet alleen nieuwsgierig gemaakt naar verbanden binnen het Oude en Nieuwe Testament; men wordt zelf als het ware een ‘Bijbelse Sherlock Holmes’.
Twee opmerkingen tot besluit. Hoewel de auteur dit boek uitdrukkelijk ‘niet voor specialisten in literatuur- en Bijbelwetenschap’ heeft bedoeld (blz. 247), bestaat de Bibliografie (blz. 255-256) - afgezien van zes vermeldingen naar J.P. Fokkelman en vijf keer naar L.
| |
| |
Wierenga zelf - voor een groot deel uit specialistische Franstalige literatuur, uiteraard een resultaat van schrijvers vroegere werk. Jammer ook dat bij het onderwerp ‘typische put-scène’ geen vermelding te vinden is van de mooie dissertatie van Piet van Veldhuizen, Geef mij te drinken. Johannes 4,4-42 als waterputverhaal (Boekencentrum, 2004), waarin precies het belang en werking van de ‘typische scène’ van het waterputverhaal uitvoerig wordt geanalyseerd.
□ Panc Beentjes
Lambert Wierenga, De Bijbel: Een lees- en schrijfgeschiedenis. Literaire recycling en Bijbel, Kok, Kampen 2010, 256 blz., 24,90 euro, ISBN 978-90-435-1855-0. |
| |
De Hemeldeur op een kier
In het Karmelklooster van Drachten woonden van 1935 tot 1993 ongeschoeide karmelietessen. Afgelopen winter was er in dit gebouw in Drachten een bijzondere tentoonstelling met kunstwerken van de hand van zuster Martina, die hier al die jaren woonde. Het boek dat ter gelegenheid hiervan is uitgekomen geeft een stuk geschiedenis van de twintigste eeuw weer, maar ook de spiritualiteit van waaruit zij leefde.
Toen ik vooraan in het boek begon te lezen ervoer ik vooral vervreemding. Al lezende zou je niet zeggen dat het boek in 2010 geschreven is. Het staat vol oude taal, oude beelden, vrome uitspraken. Het geeft een beeld van de geschiedenis. Daarbij worden feiten genoemd die bij niet-ingevoerde lezers vragen zullen oproepen die in het boek zelf niet worden beantwoord. Ook worden vanzelfsprekendheden geuit die - zeker in deze tijd - niet vanzelfsprekend zijn, of zelfs vanzelfsprekend niet zo zijn. Bijvoorbeeld het spreken over lekenzusters en koorzusters zonder uit te leggen wat deze termen inhouden. Ook wordt gesproken over ‘breuklijnen’ zonder helder te maken wat deze breuklijnen betekenen.
Een ander punt van vervreemding werd opgeroepen doordat de eerste bijdragen in het boek meer lijken te gaan over zuster Martina's broer Frits (prof. F. van der Meer, de auteur van Augustinus de zielzorger), dan over haar. Ze komt nauwelijks in beeld, noch zelf aan het woord. Dat voelt als een gemis. Maar uit deze eerste bijdragen blijkt wel heel duidelijk hoe sterk de band tussen broer en zus was. Zo geeft de in het boek opgenomen brief van Frits aan zijn zus (blz. 34) een ontroerend beeld van de liefde tussen hen beiden, waarin hij haar met humor aanraadt om toch vooral te relativeren.
Verderop in het boek wordt het beeld van deze vrouw steeds scherper. Haar moeite met de veranderingen van de tijd, haar actieve streven naar een kluizenaarsgemeenschap, en haar eigen plek in de Karmel naar Drachten tonen een vrouw die zeer stringent en gepassioneerd haar leven wilde richten op God. Maar vooral in haar schilderwerk openbaart zuster Martina zich vanuit haar bewogenheid. De vele in het boek opgenomen afbeeldingen lijken zeer verschillend van kwaliteit - naast grof geschilderde of ‘geschreven’ iconen,
| |
| |
tonen andere iconen ook haar fijne werk. Op het eerste gezicht is het jammer dat veel beelden in het boek niet van een jaartal zijn voorzien - dan zou je haar ontwikkeling kunnen volgen, maar tegelijk nodigt dit de lezer van het boek juist uit om de beelden niet te gaan vergelijken, maar om elk beeld an sich tot zich te laten spreken.
Over het kunstenaarschap van zuster Martina zal een kunstkenner zich niet druk maken, en ook traditionele iconenschilders zullen haar werk waarschijnlijk niet hoog achten, maar dat tekent wellicht haar vrije geest - vrij van de wereld. Zij zocht niet naar wereldse erkenning van haar kunstenaarschap, maar ze gebruikte haar bekwaamheden om mensen in de richting van God te doen bewegen. In die zin zet ze met haar iconen de hemeldeur voor mensen op een kier.
Wat opvalt in haar werk is dat ze vaak verbindingen legt tussen de afgebeelde heilige en de hedendaagse omgeving. Zo maakte ze bijvoorbeeld een icoon van de geboorte van Christus, waarop Karmelheiligen het pasgeboren kind bezoeken en haar eigen medezusters uit Drachten dit tafereel naderen.
Het portret van de Heilige Theresia van Lisieux dat op de voorkant van het boek is opgenomen zou zo zuster Martina's zelfportret kunnen zijn. Wellicht geldt dit minder voor de gelaatstrekken, maar zeker geldt dit voor de kledij en voor de vier zijtaferelen (het beeld van de tuin, de fier zittende dame, met haar vader naar de sterrenhemel opziend, en als kind van de katholieke kerk). Toch springt vooral de centrale figuur in het oog, die je strak lijkt aan te kijken en tegelijk ook niet. Het is alsof deze figuur je met de ogen wil opheffen, terwijl ze de hemeldeur op een kier ziet staan.
Trouwens, de schrijvers zetten voor mij de hemeldeur ook op een kier, en wel door de tegenstellingen die het boek onthult. Zo wordt het verhaal over de sjoelbak bijvoorbeeld op twee wijzen verteld (blz. 11 en 19). Maar ook meer inhoudelijke paradoxen komen in het boek aan het licht, zoals het feit dat zuster Martina's innerlijke (en uiterlijke) drang tot kluizenaarschap haar er ook op uit deed gaan, haar niet belette vele brieven te schrijven en met velen in binnen- en buitenland contact te onderhouden. Zo maak je als lezer steeds een beeld van haar leven, waarna dit beeld niet blijkt te voldoen aan de realiteit. Dit laat zien hoe het leven onze logica te boven gaat.
Deze vrouw, die geen bidprentje wilde, komt nu in een kleurrijk boek in het licht te staan. Ze zag misschien de wereld als ‘van God los’ (blz. 15), maar ze probeerde hier verandering in te brengen. Dit boek kan haar en ons daarbij helpen. Wel jammer dat het vooral voor ingevoerde lezers geschreven lijkt.
□ Anne Marie Bos
Hero Hokwerda (red.), Jan Hofstra en Ietsje Hofstra-de Jager (samenstelling), De Hemeldeur op een kier. Zuster Martina ocd, kluizenares - kunstenares, Stichting Karmel, Drachten/Valkhof Pers, Nijmegen, 2010, 144 blz., 19,75 euro, ISBN 978-90-816-4041-1. |
| |
De Bijbel - geïnspireerd en inspirerend
Een van de moeilijkste onderwerpen met betrekking tot de Bijbel is naar mijn
| |
| |
mening ongetwijfeld dat van de inspiratie. Kanunnik Helmut Gabel van het bisdom Würzburg is er in geslaagd om dit onderwerp op een uiterst heldere en leesbare wijze voor het voetlicht te brengen. In de eerste twee hoofdstukken geeft hij een overzicht hoe in de geschiedenis van de theologie over de inspiratie is nagedacht en geschreven.
Dat overzicht start met 2 Timoteus 3:16 (‘Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven...’) en doorloopt dan de oude Kerk, de Middeleeuwen, de Nieuwe Tijd, met uiteraard het Eerste Vaticaans Concilie. Ook worden de pauselijke encyclieken over de Bijbel (1893, 1920, 1943) besproken alsmede de discussies en resultaten van het Tweede Vaticaans Concilie.
Een volgend hoofdstuk bespreekt hoe de tegenwoordige theologie over de inspiratie denkt. De auteur onderscheidt dan drie benaderingen: (1) Aandacht voor het proces hoe een geloofsgemeenschap rondom en vanuit teksten ontstaat (Karl Rahner, Pierre Grelot); (2) Aandacht voor de Bijbel als literatuur die voortdurend een nieuwe lees- en uitlegtraditie schept (Alonso Schökel, Karl Bühler, Urs von Balthasar, Küng); (3) De overtuiging dat iedere geloofsdaad en geloofsgetuigenis in feite geïnspireerd is (Hoffmann, Knauer, Boff).
Het derde hoofdstuk verlaat de historische interesse voor de inspiratie van de Heilige Schrift en wil een handreiking doen hoe we er heden ten dage nog zinvol over zouden kunnen spreken en denken, terwijl het laatste hoofdstuk de resultaten van die overdenkingen op een praktische manier toepast op een drietal ‘moeilijke’ Bijbelplaatsen: Gods bevel aan Saul om de Amalekieten totaal te vernietigen (1 Samuël 15), de passage die traditioneel ‘het offer van Isaak’ wordt genoemd (Genesis 22), en de oproep van Paulus in de brief aan de Kolossenzen dat de vrouw onderdanig dient te zijn aan de man.
Een mooi boekje dat ik graag jaren geleden gepubliceerd had willen zien, zodat ik het tijdens mijn colleges ‘Inleiding in de Bijbel’ had kunnen gebruiken.
□ Panc Beentjes
Helmut Gabel, Inspiriert und inspirierend - die Bibel, Echter Verlag, Würzburg, 2011, 160 blz., 12,80 euro, ISBN 978-34-290-3393-4. |
| |
Literatuur
Twaalf keer tucht
Onder de titel Twaalf keer tucht brengt uitgeverij Arbeiderspers twaalf korte theatermonologen en portretten uit die Anna Enquist de afgelopen tien jaar aan het papier toevertrouwde. Zoals dat vaak gaat in een bundel betreft het stukken die heel verschillend van aard en oorsprong zijn. De rode draad heet hier tucht - ‘strenge leiding, discipline’, verklaart mijn handwoordenboek Nederlands. Het gaat om ‘de mens in zijn moeilijkste momenten’ vertelt de achterflap. En dat is correct - in haast alle verhalen staan beslissende momenten centraal, in een aantal verhalen is dat
| |
| |
het moment vlak voor er een fataal ongeluk gebeurt. Dramatisch en beklemmend, maar uit het leven gegrepen, want de personages zijn gemodelleerd naar echte mensen. Erg ‘dicht op je vel’ zit bijvoorbeeld de theatermonoloog De sprong waarin Anna Enquist in de huid kruipt van haar dochter, vlak voor zij komt te overlijden doordat ze door een vrachtwagen wordt aangereden.
Alle verhalen zijn op zichzelf boeiend leesvoer. Bij de eerste drie theatermonologen miste ik echter een ruimer kader. Dat bleek terecht, want in de verantwoording achteraan staat dat ze deel uitmaken van een theaterstuk dat ook nog andere monologen omvat. In heel wat van de portretten schrijft Anna Enquist opnieuw over muziek. In Toccata wordt zelfs het volledige notenschrift van Schumanns Toccata opus 7 overgenomen. Het verhaal vertoont een sterke parallel met Contrapunt, de roman van Anna Enquist die in 2008 uitkwam en die vertelt over een vrouw die zich op Bachs Goldbergvariaties stort na een dramatische wending in haar leven - wat het overlijden van haar volwassen dochter blijkt te zijn. In Contrapunt was het soms moeilijk om je door de passages over het muziekstuk heen te worstelen. In Toccata had ik er minder last mee, al kom je als niet-muzikant onvermijdelijk inzicht en begrip te kort om alles goed op te nemen.
Mijn voornaamste kritiek op het boek is dat het niet als een boek gelezen kan worden. De teksten zijn op de maat van andere publicaties of andere expressievormen geschreven. Ze vormen ondanks de rode draad geen geheel, zodat je relatief grote mentale sprongen moet maken om van het ene naar het andere verhaal over te gaan. Een verhaal als Den Haag-Amsterdam-Rotterdam, dat vertelt over de tekeningen van Co Westerik, komt bovendien ongetwijfeld beter tot zijn recht in de publicatie waarvoor ze bedoeld is, namelijk bij de uitgave van de tekeningen zelf. In Twaalf keer tucht zijn weliswaar ook afdrukken van tekeningen opgenomen, maar ze krijgen er nauwelijks reliëf.
□ Johan Van der Auweraert
Anna Enquist, Twaalf keer tucht. Monologen en portretten, Arbeiderspers, Amsterdam, 2011, 213 blz., ISBN 978-90-295-7512-6. |
| |
Thuisloos
Sinds het midden van de jaren negentig lijdt de vader van de Oostenrijkse schrijver Arno Geiger (o1968) aan de ziekte van Alzheimer. Aanvankelijk denken de kinderen dat hun vader, die altijd al eigenzinnig was, zich laat gaan. Ze reageren onbegrijpend, zelfs kwaad. Pas als de diagnose duidelijk is, beseffen ze dat verwijten niet de juiste reactie zijn. August Geiger wordt eerst thuis verzorgd door familieleden, als dit te zwaar wordt komt er externe hulp, weer enkele jaren later moet de vader naar een instelling. Dit voor de betrokkene en de naasten pijnlijke proces van aftakeling en desoriëntatie wordt door Geiger minutieus opgetekend in een mooi geschreven verslag dat geen literatuur wil zijn - daarvoor is het te zeer gebaseerd op ware feiten - maar er onwillekeurig toch trekjes van krijgt.
| |
| |
De auteur beseft dat hij niet over zijn vader kan schrijven zonder zichzelf erbij te betrekken. Lange tijd hadden ze geen goede relatie. Vooral de neiging van zijn vader om zich in de cocon van zijn geregelde bestaan in te kapselen, zat de avontuurlijker aangelegde zoon dwars. Het ontbrak August niet aan ondernemingszin; zo bouwde hij als gemeenteambtenaar van boerenafkomst in de jaren vijftig zijn eigen huis, dat hij met de groei van zijn gezin ook steeds uitbreidde. Maar hij vertikte het zijn dorp in Vorarlberg te verlaten, zelfs voor een huwelijksreis. Ondanks de kinderen blijkt dat huwelijk trouwens al gauw een mislukking, omdat de echtgenoten te zeer verschillen. Zijn vijftien jaar jongere vrouw verlaat hem dan ook als hij al zeventig is, iets wat de man van vaste principes niet kan verkroppen.
Paradoxaal genoeg brengt de verwijdering die gepaard gaat met de dementie vader en zoon dichter bij elkaar. Arno ontdekt dat zij beiden kampen met het onvermogen om gevoelens mee te delen. Nu de vader als een koning in ballingschap in zijn eigen omgeving dwaalt en ook thuis steeds op zoek is naar huis, beseft de zoon dat het beter is zoveel mogelijk mee te gaan in het leven in de fictie waarin hij is verzeild. De gedesoriënteerde bevestigen is beter dan hem te corrigeren of te bevragen. De in de war geraakte werkelijkheid van de zieke laten gelden kan juist een brug zijn naar hem en de verdwaalde zich toch enigszins thuis doen voelen. ‘Wij leerden dat de schijnheiligheid van de waarheid soms het ergste is.’
Scènes uit het heden, die vaak iets tragikomisch hebben (zonder dat de harde woorden en de agressiviteit die bij de ziekte horen worden verdonkeremaand) wisselen af met herinneringen van de zoon aan zijn vaders afkomst, jeugd, oorlogsjaren vol ontbering en het naoorlogse bestaan. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door cursief gedrukte dialogen, die vooral indruk maken door de berusting waarmee de vader zijn ziekte aanvaardt. Ook in de tekst worden vaak gespreksflarden aangehaald. ‘Een en ander is bij me stukgegaan, dat weet ik. Maar ik heb het niet meer nodig.’ En: ‘Het leven is zonder problemen ook niet makkelijker.’
Het knappe aan Der alte König in seinem Exil is de demonstratie van het toenemende begrip voor de ander, hoezeer hij zich ook uit de ‘normale’ prestatiegerichte mensenwereld verwijdert. Er ontstaat zelfs een nieuwe vriendschap tussen vader en zoon, waarbij de eerste grootmenselijk is in zijn positieve ingesteldheid en de laatste nog veel van de eerste leert. De dementie brengt het leven tot het elementaire terug. Arno Geiger ziet er een spiegel in van de fundamentele angst en de hulpconstructies waarmee ook gezonde mensen het verwarrende van de wereld om zich heen te lijf gaan. Hij is zijn vader dankbaar dat hij zijn kinderen leert wat het betekent oud en ziek te zijn, en hoe belangrijk het is de ogen niet te sluiten voor de feiten.
Toch is dit boek niet helemaal geslaagd. De opbouw is erg grillig, wat vooral stoort wanneer tussen alinea's plotseling van onderwerp wordt veranderd. Ietwat geforceerd is de neiging van de auteur om het concrete gebeuren te verbinden met algemene maatschappelijke en historische ontwikke- | |
| |
lingen. De nadrukkelijke literaire vergelijkingen van de vader met personages van Thomas Bernhard en Samuel Beckett lijken het belang van het onderwerp te moeten legitimeren, maar zijn wat mij betreft overbodig. Ze verstoren de authenticiteit en het onopgesmukte van de eigenlijke tranches de vie.
Ergens verwijst Geiger naar de uitspraak van Derrida dat men altijd om vergiffenis vraagt als men schrijft. Mag je het een schrijver die zo dicht blijft bij confronterende eigen belevenissen en ervaringen euvel duiden dat zijn relaas niet steeds toonvast is?
□ Erik de Smedt
Arno Geiger, Der alte König in seitiem Exil, Carl Hanser Verlag, München, 2011, 188 blz., 17,90 euro, ISBN 978-34-462-3634-9. |
| |
Geschiedenis
Het gevecht met Leviathan
In 1651 publiceerde de Engelse filosoof Thomas Hobbes een traktaat waarin hij de almacht van de staat in het maatschappelijk leven verdedigde. Deze almacht werd gesymboliseerd door Leviathan, het ontzagwekkende zeemonster uit het boek Job. In een tijd waarin de macht van de kerk afnam en de dreiging van anarchie steeds toenam, ontwikkelde Hobbes zijn theorie van het sociaal contract die veronderstelde dat de individuele burger zich onderwerpt aan een absoluut staatsgezag in ruil voor bescherming, veiligheid en vrede.
In Het gevecht met Leviathan schetst Emiel Lamberts de manier waarop de gevestigde machten in het begin van de negentiende eeuw onder invloed van het liberalisme onder druk kwamen te staan. Een paar decennia later evenwel deden economische crises en het niets ontziende geweld van de opeenvolgende revoluties heel wat overtuigde liberalen weer naar het conservatieve kamp overlopen. Op het einde van de negentiende eeuw bleek de Leviathan sterker dan ooit en bovendien stevig opgehitst door het ontluikende nationalisme.
Door deze bewogen geschiedenis te koppelen aan de biografie van de Oostenrijkse topdiplomaat Gustav von Blome, een van haar meest bevoorrechte getuigen, weet Lamberts haar op een overtuigende manier tot leven te brengen. In zijn eerste leven verdedigt deze kleinzoon van de Oostenrijkse staatsman Klemens Mettemich nog met vuur het bestaande machtsevenwicht in Europa. Zo onderhandelt hij onder meer in 1865 met Otto von Bismarck de conventie van Gastein over de verdeling van Sleeswijk-Holstein. Maar ook Blome had reeds eerder ervaren dat het liberalisme en het bijhorende kapitalisme uiteindelijk tot sociaal onrecht leiden en zelfs noodgedwongen uitmonden in het revolutionair socialisme. Langzaam groeit bij hem het besef dat de toekomst van Europa enkel gewaarborgd kan worden wanneer ethische beginselen de politiek bepalen.
Wanneer ook de katholieke kerk in toenemende mate haar politieke macht moet prijsgeven, zal Blome ervoor kiezen om de internationale diplomatie te verlaten en zich ten dienste te stellen
| |
| |
van de pauselijke zaak en de verdediging van een op christelijke waarden gebaseerd Europa.
In zijn tweede carrière zal Blome zich hier dan ook met tomeloze energie voor inzetten. Zo verzorgt hij de, voor een aristocraat ongehoorde, redactie van de Correspondence de Genève en wordt hij de bezieler van een invloedrijk geheim genootschap van katholieke prominenten onder de noemer Zwarte Internationale. Later krijgt zijn werk een vrijwel exclusieve sociale invulling via het invloedrijke Monatschrift für christliche sozialreform en zijn tussenkomsten in het Oostenrijkse parlement ter bescherming van de arbeiders. En ten slotte zal hij in 1888 een pleidooi houden bij paus Leo XIII voor een sociale encycliek die uiteindelijk drie jaar later onder de naam Rerum Novarum zou verschijnen en de deur opende naar de christendemocratie.
Blome sterft in 1906 op 77-jarige leeftijd. Het evenwicht in Europa was op dat moment ver te zoeken en de Leviathan bleek ontketend door het oprukkende nationalisme. Het Europa waarvan hij droomde zou pas nieuwe kansen krijgen na de twee grote wereldbranden van de twintigste eeuw.
□ Gert Van Langendonck
Emiel Lamberts, Het gevecht met Leviathan. Een verhaal over de politieke ordening in Europa 1815-1965, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2011, 428 blz., 29,95 euro, ISBN 978-90-351-3636-6. |
| |
Op avontuur langs de Muur van Hadrianus
In A Guide to the Roman Wall (1927) schreef de Engelse filosoof, historicus en archeoloog R.G. Collingwood (1889-1943) dat de Muur van Hadrianus ‘al drie eeuwen en langer [wordt] beschouwd als een van de meest opmerkelijke dingen op de Britse eilanden’. Juist de laatste decennia is de belangstelling voor dit indrukwekkende bouwwerk sterk toegenomen: er worden allerlei, meer of minder geslaagde, initiatieven ontplooid om de Muur onder de aandacht te brengen van een breed publiek, van schoolkinderen tot toeristen. Voor de laatsten is zelfs een speciaal wandelpad aangelegd, zodat zij langs de Muur kunnen lopen zonder dat deze schade lijdt door de grote aantallen bezoekers.
Is in Nederland onder het grote publiek de kennis van de geschiedenis van het eigen land in de Romeinse tijd al vrij beperkt, kennis van de Muur van Hadrianus is vrijwel afwezig. Om in deze leemte te voorzien schreef de socioloog Herman Vuijsje Een grens van steen. Op avontuur langs de Muur van Hadrianus. Dit boek is het verslag van drie wandeltochten die hij maakte langs de Muur, die 118 kilometer lang is, en dwars over het Britse eiland loopt van de Engelse Noordzeekust naar de Ierse Zee. In zijn met aanstekelijk enthousiasme geschreven relaas verwerkt de auteur niet alleen zijn wederwaardigheden tijdens de tochten die hij ondernam, maar ook allerlei wetenswaardigheden over uiteenlopende aspecten van de Muur. Zo wordt de lezer op de hoogte gebracht van de meest recente
| |
| |
inzichten over de Romeinse Muur - die inderdaad een grens was, en geen militair vestingwerk, zoals lange tijd voetstoots werd aangenomen. Maar ook de verschillende denkbeelden die vroeger over dit bouwwerk bestonden, komen aan de orde. De beschrijvingen van de Muur en alles wat ermee te maken heeft, zijn een genoegen om te lezen, en zijn soms ronduit hilarisch. Een mooi voorbeeld is de ontmoeting die Vuijsje heeft met een Engelsman, die in de loop van hun gesprek bekent dat hij aanvankelijk meende dat Vuijsje een Duitser was, reden waarom hij zijn hond niet durfde te roepen - de hond luisterde naar de enigszins ongebruikelijke naam Luftwaffe.
Bijzonder aan deze mooi verzorgde uitgave zijn de prachtige afbeeldingen: Vuijsje werd op zijn tochten vergezeld door fotografe Marian van de Veen, die schitterende opnames van de Muur van Hadrianus maakte - soms in het omringende landschap, soms en detail.
Dit alles maakt Een grens van steen tot een bijzonder geslaagde, aantrekkelijke kennismaking met de Muur van Hadrianus, die mede door de toegankelijkheid waarmee zij is geschreven de vergelijking kan doorstaan met de betere Engelstalige inleidingen tot deze Romeinse Muur.
□ Herman Simissen
Herman Vuijsje, Een grens van steen. Op avontuur langs de Muur van Hadrianus, Uitgeverij Celadon, Bilthoven, 2010, 205 blz., 20 euro, ISBN 978-90-8948-013-2. |
| |
De race naar de atoombom
Rogier Deckmyns recentste publicatie, De race naar de atoombom, is een merkwaardig boek. Het vat de razendsnelle ontwikkelingen in de natuurkunde samen, in de halve eeuw (1895-1945) die aan de Derde Industriële Revolutie voorafging. In feite is het werk opgebouwd uit tal van miniverhalen, die telkens twee verhaallijnen met elkaar verweven. De eerste is een exact wetenschappelijke verhaallijn, waarin de moeizame ontwikkeling van de kathodestraalbuis wordt beschreven en de ontdekking van radioactiviteit, het baanbrekende werk van de familie Curie en de geleidelijke dominantie van de theoretische natuurkunde aan bod komen. Ook wordt de lange weg geschetst die loopt van de zuivering van uranium en de constructie van de eerste primitieve kernreactoren tot de ontwikkeling van de nucleaire en thermonucleaire wapens. Voor wie zich niet op professionele basis met natuurkunde bezighoudt, is dit een stuk dat de nodige inspanning en concentratie zal vergen. De tweede verhaallijn bestaat uit een aantal biografische schetsen, vol anekdotes en kleine weetjes, het resultaat van jarenlang lees- en speurwerk, die de studie zuurstof geven en van het geheel een aangename, gestructureerde en vlot geschreven synthese maken. De keuze van de auteur om de tegenwoordige tijd aan te houden versterkt bovendien het gevoel van de lezer dicht bij het verhaal betrokken te zijn.
Met De race naar de atoombom heeft Deckmyn geen academische ambities. Het is een boek voor een breed publiek,
| |
| |
over een complexe materie, geschreven in een begrijpelijke taal en een toegankelijke stijl. Maar dit heeft ook zijn schaduwkanten. Hoewel de auteur ongetwijfeld historische precisie heeft nagestreefd, is de juistheid van zijn petite histoire door het gebrek aan voetnoten niet te achterhalen. De waarde van het werk was groter geweest als de uitgever een (al was het maar een beknopte) bibliografie in het werk had laten opnemen. Het bijwijlen subjectieve woordgebruik (‘moffen’, ‘Jappen’, Joodse ‘rasgenoten’) en de toekenning van persoonlijke kwaliteiten op basis van volkstoebehoren (‘hij denkt zo, want hij is Amerikaan’) waren daarentegen beter uit de tekst geschrapt. Hoewel Deckmyn zich bijzonder goed heeft geïnformeerd over het tijdskader waarin zijn thema zich afspeelt, zijn toch enkele problematische aannames zijn werk binnengeslopen - dat de Holocaust met de Reichskristallnacht van start ging, bijvoorbeeld, dat het NS-regime na 1933 berustte op straatterreur, of dat de vernietiging van Hiroshima en Nagasaki als een ‘genocide’ kan worden beschouwd.
Dit alles neemt niet weg dat Deckmyn het publiek een gedegen studie heeft aangeboden waarin natuurkunde en geschiedenis tot één organisch geheel zijn samengebald, een overzichtswerk dat in het Nederlandstalige gebied tot op heden niet bestond en waarin zelfs tal van vakhistorici zonder twijfel heel wat nieuwe inzichten zullen ontdekken.
□ Fabian Van Samang
Rogier Deckmyn, De race naar de atoombom. De wonderjaren van de natuurkunde (1895-1945), Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen en Utrecht, 2011, 367 blz., ISBN 978-90-892-4160-3. |
| |
Nazi te Venlo
Binnen de familie van de Nederlandse schrijver Lucas Hüsgen doet sinds jaar en dag een gerucht de ronde over een zaak waarvan niemand het fijne weet - wellicht juist omdat men denkt er beter aan te doen erover te zwijgen. Zijn overgrootvader, indertijd werkzaam op een buitenpost van de Duitse spoorwegen op het station van Venlo, zou een overtuigd aanhanger van het nationaalsocialisme zijn geweest, of althans: hij zou aan de vooravond van, of tijdens de Tweede Wereldoorlog in Venlo zijn gezien in een uniform. Hüsgen wilde er het zijne van weten. Wat was de achtergrond van deze overgrootvader, en had hij zich ergens aan schuldig gemaakt? Zijn nieuwe boek Nazi te Venlo is het verslag van zijn onderzoek naar dit smeulende familiegeheim. In dit werk beoefent de schrijver tegelijkertijd verschillende genres: het is zowel een reisverslag als een essay, zowel een proeve van (literatuur)geschiedschrijving als een autobiografie. Soms pakt deze vermenging van genres prachtig uit, zoals in de indringende analyse van De zaak 40/61 van Harry Mulisch, waarin de auteur de aandacht vestigt op wel degelijk belangrijke vragen die Mulisch in zijn reportage verzuimde te stellen, wellicht omdat zij te confronterend voor hemzelf waren; maar soms ook minder goed, zoals in
| |
| |
de tweede sectie van het boek, over de geschiedenis en literatuur van Korea: ook bij herlezing blijft onduidelijk hoe dit gedeelte zich verhoudt tot het boek als geheel.
Lucas Hüsgen schuwt verbanden met de actualiteit geenszins: zijn zoektocht voert hem langs verschillende plaatsen in Duitsland waar hij een groeiende invloed van rechts-extremistische opvattingen signaleert. Dit brengt hem dan weer bij de opkomst en invloed van populisme en rechtsextremisme in verschillende Europese landen, Nederland daarbij inbegrepen. In dit verband wijst hij op de inhoudelijke verwantschap tussen de PVV in Nederland en verschillende rechtsextremistische, en zelfs neonazistische bewegingen in met name Duitsland en Denemarken. Aan de hand van citaten laat hij zien dat sommige passages in het partijprogramma van de PVV vrijwel identiek zijn aan schotschriften van dergelijke bewegingen, ook al wordt vanuit de PVV altijd bezworen dat zij zich verre wil houden van het rechtsextremisme. Deze niet mis te verstane analyses geven een dubbele lading aan de op het eerste gezicht eenduidige titel van het boek.
En zijn overgrootvader? Uiteindelijk brengt zijn zoektocht langs plaatselijke archieven, registers van de burgerlijke stand, partijarchieven van de NSDAP en dergelijke meer, de schrijver nauwelijks verder: aan het einde van zijn boek houdt hij nadrukkelijk rekening met de mogelijkheid dat het uniform waarin zijn overgrootvader werd gesignaleerd een carnavalskostuum was, en dat er heel andere dan politieke redenen waren waarom er in zijn familie niet meer over hem werd gesproken. Nazi te Venlo is een boeiend, met grote betrokkenheid geschreven boek over een niet opgeloste vraag - bij vlagen is het zelfs fascinerend, ook wanneer sommige uitweidingen al te ver weg voeren van het onderzoek dat de rode draad ervan vormt.
□ Herman Simissen
Lucas Hüsgen, Nazi te Venlo, uitgeverij het balanseer, Aalst, 2011, 319 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-792-0209-6. |
|
|