| |
| |
| |
Herman Simissen
De terugkeer van Salvador Allende of Het failliet van het neoliberalisme
Alors nous irons réveiller
Allende Allende Allende Allende
Leo Ferré, Allende (1977)
Het is een van de meest opmerkelijke verschijnselen in de internationale politiek van de laatste vijftien jaar: de terugkeer van linkse partijen in het centrum van de macht in Zuid-Amerikaanse landen. Een merendeel van de landen in dit werelddeel heeft momenteel een linkse regering, waarbij onmiddellijk moet worden aangetekend dat de regering van het ene land een meer gematigd karakter heeft terwijl het bewind van het andere veeleer radicaal is. Deze opmerkelijke opkomst van politiek links begon in 1994 in Chili, toen Eduardo Frei Ruiz-Tagle tot president werd gekozen. Hij, zelf christendemocraat, was de kandidaat van de coalitie van christendemocratische en socialistische partijen die een einde had weten te maken aan de militaire dictatuur van generaal Augusto Pinochet. De voorganger van Frei, de christendemocraat Patricio Aylwin, was de eerste gekozen president van Chili nadat Pinochet zich had teruggetrokken als staatshoofd, toen een meerderheid van de Chilenen zich bij een referendum in oktober 1988 uitsprak tegen zijn aanblijven. Tijdens de bewindsperiode van Aylwin bleef Pinochet echter opperbevelhebber van de krijgsmacht, en mede daar- | |
| |
door bleef de politieke invloed van het leger aanzienlijk. Het bewind van Aylwin wordt dan ook beschouwd als een overgangsregering, en pas met het aantreden van Frei was er werkelijk weer sprake van democratie in Chili. - Terzijde zij opgemerkt dat Chili inmiddels, sinds maart 2010, in de persoon van Sebastián Piñera een rechtse president heeft. Vier jaar nadat Frei in Chili tot president werd gekozen, won in Venezuela in december 1998 de bepaald niet onomstreden Hugo Chávez de presidentsverkiezingen. Nu nog bekleedt hij de functie van president. Weer vier jaar later, in 2002, behaalde Luiz Inácio Lula da Silva een overwinning bij de presidentsverkiezingen in Brazilië; hij werd vier jaar nadien herkozen voor een tweede termijn, en is inmiddels opgevolgd door Dilma Rousseff,
die eerder minister van Energie was in de regering van Lula. Rousseff is de eerste vrouwelijke president van haar land. In de jaren na de verkiezing van Lula deden zich vergelijkbare ontwikkelingen voor in andere Zuid-Amerikaanse landen. In 2003 kreeg Argentinië in de persoon van Néstor Carlos Kirchner een president die weliswaar voortkwam uit de doorgaans veeleer als rechts beschouwde peronistische beweging, maar daarbinnen tot de linkervleugel had behoord en die bijvoorbeeld door zijn uitdrukkelijke streven naar armoedebestrijding en grotere maatschappelijke gelijkheid een veeleer links beleid voorstond. Een jaar later volgde Uruguay met José Mujica, in 2005 Bolivia met Evo Morales, in 2006 Ecuador met Rafael Correa, en ten slotte in 2008 Paraguay met de voormalige bisschop Fernando Lugo, die sterk is geïnspireerd door de theologie van de bevrijding. Ruim vijfendertig jaar nadat in Chili een gewelddadige militaire staatsgreep een einde maakte aan de gekozen, linkse regering van de toenmalige president Salvador Allende, waarbij deze onder nog altijd niet opgehelderde omstandigheden het leven liet, lijken zijn ideeën over politieke en maatschappelijke hervormingen op democratische grondslag zo in heel Zuid-Amerika meer invloed te hebben dan ooit tevoren.
Ondanks de soms aanzienlijke verschillen in koers tussen de genoemde linkse presidenten als leiders van linkse regeringen, zijn er ook enkele opmerkelijke overeenkomsten. Zo wijzen ze allemaal op het belang van onderwijs als het middel bij uitstek dat kan bijdragen aan de ontwikkeling van de bevolking, als uitweg uit de armoede waarin te veel Zuid-Amerikanen nog altijd verkeren. Op de achtergrond is hierbij het streven naar een grotere maatschappelijke gelijkheid, om zo een rechtvaardiger samenleving te bewerkstelligen, van niet te onderschatten betekenis. Daarbij zoeken de door linkse regeringen geleide Zuid-Amerikaanse landen op het gebied van onderwijs nadrukkelijk naar onderlinge samenwerking. Dit streven doet zich ook op andere beleidsterreinen voor: veel meer dan in het verleden richten de Zuid-Amerikaanse landen zich op samenwerking binnen het eigen werelddeel, terwijl de van
| |
| |
oudsher zo belangrijke banden met landen als met name Spanje en Portugal aan gewicht verliezen. Ook anderszins heeft zich in de politieke oriëntatie van de Zuid-Amerikaanse landen een duidelijke verschuiving afgetekend. Waar zij voorheen vooral contacten zochten met landen op het noordelijk halfrond - de Verenigde Staten, Mexico, de lidstaten van de Europese Unie -, richten zij zich nu meer op landen op het zuidelijk halfrond - in Azië en Afrika - waarmee zij wat economische ontwikkeling betreft in een meer vergelijkbare positie verkeren en waarmee zij bepaalde, politieke en economische, belangen delen.
Hoe vallen deze opmerkelijke verschuiving naar links en de veranderingen in de oriëntatie in de internationale politiek die ermee samenhangen, te verklaren? Een aanzet tot een verklaring geeft de Canadese onderzoeksjournaliste Naomi Klein in haar lijvige en indrukwekkende boek The Shock Doctrine (2007) - de ontwikkelingen in Zuid- Amerika vormen overigens maar één, zij het niet onbelangrijk, thema in deze inhoudelijk rijke studie, die ingaat op de grote lijnen van politieke en economische ontwikkelingen wereldwijd in de laatste veertig jaar.
| |
Naomi Klein
Naomi Klein werd in 1970 geboren in Montréal, als jongste van twee kinderen; zij heeft een twee jaar oudere broer, Seth. Haar ouders vluchtten in 1967 uit de Verenigde Staten naar Canada. Haar vader Michael Klein (o1938) wilde vanwege principiële bezwaren tegen de Amerikaanse militaire inmenging in Zuidoost-Azië niet naar Vietnam worden uitgezonden, en weigerde dienst. Onmiddellijke aanleiding voor het besluit de Verenigde Staten te ontvluchten, nog voor een strafzaak vanwege dienstweigering tegen hem was geopend, vormden televisiebeelden van een Amerikaans bombardement met napalm in Vietnam. Michael Klein was al tijdens zijn studie geneeskunde in de Verenigde Staten actief lid van Physicians for Social Responsibility - een Amerikaanse organisatie van artsen die met het oog op de volksgezondheid wijst op de mogelijke gevaren van, en daarom strijdt tegen, nucleaire proliferatie, en tegenwoordig ook klimaatverandering en milieuvervuiling. In Canada was Klein werkzaam als kinderarts in een ziekenhuis in Montréal. Zijn echtgenote Bonnie Sherr Klein (o1941) is filmregisseur. Zij maakte tal van films en verwierf internationaal vooral bekendheid met de documentaire Not a Love Story (1981) - een indringende aanklacht tegen pornografie. In 1987 werd zij kort na elkaar twee keer getroffen door een ernstige beroerte, waarvan zij ondanks een jarenlange revalidatie maar ten dele is hersteld. Naast de vrouwenemancipatie vormen sindsdien ook de maatschappelijke positie en de emancipatie van gehandicapten een belangrijk thema in haar werk, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de docu- | |
| |
mentaire Shameless: The ART of Disability (2006). Naomi Klein is getrouwd met de Canadese documentairemaker en televisiejournalist Avi Lewis. Samen maakten zij in 2004 de documentaire The Take, over de arbeiders van een autofabriek in Buenos Aires,
Argentinië, die hun door de leiding gesloten fabriek op eigen gezag weer openden en, met succes, voortzetten als een door henzelf collectief geleide onderneming.
Naomi Klein ging na haar eindexamen niet meteen naar de universiteit, maar zorgde samen met haar vader en broer een jaar lang voor haar moeder, die juist toen tot twee keer toe door een beroerte was getroffen. In 1989 ging zij alsnog Engels en filosofie studeren aan de universiteit van Toronto, maar haar belangstelling ging al snel meer uit naar politieke en maatschappelijke kwesties. Zij brak haar studie af en ging als stagiaire werken bij de krant, de Toronto Globe and Mail. Al vlug stapte zij over naar This Magazine, een links politiek tijdschrift waarvan zij redacteur werd. In 1995 zegde Klein haar baan op en keerde zij terug naar de universiteit om alsnog haar studie af te ronden. Daar kwam zij in contact met jongere groepen studenten, die heel andere interesses hadden dan haar jaargenoten tijdens haar eerste periode aan de universiteit. Hielden studenten in Toronto zich rond 1990 bijvoorbeeld bezig met de ondervertegenwoordiging van vrouwen in openbare functies of met de wijze waarop seksuele of etnische minderheden in de media worden afgebeeld, vijf jaar later ging de aandacht veeleer uit naar economische kwesties. Zo verzetten de jongere studenten zich tegen de sluipenderwijs groeiende invloed van multinationals op de campus - producenten van frisdranken bijvoorbeeld probeerden exclusieve contracten met de universiteit af te sluiten. De bij veel studenten populaire sweatshirts met het wapen van de universiteit werden, onder verantwoordelijkheid van multinationals, in grote hoeveelheden vervaardigd in lagelonenlanden, vaak in mensonterende arbeidsomstandigheden. Klein verdiepte zich nader in dit onderwerp - en weer verliet zij zonder diploma de universiteit, nu om over deze kwestie te schrijven. Dit project mondde uit in haar boek No Logo (2000).
In No Logo hekelt Klein recente ontwikkelingen in consumptiepatronen in vooral de grote steden van de westerse wereld - patronen die zich echter snel mondiaal verspreiden, en die bovendien wereldwijd gevolgen hebben. Symbool voor deze nieuwe consumptiepatronen staan de logo's van grote multinationals. Klein merkt op dat zich rond deze logo's opmerkelijke veranderingen hebben voorgedaan. Een eerste verandering is dat het logo niet langer - zoals vroeger - staat voor een product: waar het Michelinmannetje verwees naar autobanden, verwijst het logo van bijvoorbeeld Nike niet naar een of meer producten, maar naar het merk als zodanig, waarbij dit merk dan weer staat voor
| |
| |
een bepaalde manier van leven. In televisiereclames voor Nike wordt dan ook vaak geen product aangeprezen, maar een actief en sportief leven - en de verzwegen boodschap is dat een dergelijk leven alleen kan worden verwezenlijkt met producten van Nike. Een tweede verandering waarop Klein wijst is de alomtegenwoordigheid van deze logo's: zij zijn niet alleen te zien op producten van het betreffende merk en op traditionele reclame-uitingen, maar duiken overal op. En een derde opvallende verandering is de nadrukkelijke koppeling tussen logo's en jeugdculturen: merken zoeken hun inspiratie bij jeugdculturen, en omgekeerd ligt in de verschillende jeugdculturen heel precies vast van welk merk men wel, en van welk merk men juist geen kleding of schoeisel behoort te dragen. Deze fixatie op merken - waarvoor het logo symbool staat - heeft ertoe geleid dat bepaalde multinationals de markt meer en meer zijn gaan domineren. Maar die dominante positie kan anderzijds, aldus Klein, niet los worden gezien van de wijze waarop de betreffende multinationals produceren. Belangrijke delen van het productieproces, met name die gedeeltes die arbeidsintensief zijn, worden uitbesteed aan vestigingen in de Derde Wereld, waar de lonen laag zijn, de arbeiders weinig wettelijke bescherming genieten, en de arbeidsomstandigheden doorgaans slecht zijn, soms zelfs ronduit mensonterend. Juist de lage productiekosten maken het mogelijk dat veel geld wordt geïnvesteerd in peperdure reclamecampagnes. Een bizar, zelfs pervers voorbeeld is dat Nike voor een reclamecampagne rond basketballer Michael Jordan evenveel geld uittrok als in een jaar werd betaald aan de salarissen van dertigduizend arbeidskrachten in Indonesische vestigingen van het bedrijf. Door dergelijke reclamecampagnes weten grote multinationals hun marktaandeel verder te vergroten, en zo stoten zij kleinere producenten uit de markt. Het alomtegenwoordige logo is daarmee voor Naomi Klein het symbool voor ontwikkelingen
die wereldwijd ten koste gaan van kleine producenten, detailhandelaren en arbeiders.
In het laatste deel van No Logo gaat Klein in op de vraag of er nog tegenwicht mogelijk is tegen deze ontwikkelingen. Zij wijst erop dat eenvoudige middelen als bijvoorbeeld boycotacties wel degelijk effect kunnen hebben. Toch zijn zelfs dan de resultaten niet altijd louter positief. Een wrang voorbeeld vormen de internationale boycotacties tegen Shell, vanwege de vervuilende olieproductie in Nigeria waarvoor dit bedrijf verantwoordelijk was. Deze boycotacties waren succesvol in die zin dat Shell zich terugtrok van sommige locaties, maar dit leidde niet tot verbeteringen: de plaats van Shell werd ingenomen door Chevron, dat op dezelfde voet voortging. Maar door het succes van de acties tegen Shell verdween het onderwerp uit de publieke aandacht, en Chevron kan vrijwel ongestoord doen waar Shell mee stopte. Desondanks toont Klein zich in No Logo gematigd optimistisch over het nut van bijvoor- | |
| |
beeld boycotacties tegen multinationals. Juist omdat zij in het afsluitende deel van haar boek ingaat op de vraag of er nog iets tegen de dominantie van multinationals kan worden gedaan, is Klein uitgegroeid tot een belangrijke bron van inspiratie voor antiglobalisten, die immers ook fel gekant zijn tegen de wijze waarop grote multinationals de internationale economische verhoudingen beheersen, en heeft zij ook zelf de reputatie van activiste gekregen.
Met No Logo, dat inmiddels in meer dan vijfentwintig vertalingen is uitgebracht en in landen als Canada, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en Nederland de lijsten van best verkochte non-fictieboeken aanvoerde, heeft Naomi Klein in binnen- en buitenland haar naam als publiciste gevestigd. Sindsdien is zij een veelgevraagd auteur, en zij draagt regelmatig bij aan bladen als The Nation, The Guardian, The New York Times, The Washington Post, Newsweek, The Los Angeles Times, The Toronto Globe and Mail, El Pais, L'Espresso en The New Statesman. Daarnaast geeft zij veelvuldig lezingen bij uiteenlopende gelegenheden, onder meer als visiting scholar aan de London School of Economics. Haar werd een eredoctoraat toegekend door de University of King's College, Nova Scotia (Canada).
| |
The Shock Doctrine
In haar tweede grote boek The Shock Doctrine nu - tussentijds publiceerde zij onder de titel Fences and Windows (2002) een bundeling van in kranten en tijdschriften verschenen essays en artikelen - analyseert Klein de opkomst van wat zij het ‘rampenkapitalisme’ noemt. Een sprekend voorbeeld hiervan vormen de ontwikkelingen in Sri Lanka na de tsunami op 26 december 2004. De wederopbouw van de kustgebieden die door de vloedgolf werden getroffen lijkt voor een belangrijk deel voltooid: langs de kustlijn staan prachtige nieuwe hotels, aan mooie stranden met de nodige voorzieningen voor toeristen. Nieuwe wegen maken snel en comfortabel vervoer van en naar de hotels mogelijk. Daarmee is de aanblik van de kustgebieden ingrijpend veranderd: voor de tsunami stond er een rommelig geheel van eettentjes, kleine restaurantjes en hotelletjes, terwijl de stranden vol lagen met kleine vissersboten. Plannen voor herinrichting van de kuststrook bestonden al ruim voor de vloedgolf - de regering wilde grote hotelketens de mogelijkheid bieden in Sri Lanka te bouwen, en de kleinschalige visserij vervangen door een grootschaliger, industriële aanpak. Deze plannen stuitten echter steeds op verzet van de plaatselijke bevolking, die haar vertrouwde omgeving en haar broodwinning wilde behouden. De regering van Sri Lanka heeft de tsunami gebruikt om alsnog haar plannen door te voeren - het strand is nu zelfs verboden gebied voor de vissers die er vroeger uitvoeren.
| |
| |
Gesouffleerd door het IMF heeft de regering, terwijl de bevolking na de verwoestende vloedgolf nog in shock verkeerde, de ramp gebruikt om maatregelen te nemen waarvoor zij eerder geen meerderheid kon krijgen. Tegen de wil van de bevolking in is, kortom, in de slagschaduw van de tsunami een ander economisch systeem ingevoerd: ineens heerst in Sri Lanka het neoliberalisme. Volgens Naomi Klein is dit kenmerkend voor het neoliberalisme: het wordt steeds ingevoerd als de bevolking van een land in een shock verkeert, hetzij als gevolg van een natuurramp als bijvoorbeeld de tsunami, hetzij als gevolg van politieke ontwikkelingen.
| |
‘Een gratis lunch bestaat niet’
Wat houdt dit neoliberalisme in? Het neoliberalisme werd, als economische theorie, ontwikkeld rond het midden van de twintigste eeuw. Veel van de leidende denkers van het neoliberalisme waren werkzaam aan de universiteit van Chicago; hun meest bekende woordvoerder was Milton Friedman (1912-2006), in 1976 winnaar van de Nobelprijs voor de Economie. De centrale idee van het neoliberalisme is, dat een economie het beste gedijt bij een ongebreidelde vrije markt. In feite gaat deze idee terug op de theorie van de ‘onzichtbare hand’ die al in de Verlichting werd geformuleerd, en die inhoudt dat de economie zich vanzelf, alsof zij wordt geleid door een onzichtbare hand, in de goede richting ontwikkelt zolang zij ongemoeid wordt gelaten, en deze ontwikkeling niet bijvoorbeeld door ingrijpen van de regering wordt verstoord.
Deze centrale idee van het neoliberalisme wordt uitgewerkt in een drieledige agenda. Om te beginnen houdt deze in dat een regering zoveel mogelijk alle regels en bepalingen afschaft die voor bedrijven een beperking inhouden bij het maximaliseren van de winst. Ten tweede dienen alle diensten die de overheid aanbiedt maar die mogelijk ook winstgevend kunnen worden aangeboden door bedrijven, te worden geprivatiseerd: openbaar vervoer, nutsbedrijven, posterijen, onderwijs, gezondheidszorg, pensioenvoorzieningen, enzovoort. In samenhang hiermee, en ten derde, moeten de overheidsuitgaven drastisch worden beperkt, met name wat betreft de sociale uitkeringen. De overheid mag niet langer een vangnet bieden aan degenen die om welke reden dan ook niet in staat blijken voor zichzelf te zorgen - volgens het neoliberale denken is dat nu eenmaal geen verantwoordelijkheid van de overheid. Dit afstoten van taken maakt het mogelijk, het overheidsapparaat ingrijpend in te krimpen, en de belastingen te verlagen. Volgens Friedman is dat niet meer dan terecht: hij spreekt de overtuiging uit dat het niet mogelijk is ‘goede dingen te doen met het geld van anderen’ - belastingen zijn er in zijn ogen niet om mensen met problemen te helpen. Het is
| |
| |
naar zijn mening nu eenmaal zo, dat men in het leven niets voor niets krijgt: ‘een gratis lunch bestaat niet’, volgens een Amerikaans gezegde dat hij gebruikte als titel voor een boek waarin hij zijn opvattingen voor een breed publiek uiteenzette: There is no such thing as a free lunch (1975).
Het neoliberale denken biedt een gesloten theoretisch model: doen zich in een economie problemen voor, dan worden deze per definitie verklaard vanuit een inbreuk op de vrije markt. Is er bijvoorbeeld sprake van stijgende werkloosheid of van hoge inflatie, dan is er maar één remedie: nog rigoureuzer maatregelen doorvoeren die leiden tot een vrije markt.
| |
Experiment in Chili
De eerste decennia van haar bestaan was de neoliberale theorie niet meer dan een theorie: het neoliberalisme werd nergens in praktijk gebracht. Dit veranderde echter na de staatsgreep van 11 september 1973, die in Chili een einde maakte aan de regering van Salvador Allende, en generaal Augusto Pinochet aan de macht bracht.
In Chili, maar ook in andere Zuid-Amerikaanse landen, bestond een aanzienlijke groep economen die waren opgeleid aan de universiteit van Chicago, in de neoliberale traditie. Zij hadden in de Verenigde Staten gestudeerd op uitnodiging van de Amerikaanse regering, die zo hoopte een tegenwicht te bieden tegen de groeiende invloed van socialistische en marxistische ideeën in Zuid-Amerika. Na zijn staatsgreep wendde Pinochet zich tot deze ‘Chicago Boys’, zoals zij werden genoemd, voor advies over de vraag hoe de economie van Chili opnieuw vorm kon worden gegeven, waarbij uiteraard eerdere maatregelen van de regering Allende ongedaan moesten worden gemaakt. Zij adviseerden Pinochet het onverkort invoeren van een neoliberaal systeem, ook al zou dit op korte termijn leiden tot grote werkloosheid en tot armoede voor brede lagen van de bevolking. Op langere termijn zou het neoliberalisme echter alleen maar heilzaam zijn voor de hele bevolking van het land. Daartoe uitgenodigd reisde Milton Friedman zelf naar Chili, om de regering te adviseren over de verschillende maatregelen die moesten worden genomen. Hij bevestigde de adviezen van de ‘Chicago Boys’ nog eens: wat het land nodig had was een onbeperkte vrije markt, onmiddellijk en onverkort. Er kon geen sprake zijn van een overgangsperiode: de Chileense economie moest door radicaal ingrijpen in een soort ‘nultoestand’ worden gebracht, en vanuit die toestand zou de vrije markt de verdere ontwikkeling van de economie in goede banen kunnen leiden. Friedman vergeleek het radicaal doorvoeren van de neoliberale agenda met de shocktherapie, die een patiënt door elektroshocks in een ‘nultoestand’ brengt waarna het proces van genezing kan beginnen.
| |
| |
De regering van Pinochet volgde de adviezen van Friedman en de ‘Chicago Boys’ op, en koos inderdaad voor een radicale invoering van een neoliberaal systeem. Protesten hiertegen werden, in een klimaat van meedogenloze politieke repressie, keihard neergeslagen.
Klein wijst erop dat niet alleen in Chili maar overal waar het werd ingevoerd, het neoliberalisme nooit een vrije, democratische keuze was. Steeds werd de neoliberale agenda uitgevoerd in tijden van crisis: ofwel na natuurrampen, ofwel na ingrijpende politieke gebeurtenissen. In Argentinië na een staatsgreep in een klimaat van politieke onderdrukking, in Engeland door de regering Thatcher tijdens en onmiddellijk na de oorlog om de Falklands, in de Verenigde Staten door de regering van president George Bush jr. na de aanslagen op het World Trade Center, in Sri Lanka, zoals al werd opgemerkt, na de tsunami - en in haar boek geeft Klein nog tal van andere voorbeelden van over de hele wereld.
| |
De illusie van de vrije markt
Alleen al het gegeven dat het neoliberalisme nooit een democratische keuze is geweest, maar altijd onder dwang is opgelegd dan wel afgedwongen onder buitengewone omstandigheden, is voor Klein reden genoeg om het af te wijzen. Hoewel Milton Friedman het graag voorstelde alsof de vrije markt altijd als vanzelf zou leiden naar politieke vrijheid en democratie, is niets minder waar: het neoliberalisme gedijt juist in een klimaat van politieke repressie.
Maar ook anderszins is de idee van een vrije markt een illusie. Zoals de financieel-economische crisis van de afgelopen jaren - die zich voordeed nadat het boek van Klein was verschenen - heeft aangetoond, kan de vrije markt bij sommige economische problemen alleen overeind worden gehouden door drastisch ingrijpen van de overheid. Was er niet op grote schaal overheidssteun verleend aan bijvoorbeeld banken, dan was het hele economische systeem ingestort.
Nog afgezien hiervan blijkt de praktijk van de vrije markt niet te brengen wat de theorie voorspelt. Volgens Friedman immers zou uiteindelijk de hele bevolking baat hebben bij het neoliberale systeem: de vrije markt zou ertoe leiden dat de consument de best mogelijke kwaliteit tegen de laagst mogelijke prijs zou krijgen. Vijfentwintig jaar ervaring met het neoliberalisme in Zuid-Amerika leert dat dit eenvoudigweg niet het geval is. Voor grote delen van de bevolking van dit werelddeel nam de armoede sterk toe: zij profiteerden in geen enkel opzicht van het neoliberalisme. De stelling van Friedman dat deze fase slechts kort zou duren maar dat daarna iedereen baat zou hebben bij de vrije markt, is niet bewaarheid. Een kleine groep mensen heeft enorm geprofiteerd van het neoliberale systeem; voor het merendeel van de bevol- | |
| |
king geldt het tegenovergestelde. Het neoliberalisme blijkt in een samenleving te leiden tot het sterk toenemen van de verschillen tussen arm en rijk.
Een tweede effect van het neoliberalisme is de ontmanteling van de overheid. Friedman staat een zo klein mogelijke overheid voor, met een uiterst beperkt takenpakket. Na de aanslagen op het World Trade Center is de regering van president George Bush jr. volgens de neoliberale agenda rigoureus te werk gegaan bij het afstoten van overheidstaken. Dat dit bepaald geen gunstige gevolgen had voor de Amerikaanse samenleving bleek bijvoorbeeld maar al te duidelijk in de nasleep van de orkaan Katrina in augustus 2005. De federale overheid bleek zozeer ontmanteld dat zij niet in staat was de hulpverlening ook maar enigszins efficiënt te organiseren. Dat dit de ellende van de slachtoffers van de orkaan enkel nog vergrootte, zal geen betoog behoeven.
Een derde gevolg van het neoliberalisme is, ten slotte, een afname van het democratische gehalte van de samenleving. Diensten immers die voor de invoering van het neoliberalisme werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de overheid, worden nadien uitgevoerd door privéondememingen. Maar deze privéondememingen zijn in veel mindere mate onderworpen aan controle door de volksvertegenwoordiging. Juist waar het diensten betreft die het belang van de bevolking als geheel aangaan - onderwijs, gezondheidszorg, nutsbedrijven - is het geen goede ontwikkeling dat democratische controle nog maar in beperkte mate mogelijk is. - Het privatiseren van diensten die van oudsher onder verantwoordelijkheid van de overheid werden uitgevoerd kan zelfs leiden tot excessen. Een voorbeeld daarvan geeft de oorlog in Irak te zien. Taken als de beveiliging en bewaking van personen en gebouwen werden in Irak niet, zoals bij eerdere oorlogen, door het Amerikaanse leger uitgevoerd, maar overgedragen aan (Amerikaanse) privéondememingen. Op hun doen en laten was geen enkele controle: niet door de Amerikaanse volksvertegenwoordiging die immers nauwelijks zeggenschap heeft over wat privéondememingen in het buitenland doen, en evenmin door de Irakese overheid, omdat de Amerikaanse regering niet toestaat dat Amerikaanse burgers door Irakese rechters worden berecht. Bijgevolg lieten deze ondernemingen zich niets gelegen liggen aan regels. Men denke aan regels over de behandeling van gevangenen - regels waaraan het Amerikaanse leger zich wel had moeten houden als het deze taken zelf had uitgevoerd. Wat deze gang van zaken overigens nog veel kwalijker maakt is, zoals Klein op grond van overvloedig bewijsmateriaal laat zien, dat Amerikaanse staatslieden als bijvoorbeeld vicepresident Dick Cheney en minister van Defensie Donald Rumsfeld aanzienlijke financiële belangen hadden in ondernemingen waaraan taken werden overgedragen, en zo enorme bedragen hebben
verdiend aan de oorlog in Irak.
| |
| |
| |
Lessen uit Zuid-Amerika
De opmerkelijke comeback van politiek links in Zuid-Amerika nu kan volgens Naomi Klein worden begrepen als een reactie op het neoliberalisme: een op neoliberale leest geschoeide economie blijkt in de meeste Zuid-Amerikaanse landen voor een meerderheid van de kiezers na vijfentwintig jaar ervaring met een dergelijk systeem niet de voorkeur te verdienen. Het neoliberalisme komt niet ten goede aan brede lagen van de bevolking maar slechts een kleine minderheid in een samenleving profiteert ervan. Het leidt ertoe dat de overheid krachteloos en machteloos wordt en het vormt een inbreuk op het democratische gehalte van samenlevingen.
Welke conclusies kunnen nu aan de analyse van Naomi Klein worden verbonden? Wat kan de westerse wereld leren van de ervaringen van de bevolking van Zuid-Amerika? De lessen lijken duidelijk: het neoliberalisme brengt in de praktijk niet wat het volgens de theorie van Friedman zou moeten brengen. De lering die hieruit kan worden getrokken is eenvoudigweg dat zo snel mogelijk afstand moet worden genomen van de neoliberale agenda. De steeds verdergaande privatisering dient een halt toe te worden geroepen, sterker: de privatisering van datgene wat het algemeen belang van de bevolking raakt, zoals gezondheidszorg, onderwijs, openbaar vervoer en nutsbedrijven, zou ongedaan moeten worden gemaakt.
Daarnaast dient te worden geïnvesteerd in een krachtige, efficiënte overheid. Klachten over het gebrekkig functioneren van de overheid kunnen niet worden opgelost door te privatiseren: het gebrekkig functioneren van de overheid is juist een gevolg van privatisering. Hierdoor wordt de overheid immers zozeer ontmanteld dat zij tot veel meer dan dat niet in staat is.
Ook op Europees niveau lijkt een afscheid van de neoliberale agenda de enige remedie te zijn die de democratische rechtvaardiging van de Europese Unie kan redden. De Europese Unie is een prachtig ideaal, maar het zal nooit steun van brede lagen van de bevolking genieten zolang de Unie zich vooral manifesteert als een economisch samenwerkingsverband dat ook nog een neoliberale koers volgt die, alle gedane beloftes ten spijt, niet primair ten goede komt aan de bevolking als geheel.
Voor veel politieke partijen in Europa is een herbezinning op hun koers een dringende noodzaak. In heel Europa lijken christendemocraten en sociaaldemocraten het neoliberalisme onnadenkend als een vanzelfsprekendheid te hebben aanvaard, zonder een fundamentele discussie. Juist een fundamentele discussie zal echter uitwijzen dat het neoliberalisme onverenigbaar is met de waarden en overtuigingen die aan de
| |
| |
oprichting van deze partijen ten grondslag hebben gelegen - en die nog altijd hun uitgangspunt heten te zijn...
Het neoliberalisme is uiteindelijk weinig minder dan de bijl aan een van de wortels van de westerse beschaving. Het behoort immers sinds de late Oudheid tot een van de wezenlijke kenmerken van de westerse beschaving dat zorg wordt gedragen voor de zwakkeren in een samenleving. In het christendom werd dat omschreven als naastenliefde, in seculiere terminologie als solidariteit - maar de christendemocratie en de sociaaldemocratie lijken deze begrippen vergeten te zijn. Het neoliberalisme ontkent de betekenis van deze waarden - maar een gratis lunch is vanaf de late Oudheid onmiskenbaar een wezenlijk deel van de westerse beschaving.
Naomi Klein, The Shock Doctrine. The Rise of Diaster Capitalism, Allen Lane/Penguin Books, Londen, 2007, 558 blz., 12,99 pond, ISBN 978-1846-14082-0. |
Naomi Klein, De shockdoctrine, De opkomst van rampenkapitalisme, vertaald door Dick Lagrand en Marjolijn Stoltenkamp, Uitgeverij De Geus, Breda, 2007, 670 blz., 15 euro, ISBN 978-90-445-1428-5. |
|
|