Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 798]
| |||||||||||||||||
Luk Sanders
| |||||||||||||||||
[pagina 799]
| |||||||||||||||||
Traditioneel wordt Tocqueville in eigen land zelden als filosoof bestempeld - in tegenstelling tot de Angelsaksische wereld -, maar Frankrijk is daarin aan het bijdraaien. Sinds 2002 worden teksten van Tocqueville opgenomen in de fameuze syllabus van de Franse Agrégation de Philosophie en zowel in de Dictionnaire de philosophie politique (1998) als in de Dictionnaire des philosophes (2009) werden rubrieken aan hem gewijd. De gerenommeerde Franse Tocqueville-expert Pierre Manent beargumenteerde omstandig dat de Normandische edelman wel degelijk ‘filosoof’ is, weliswaar in een tekst die enkel in Engelse vertaling verscheen (2006). Over Tocquevilles De la démocratie en Amérique schreef John Stuart MillGa naar eindnoot1: ‘The English public may now know and read the first philosophical book ever written on Democracy as it manifests itself in modern society’ (Mill, 1977, blz. 156). En ook Tocqueville zelf omschreef zijn magnum opus als ‘un ouvrage philosophico-politique’. (Tocqueville, 1967, blz. 176). Toch beschouwde hij zichzelf niet als filosoof. Aan de filosoof Louis Bouchitté schreef hij: Ik zou gepassioneerd zijn door de filosofische studies die u uw hele leven hebben beziggehouden, moest ik er enig voordeel uit kunnen halen. Maar zij het door het falen van mijn geest, door een gebrek aan moed bij het nastreven van mijn doel of door de eigen aard van de materie; steeds kom ik terug op datzelfde punt, waarbij ik vaststel dat alle noties die de wetenschappen me aanreiken, me niet verder - vaak zelfs minder ver - brengen dan het punt waar ik meteen uitkwam via een handvol eenvoudige ideeën [...] Ik geef toe dat ik buiten de openbaring, nooit heb gevonden dat de fijnste metafysica me op al die punten duidelijkere noties heeft bijgebracht dan het gezond verstand en dat maakt me enigszins afkerig van haar. (Tocqueville, 1866, blz. 476-7) Bovendien meende hij dat een ‘democratische samenleving’ het meditatieve onder druk zet (1992, blz. 552). In deze tekst tracht ik Tocquevilles methoden en ideeën te situeren in de marge van de filosofie. Hij stond op de grens tussen ‘filosoof’ en ‘niet-filosoof’, en dat geldt ook op veel andere vlakkenGa naar eindnoot2. Ik laat me daarin bijstaan door twee recent overleden denkers; de Amerikaanse neoconservatief Irving Kristol (1920-2009)Ga naar eindnoot3 en de Franse liberaal Claude Lefort (1924-2010). Beiden publiceerden essays waarin ze uitweidden over de wijze waarop politieke filosofie in hun land verward werd met schijnvormen ervan. En beide auteurs brachten dat in verband met Tocquevilles bespreking van de valkuilen van de democratie. Opvallend is dat zij er bijna dezelfde criteria op nahielden over wie filosoof is, maar toch tegenstrijdige antwoorden gaven op de vraag of Tocqueville dat is. | |||||||||||||||||
[pagina 800]
| |||||||||||||||||
Onvermijdelijk dringt zich vervolgens de vraag op wat we va[...] nog hebben aan de negentiende-eeuwse schrijfsels van zo'n ‘g[rote] filosoof’. Aan de hand van een actuele casus - de Arabische Lente - z[al] ik trachten om de interessante actualiteitswaarde van Tocquevilles denken te staven. Maar we starten met een beschrijving van Tocquevilles intellectuele parcours. | |||||||||||||||||
Een edelman in de StatesAlexis de Tocqueville stamde uit een oud, adellijk, katholiek geslacht. Vanuit die achtergrond belandden enkelen van zijn familieleden onder de guillotine na het uitbreken van de Franse RevolutieGa naar eindnoot4. Toch had Alexis begrepen dat de democratie zich in zijn land had gevestigd om te blijven. Hij vroeg zich af wat inherent was aan de democratie en wat slechts tijdelijke afrekeningen waren met het verleden. Daarom wilde hij het originele model ter plaatse ‘vivisecteren’. Zo vatte hij een studiereis aan naar de eerste volwaardige moderne democratie: de Verenigde Staten van Amerika. Dit land was van bij zijn oprichting democratisch, waardoor de historische ballast - zo kenmerkend voor Frankrijk - daar minder speelde. Uiteindelijk heeft hij over die reis een meesterwerk geschreven in twee volumen: De la démocratie en Amérique (1835/1840). Tocqueville was de eerste denker die de (Amerikaanse) moderne democratie grondig heeft geanalyseerdGa naar eindnoot5. Ook in Amerika zelf was dat tot dan toe nog niet gebeurd. Het principe van scheiding van kerk en staat wordt omstandig toegelicht (Frankrijk kende enkel de laïcité), evenals het subsidiariteitsprincipe (politieke bevoegdheden moeten op een zo laag mogelijk niveau worden uitgeoefend), het welbegrepen eigenbelang (een uitdrukking die Tocqueville bedacht), de rol van het middenveld... Tocqueville is ook een van de zeldzame auteurs die uitvoerig heeft gewezen op de valkuilen van de democratie, zonder haar uit te hollen (zoals Marx) of integraal af te wijzen (zoals Nietzsche). Aan het eind van zijn leven schreef Tocqueville zijn ‘tweede meesterwerk’ - L'Ancien Régime et la Révolution (1856) - waarin hij dieper inging op zijn stelling dat 1789 overroepen werd als historische breuklijn. Frankrijk was immers al eeuwen voorbestemd tot de democratie. Tuberculose heeft echter verhinderd dat het tweede volume van dit werk werd voltooid. | |||||||||||||||||
Kristol: Tocqueville als filosoofTerwijl Kant en Hegel in Europa het politieke intens overdachten, leek zich in Amerika spontaan de eerste volwaardige moderne democratie te ontwikkelen. Democratie leek geen filosofie nodig te hebben. Maar de | |||||||||||||||||
[pagina 801]
| |||||||||||||||||
indirecte filosofische invloed was groter dan de Amerikaanse overlevering doet geloven. De auteurs van de Federalist Papers waren geen gediplomeerde filosofen, maar zij waren wel doordrongen van de denkbeelden van Hobbes, Montesquieu, Rousseau, Locke en zelfs Hume. Bovendien hadden zij zich uiteraard aan een heuse filosofische reflectie gewaagd door het schrijven van die papers, die - historisch gezien - de kladblaadjes waren van de Amerikaanse Grondwet. In het essay American Historians and the Democratie Idea beschreef Irving Kristol een kloof in zijn land tussen de makers van de democratie en de historici die haar bestudeerd hebben. Het doodzwijgen van die indirecte filosofische inbreng schreef hij toe aan het smalle blikveld van die Amerikaanse historici (blz. 316). Dit artikel verscheen oorspronkelijk in 1970. Toen constateerde Kristol dat cruciale aspecten van de Amerikaanse democratie door inheemse vorsers nog nooit waren onderzocht. Zo stelt hij zich de vraag welke federale wet in de twintigste eeuw de meest doeltreffende was geweest voor de Amerikaanse conservatieven. Volgens hem was dat de uitbreiding van the 19th Amendment, waardoor Amerikaanse vrouwen stemrecht kregen (blz. 314). Want wat is toen gebleken? Meestal kopieerden de vrouwen het stemgedrag van hun man, maar zij die dat niet deden stemden massaal conservatief. Nochtans was het invoeren van vrouwenstemrecht een moeizame verwezenlijking geweest van progressief Amerika. En het grootste obstakel was de conservatieve oppositie geweest. Vervolgens voert hij een vergelijkbare redenering op het niveau van de deelstaten (waar ‘de mogelijkheid tot referenda’ de conservatieven had vooruitgeholpen). Dergelijke fenomenen zouden elke Amerikaanse politieke denker kunnen boeien... Maar - aldus Kristol - dat is niet het geval omdat de academische wereld een progressief bastion is en omdat stemrecht raakt aan democratische grondprincipes en daarover nadenken zou taboe zijn in progressief Amerika. Kristol was ervan overtuigd dat in Amerika teveel ‘democratisch geloof’ bestaat en te weinig democratische politieke filosofie. In 1841 kondigde George Sidney Camp in zijn Democracy trots aan dat dit het eerste Amerikaanse boek is waarin zonder reserve wordt gesteld dat democratie de beste bestuursvorm is voor alle volken, overal en altijd. Kristol stelt dat sindsdien democratie in Amerika een religie is geworden, doorspekt met dogma's. Hij omschrijft het verschil tussen democratisch geloof en democratische politieke filosofie als volgt: Waar een geloof aandachtig kan zijn voor democratische problemen, heeft het grote moeilijkheden om de democratische problematieken vast te stellen en te overdenken. Met ‘problematiek’ bedoel ik de problemen die | |||||||||||||||||
[pagina 802]
| |||||||||||||||||
voortvloeien uit, inherent zijn aan en gegenereerd worden door de democratie zelf. Deze problematieken kunnen variëren naargelang de tijdsgeest en de omstandigheden Maar wat hen tot problematieken maakt, eerder dan problemen, is dat ze oorspronkelijk verbonden zijn met het politieke systeem van democratie zelf, eerder dan met externe of toevallige factoren. (blz. 315-316) In Amerika is democratie dus heilig en zijn haar schaduwzijden onbespreekbaar. In 1970 benadrukte Kristol dat er tot dan toe nog geen enkel Amerikaans academisch boek was verschenen met The Federalist Papers als hoofdonderwerp. Evenmin bestond een Amerikaans boek waarin de democratische ‘problematieken’ werden besproken. Buitenlandse boeken waarin dat wel gebeurde - Kristol noemt De la démocratie als voorbeeld - zouden de Amerikaanse academici enkel gebruiken als bronmateriaal en niet om de democratie als zodanig te bestuderen (blz. 316). Volgens Tocqueville was de ‘gelijkheid der bestaanscondities’ het genererende feit waaruit alle andere democratische verschijnselen voortvloeien (Tocqueville, 1992, blz. 3). En in zijn evaluatie van die verschijnselen ziet Tocqueville doorgaans eerst voordelen, maar vervolgens vreest hij steevast de keerzijde ervan. Dat soort van diepere bestudering van ‘de democratische cultuur’ vormde voor Kristol een toonbeeld van politieke filosofie. De blinde vlekken die Kristol zag in het Amerikaanse politieke denken, lieten zich verklaren doordat zoveel Amerikanen het onbetamelijk vonden na te denken over hun democratische dogma's. Dit is immers een voorrecht van de politieke filosofie en zou tot 1970 in de Verenigde Staten quasi-onbestaande zijn geweest. Ondertussen ontwikkelden de democratie en de politieke filosofie zich in Europa op een andere wijze, maar daarom niet minder problematisch. | |||||||||||||||||
Lefort: Tocqueville als niet-filosoofClaude Lefort meende evenzeer dat Tocqueville een vruchtbare weg had geopend met zijn studie van die problematieken, die hij net als Kristol ‘inherent aan de democratie’ noemt (Lefort, 1992, blz. 42). Alleen zou hij die weg te snel verlaten hebben. Hij opende zijn essay La question de la démocratie met de zin: ‘Het is mijn voornemen een bijdrage te leveren aan, en een lans te breken voor een herwaardering van de politieke filosofie’ (Lefort, 1992, blz. 33). Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de Europese politieke filosofie, die enigszins parallel loopt aan Kristols analyse. | |||||||||||||||||
[pagina 803]
| |||||||||||||||||
Zoals gezegd richtte Tocqueville zich in zijn analyse van de democratische verschijnselen vaak op hun keerzijden. Zo beschrijft hij hoe de vrijheid die aan alle burgers gelijkelijk wordt toegekend, riskeert af te glijden naar anonimiteit en despotisme. De bevestiging van het verschil van geloof, meningen en gewoonten zou worden teniet gedaan door de heerschappij van de uniformiteit, zoals de geest van vernieuwing wordt besmet door een ziekelijke consumptiedrang. Lefort vindt deze analyses meesterlijk, maar meent dat Tocqueville niet had mogen stoppen bij die keerzijde. Hij zag niet, wat wij - door ons historisch surplus - wel zien, namelijk de inspanning die iedere keer weer wordt geleverd vanuit die tweede pool, waar volgens Tocqueville het maatschappelijke leven steevast verstart. Zo had hij geen oog voor wat nieuwe denkwijzen kunnen openbaren. Hij voorzag de opkomst niet van allerlei eisen en de strijd voor rechten. Hij ging niet in op de ontwikkeling van meerduidige interpretaties van historische kennis, als gevolg van de ontbinding van de ogenschijnlijk organische duurzaamheid die vroeger werd gestructureerd door gewoonten en tradities (zie onder). Tot slot ging hij ook voorbij aan de groeiende heterogeniteit van het maatschappelijke leven waarmee de overheersing van het individu door maatschappij en staat gepaard gaat. Tocqueville zou kortom de democratische vitaliteit en flexibiliteit onderschat hebben. Dit is opmerkelijk, aangezien Tocqueville de rusteloze dynamiek van de democratie uitvoerig heeft beschreven, maar die dynamiek schatte hij eerder in als impulsief en neurotischGa naar eindnoot6. Samengevat meende Lefort dat Tocqueville ‘de keerzijde van de keerzijde’ (la contrepartie de la contrepartie) over het hoofd had gezien en hij voegt daaraan toe dat ook daar het onderzoek niet mag stoppen. Er is immers ook ‘een keerzijde van de keerzijde van de keerzijde’ en zolang het democratische avontuur zich voortzet en de termen van de tegenstelling zich verplaatsen, blijft de betekenis van wat nog komen moet, open. Ook in zijn essay Permanence du théologico-politique? wijst Lefort op filosofische tekortkomingen van Tocqueville. Daarin overdenkt Lefort de overgang van het Ancien Régime naar de republiek. Hij verwijst daarvoor naar Tocquevilles neiging om ‘democratie’ te contrasteren met ‘aristocratie’. Ook daar zou Tocqueville een interessante weg zijn ingeslagen die hij andermaal te snel had verlaten. Volgens Lefort was de historicus Jules Michelet (1798-1874) een van de zeldzame denkers van zijn tijd die de symbolische functie van de macht in de vormgeving van de maatschappelijke verhoudingen had begrepen. Lefort verwijst daarvoor naar de inleiding van Michelets Histoire de la Révolution (1847) en schrijft: ‘Dat is werkelijk een essay over | |||||||||||||||||
[pagina 804]
| |||||||||||||||||
politieke filosofie [...]. Vergeleken met die van een Tocqueville, kan deze analyse van het Ancien Régime summier en sociologisch arm overkomen, maar [...] wat Michelet vaststelt en wil uitdenken is afwezig in het denken van Tocqueville’ (2005, blz. 185). Uiteindelijk voorvoelde Michelet de symbolische betekenis van de onthoofding van Frankrijks laatste absolute monarch. Tijdens het Ancien Régime was de samenleving organisch gestructureerd en had iedere burger een statische functie. Iedere Fransman was een deel van het Franse ‘lichaam’; een lijfeigene maakte geen kans op sociale promotie, terwijl de edelman gedoemd was even nobel te sterven als hij was geboren. Uiteraard fungeerde de monarch daarbij als hoofd. De symboliek van diens onthoofding lag hierin dat toen wezenlijk twee lichamen werden onthoofd: het natuurlijke lichaam van de koning en het metaforische lichaam van de Franse samenleving. Laatstgenoemde onthoofding impliceerde een mutatie van de macht in de samenleving. Die fungeerde niet langer organisch, maar werd voortaan gekenmerkt door verdeeldheid. Er ontwikkelde zich een spanning tussen meerderheid en oppositie, een scheiding der machten, evenals een scheiding tussen kerk en staat. En in zo'n democratische, door verdeeldheid gekenmerkte samenleving, is de plek van de macht leeg, aldus Lefort. Dat wil zeggen dat voortaan niemand nog de macht geheel kan incarneren, aangezien haar uitoefening onderworpen is aan procedures die om de zoveel tijd alles terug op losse schroeven zetten. Leforts beschrijving van de Europese democratische politieke filosofie was even pessimistisch als Kristols beschrijving van de Amerikaanse. Nadat Carl Schmitt en Martin Heidegger zich hadden verbrand aan het nazisme, zag Lefort in het naoorlogse Frankrijk de intelligentsia massaal sympathiseren met linkse terreurregimes. Aangezien hier geflirt werd met het totalitarisme, werd de Europese politieke filosofie niet verdrongen door een democratisch geloof, maar door de wetenschappelijke studie van de politiek, aldus Lefort, en het marxisme zou wat dat betreft het summum zijn. Bovendien zou het Europese democratische denken zich evenzeer beperken tot eenvoudigweg probleemstudies (cf. Kristol): ‘Welnu, laten we stellen dat de politicologie problemen aantreft die het spoor dragen van filosofisch onderzoek. Maar voor haar zijn het dan ook niet meer dan gewoon problemen, die net als andere problemen ingedamd moeten worden in het kader van een reconstructie of van een beschrijving van de mechanismen van het maatschappelijke functioneren’ (Lefort, 2005, blz. 157). Ook Lefort meent dat wie het politieke wezenlijk wil overdenken, verder moet gaan dan simpele probleemoplossingen. Alleen ging Lefort daar verder in dan Kristol, en daarom beschouwde laatstgenoemde Tocqueville wel als filosoof en Lefort niet. | |||||||||||||||||
[pagina 805]
| |||||||||||||||||
In dit verband kan ook worden verwezen naar Leforts ondertussen klassiek geworden onderscheid tussen ‘la politique’ en ‘le politique’ (naar analogie van Merleau-Ponty's onderscheid tussen ‘la métaphisique’ en ‘le métaphisique’). ‘La politique’ wordt hier doorgaans vertaald als ‘de politiek’ en verwijst naar de tastbare politieke discussies en activiteiten in een samenleving. Het betreft het geheel van directe politieke feiten: standpunten die worden geformuleerd, de direct zichtbare wijze waarop het machtsspel wordt gevoerd bij verkiezingen en in parlementen, de beslissing een minderheidskabinet te vormen, zoals in Nederland of het gekrakeel over staatshervormingen in de Belgische politiek... ‘Le politique’ - gangbaar vertaald als ‘het politieke’ - omvat daarentegen de onderstroom van die politiek. Het verwijst naar de principes van de constitutie van onze samenleving die de concrete gestalte ervan bepalen. Waarom zijn er überhaupt verkiezingen en regeerakkoorden? Welke wezenlijke krachten sturen de politieke ratrace? Wat zijn de genererende principes van de samenleving? Geïnspireerd door Jacques Lacan hamerde Lefort op het symbolische karakter van ‘het politieke’ om zo het voorgegeven karakter ervan te onderstrepen, dat bepalend is voor de wijze waarop het sociale, het economische, enz. verschijnen in een bepaalde samenleving en in een bepaald tijdvak. Voorts toont dat symbolische karakter van het politieke dat alle elementen van een samenleving - parlementen, vakbonden, families... - pas betekenis krijgen in hun onderlinge relaties, net zoals dat het geval is bij de elementen van een taal. ‘De politiek’ is het werkdomein van de politicoloog (die de politieke ontwikkelingen op de voet volgt) en ‘het politieke’ dat van de filosoof (die dieper graaft). Volgens Lefort komt het er voor de politicoloog op aan een orde van particuliere feiten af te bakenen binnen het maatschappelijk bestel. Vragen naar de wortels van dat bestel of naar zijn bredere verbanden voert hij graag af naar andere vakgebieden. De politiek filosoof overdenkt daarentegen het principe van de instelling van het maatschappelijke als zodanig (Lefort, 2005, blz. 164). Als onderzoeker van de valkuilen der democratie hield Tocqueville er geen ‘democratisch geloof’ op na. Maar Lefort suggereerde dat Tocquevilles denken wel onder druk werd gezet door een andere schijnvorm van politieke filosofie: politicologieGa naar eindnoot7. Ofschoon de politicologie uiteraard beantwoordt aan een maatschappelijke behoefte, stelt zij zich kwetsbaar op door de vraag naar haar mogelijkheidsvoorwaarden niet in haar onderzoek te betrekken. Evenmin ondervraagt zij de politiek-symbolische grondslagen van een samenlevingsmodel, waardoor zij letterlijk achter de feiten aanloopt. Een breed onderbouwde politieke langetermijnvisie draagt daarom altijd minstens sporen van filosofisch onderzoek. | |||||||||||||||||
[pagina 806]
| |||||||||||||||||
Tocqueville en de Arabische LenteTocquevilles historische verdienste was dat hij het ontstaan en wezen van de moderne democratie heeft geanalyseerd en uitgelegd aan Europa. Maar heeft zijn oeuvre naast die historische waarde ook nog een actuele waarde? In een tijd dat de democratie in haar kinderschoenen stond, heeft hij haar weliswaar op visionaire wijze beschreven, maar intussen heeft de geschiedenis ons al zoveel varianten, verfijningen, ontsporingen en successen van de democratie getoond, dat het voor ons vandaag relatief makkelijk is om dieper inzicht te hebben in de democratie dan überhaupt mogelijk was in Tocquevilles tijd. Welnu, de actuele waarde van Tocquevilles oeuvre is dat het nog steeds mateloos kan inspireren in haast ieder debat dat raakt aan de grondslagen van de democratie: het hoofddoekendebat, de Europese politieke eenmaking, referenda, vrijheid van meningsuiting, van godsdienst... Het boek inspireert tot het stellen van de precieze vragen en toont ons wat de relevante parameters zijn, welke de valkuilen zijn en hoe die ontweken moeten worden. Neem nu de Arabische Lente. Tocqueville was geïntrigeerd door de politieke impact van islamitische tradities. Zijn geschriften doen vermoeden dat hij - net als de hedendaagse westerse publieke opinie - onzeker zou zijn geweest over de goede afloop van de Arabische Lente. Maar de afwegingen die hij zou maken, kunnen ons dus inspireren om de materie dieper te analyseren en onderbouwde speculaties te construeren. Meermaals wees Lefort erop dat Tocqueville als eerste begrepen had dat democratie eerder een cultuur is dan enkel een politiek regime. Het feit dat geschoolde jongeren via internet een venster op de vrije wereld hebben, is een factor die haast iedere dictator wel ergens aanvoeldeGa naar eindnoot8, maar wellicht onvoldoende. Een volk met vensters op de wereld en een autoritair regime is half democratisch, net zoals ook een volk met vrije verkiezingen maar zonder vensters op de wereld. In De la démocratie had Tocqueville het christelijk geloof geprezen als de beste remedie tegen de valkuilen van de democratie, maar andere religies vormden voor hem een valkuil op de weg naar democratie. Het hindoeïstische kastensysteem had hij streng afgewezen als strijdig met het gelijkheidsprincipe, terwijl zijn bedenkingen bij de politieke impact van de islam meer ambivalent waren (cf. Tocqueville, 2007). In 1838 - dus tussen het verschijnen van de beide volumes van De la démocratie - las Tocqueville de Koran en tijdens zijn studiereizen in Algerije bestudeerde hij de islam intens. Hij meende dat het lezen van de Koran ontzettend verhelderend was om het gedrag van moslims te begrijpen (Tocqueville, 1860, blz. 353). Tocqueville stoorde zich aan de | |||||||||||||||||
[pagina 807]
| |||||||||||||||||
veelvuldige oproepen tot geweld in de Koran, meende dat die geen enkele vooruitgang vormde op het Evangelie (idem, blz. 354) en concludeerde dat Mohammeds invloed op de mensheid uiteindelijk eerder schadelijk dan heilzaam was geweest (idem, blz. 355). In het tweede volume van De la Démocratie staat Tocquevilles meest fundamentele kritiek op de Koran, namelijk dat daarin geen onderscheid werd gemaakt tussen ‘sferen’: ‘Wat Mohammed uit de hemel deed nederdalen en in de Koran plaatste zijn niet enkel religieuze doctrines, maar ook politieke maximes, burgerlijke en strafrechtelijke wetten en wetenschappelijke theorieën. Het Evangelie spreekt daarentegen enkel over de algemene verhoudingen tussen mensen en God evenals tussen mensen onder elkaar. [...] Alleen dat volstaat, naast duizend andere redenen, om te tonen dat eerstgenoemde religie niet lang zal domineren in tijden van Verlichting en democratie, terwijl laatstgenoemde religie voorbestemd is te regeren in dergelijke tijden, net als in alle andere tijden’ (1992, blz. 533-534). Tocqueville heeft de Amerikanen uitvoerig geprezen omwille van het onderscheid dat zij maakten tussen kerk en staat, wat geheel zou stroken met het christendom als zodanig. Zijn kritiek op de Franse kerk was dan ook dat die zich te weinig als religieuze (en te veel als politieke) instelling had gedragen (2004, blz. 7 en 58)Ga naar eindnoot9. Van Flavius Theodosius tot lang na de scholastiek bemoeiden christelijke kerken zich intens met politiek en in het traditioneel islamitische Turkije wordt de scheiding van kerk en staat angstvallig bewaard. Maar in regel zijn christenen die kerk en staat vermengen hypocriet, terwijl moslims juist hypocriet zijn als ze kerk en staat scheiden. De moslim zou dus religieuze toegevingen moeten doen om democraat te worden en de christen niet. Zo bekeken zou Tocqueville pessimistisch zijn over de democratische afloop van de Arabische Lente. Maar er is meer... Tocqueville onderstreepte dat het zeer gevaarlijk was om gelijktijdig politieke en religieuze structuren omver te werpen (zoals in Frankrijk was gebeurd tijdens de Revolutie). Wanneer ‘eender welke religie’ diepe wortels heeft in een democratie, gooit u haar dan niet omver, ‘maar bewaar haar veeleer met zorg, als de kostbaarste erfenis van de aristocratische tijden’, aldus Tocqueville (1992, blz. 658). Als de modale burger in een democratie gelovig is, dan legt hij immers vrijelijk zijn eigen al te gekke ideeën aan banden en onderwerpt hij zichzelf aan normen die niet uitgaan van de staat, maar die de staat wel ten goede komen. ‘Het grootste voordeel van religies is dat ze aansporen tot tegenovergestelde instincten. Iedere religie plaatst de menselijke verlangens voorbij en boven de aardse goederen’ (1992, blz. 533). Iedere religie maakt onze wildste lusten ondergeschikt aan hetgeen zich voorbij en boven deze wereld stelt, religie | |||||||||||||||||
[pagina 808]
| |||||||||||||||||
verheft de menselijke ziel, wijst de mens op zijn plichten en zet hem aan zichzelf ter discussie te stellen. ‘Dat treffen we zelfs bij de meest valse en gevaarlijke religies aan’, aldus Tocqueville (kort nadat hij de Koran had gelezen). ‘Religieuze volken zijn dus van nature sterk, precies op het punt waar democratische volken zwak zijn. Daaruit blijkt hoe belangrijk het is dat mensen hun geloof behouden zodra ze gelijk worden’ (1992, blz. 533). De tocquevilliaanse inschatting van de Arabische Lente zou er dus op neerkomen dat traditionele moslimlanden meer inspanning moeten leveren om te transformeren tot democratische ‘culturen’ dan traditioneel christelijke landen. En aan landen waar een moslimtraditie leeft maar ook een uitgesproken drang naar zelfbeschikking, adviseert hij om in eerste instantie niet meer en niet minder islamitisch te worden dan ze op dat moment zijn. Het simultaan omverwerpen van religieuze en politieke structuren leidt immers tot existentiële onzekerheid en het verlies van ethische richtsnoeren. Maar het intensifiëren van een islamitische praxis bemoeilijkt de democratische scheiding tussen politiek en religie. | |||||||||||||||||
Literatuur
|
|