Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 773]
| |
Ahmed Aboutaleb
| |
[pagina 774]
| |
De eerste persoon die ik aan u wil presenteren is Johan van der Veeken. Ik weet niet of u hem kent, maar Johan is in Rotterdam een grootheid. De belangrijkste onderscheiding van de stad op economisch gebied is de Johan van der Veekenpenning. Hij was geen geboren Rotterdammer, maar een immigrant uit Mechelen. Zijn vader was daar een rijke haringkoopman en in zijn jonge jaren woonde Johan hier in Antwerpen. In 1583 verliet hij deze stad, op de vlucht voor de oorlog, maar ook uit onvrede met het Antwerps stadsbestuur dat toen aan de macht was. Als vermogend koopman, reder en bankier nam hij in Rotterdam al snel een vooraanstaande positie in. Zijn handelsbelangen waren wereldwijd. Hij kocht hout, tarwe en vlas in het Pruisische Koningsbergen en verkocht dat weer in Bordeaux en in Viana do Castelo in Portugal. Ook stuurde hij talrijke schepen met graan naar Genua en Venetië toen de graanprijzen in Italië sterk stegen. Bovendien nam hij deel aan de in die tijd zo belangrijke haringhandel. De handelsactiviteiten van Johan van der Veeken bleven niet tot Europa beperkt. Zijn schepen zeilden ook naar West-Indië en Peru en als één van de eersten was hij geïnteresseerd in de handel op Oost-Indië. In 1598 was hij medefinancier van een expeditie van vijf schepen die via de Straat van Magallanes Oost-Indië probeerden te bereiken. Ondanks de mislukking van deze tocht bleef Van der Veeken bij de Oostindische handel betrokken en hij behoorde in 1602 tot de oprichters van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC, een van de eerste multinationals in de geschiedenis. Johan van der Veeken was een wereldburger, een globalist, en zonder zijn initiatieven zou Rotterdam een onbeduidend Hollands stadje zijn. Het bijzondere was dat hij openlijk katholiek was, en katholieken hadden het niet gemakkelijk in het calvinistische Nederland. Dat is ook de reden dat Johan van der Veeken nooit lid is geworden van de Vroedschap, het gemeentebestuur. Desondanks was hij van grote betekenis voor de stad. Bij zijn begrafenis in 1616 werd de klok maar liefst elfen-half uur geluid. Een waardig afscheid van een man die veel heeft bijgedragen aan de economische opbloei van onze stad. De tweede ondernemer die ik vandaag aan u wil voorstellen is van later datum: Willem Simon Burger. Hij werd geboren in 1853 in Rotterdam, en was reder, cargadoor, expediteur en medefirmant van de firma Boutmy & Co. In Rotterdam werkte hij mee, ook als financier, van belangrijke sociale projecten, zoals de bouw van Tuindorp Vreewijk, het mooiste voorbeeld van een tuinstadswijk in Rotterdam. Begin van de negentiende eeuw verhuisde hij van Rotterdam naar Antwerpen. Hij werd in 1933 begraven op de begraafplaats Schoonselhof, perk 5, West hier in Antwerpen. In zijn testament stelde hij zijn aanzienlijke vermogen beschikbaar aan zijn geboortestad, aan de door hem op- | |
[pagina 775]
| |
gerichte Stichting Bevordering van Volkskracht. Deze stichting is nog steeds actief voor de inwoners van Rotterdam. Willem Simon Burger, ook een ondernemer, maar toch een verschil van dag en nacht met Johan van der Veeken. Van der Veeken ging van Antwerpen naar Rotterdam, Burger van Rotterdam naar Antwerpen. De eerste was een keiharde zakenman, die rijkdom verwierf en de stad daarin meetrok. De tweede een echte ouderwetse filantroop die regelmatig grote schenkingen gaf aan vele instellingen. Dat was bijvoorbeeld het geval toen hij in 1910 naar Antwerpen verhuisde. Hij schonk zijn buitenhuis en alle grond daaromheen aan de gemeente Rotterdam, onder voorwaarde dat het terrein gebruikt zou worden voor ‘enig werk van openbaar nut’. En dat gebeurde: er kwam een speeltuin, een school en een politiepost.
Wat een geweldige metafoor voor een lezing als deze: een speeltuin, een school en een politiepost! Want deze drie elementen vormen volgens veel sociologen de essentiële factoren in de ontwikkeling tot burgerzin. Ten eerste de speeltuin. Het leven begint met spelen, met het spelenderwijs ontdekken van je eigen mogelijkheden. Dat begint thuis in de vertrouwde omgeving van de opvoeding. Dat moet een omgeving zijn van liefde en aandacht. We beginnen ons leven met spelen, en ik wil u op het hart drukken om daar ook nooit mee op te houden. De homo ludens, de spelende mens, is een essentieel onderdeel van ons mens-zijn. Maar u weet allen hoe die periode van onbezorgd spelen tamelijk wreed werd verstoord door de gang naar de basisschool. Daar werd het serieus, daar maakte spel plaats voor leren. Daar kwamen kennis en kunde voorop te staan. Dat is de school, het tweede element van Burger. Maar ook het derde element is van belang: de politiepost. Die staat voor het stellen van regels en het handhaven daarvan. Opvoeden lukt alleen met een tweecomponentenlijm. Het werkt alleen als je twee componenten bij elkaar voegt: liefde geven en grenzen stellen. Op school, op straat en thuis. Speeltuin, school en politiepost, het zijn de drie hoekstenen van de samenleving. Hoe staat die samenleving er eigenlijk voor anno 2010? Gezinsverbanden vallen uiteen. Veel jongeren groeien op met gescheiden ouders. Kinderen hoppen heen en weer tussen ouders en exen. Een deel van de kinderen leeft in een gezinsverband zonder vader. Veel vaders van de eerste generatie immigranten hebben hun natuurlijk gezag verloren en veel ouders voelen zich ingesnoerd door alle instanties die over hun rug meekijken. Oude, hardhandige methodes kunnen niet meer, slaan is uit den boze, maar nieuwe manieren van opvoeden liggen nog niet binnen handbereik. Het gezin is misschien nog wel een hoeksteen, maar wel een van pufsteen. | |
[pagina 776]
| |
En hoe staat het met de school? Veel scholen beginnen met achterstand en slagen er niet in deze in te halen. Er is te weinig binding tussen leerlingen en hun school, er is te veel schooluitval. De basiskwalificaties worden niet gehaald. De scholen voelen zich machteloos tegen de onmogelijke opgave om alle problemen in de samenleving op te lossen. Dat geluid hoor ik van leerkrachten. Natuurlijk, de problemen in de samenleving zijn groot. Niet alleen in Nederland en in België. Ook in de buurlanden Frankrijk en in Engeland, en daar mogelijk zelfs nog groter dan hier. Het gist in de Franse voorsteden en het broeit in de Engelse achterbuurten. Jongerenbeleid verwordt tot veiligheidsbeleid. De patronen van segregatie lijken diep ingesleten en bijna niet te sturen. De middengroepen trekken de stad uit, de armsten blijven over in de oude versleten buurten. De allerrijksten kopen appartementen in de binnenstad. Dat is de situatie in Lyon, in Parijs, in Londen en, op kleinere schaal, ook in Antwerpen en Rotterdam. Die patronen van segregatie geven in veel buurten problemen. Grote delen van de Marokkaanse en Antilliaanse gemeenschap missen de aansluiting. Hun aandeel in de werkloosheid is te groot, hun afhankelijkheid van uitkeringen ook. Zij participeren te weinig in de maatschappelijke instituties. Te veel taalachterstand, te veel armoede, te veel schooluitval en te veel instroom in de criminaliteit. Dat is een ruwe schets van de problematiek. Ik geef geen cijfers vandaag, maar ze zijn er en ze zijn niet rooskleurig.
Ik wil u een vraag stellen: hoe moeten wij deze problemen begrijpen, en hoe pakken we ze aan? Laat ik eerst in een paar korte lijnen de context schetsen. Eerst globaal, want wij leven in een tijd van globalisering, en daarna inzoomend naar de lokale situatie in Rotterdam. Mijn stelling is deze: de globalisering leidt tot onzekerheid, maar de stad geeft houvast. Ik licht het toe. Wij leven in een tijdperk van globalisering. En die globalisering is de drijvende kracht achter het verplaatsen van goederen en kapitaal en daarmee ook van mensen en culturen. Het dwingt ons diversiteit vorm te geven en te managen. Het managen van globalisering is gecompliceerd, want de werkelijkheid verschilt van persoon tot persoon: voor de een is globalisering een zegen en een kans op een betere toekomst, voor de ander betekent het verlies van zijn of haar baan. Ook het managen van culturele diversiteit is ingewikkeld, voor de één is het verrijkend, voor de ander is het bedreigend, vanwege de angst om de eigen identiteit te verliezen. Veel mensen voelen zich op dit moment onzeker in een wereld waarin van alles verandert. Banen voor het leven bestaan niet meer. Geld kan verdampen, dat is gebleken. Kerken verdwijnen en moskeeën verschij- | |
[pagina 777]
| |
nen. Het geeft mensen een ongemakkelijk gevoel. Ze zijn bang voor het verlies van hun baan en hun eigenheid. Ze voelen zich onzeker over de toekomst. De wereld verandert, ons leven verandert. Mensen kijken vaak met weemoed naar de dingen die verdwenen zijn. Vroeger was alles beter, wordt er dan wel gezegd. Dat is natuurlijk niet zo, maar het gevoel begrijp ik. Ik kan het me zelfs levendig voorstellen. Misschien komt dat wel omdat ook in mijn leven alles om mij heen zo ingrijpend is veranderd. Ik kwam van een kaal berglandschap in het noordoosten van Marokko, ver van alles vandaan. De middelbare school lag dertig kilometer verderop, dus ik verhuisde naar een grotere plaats. Nog weer iets later verhuisde ik naar een ander continent, naar een drukke stad in een vlak land achter de duinen van de Noordzee. Die verandering was moeilijk, zeker in het begin, toen ik de taal van het land niet sprak en alles vreemd voor mij was. Maar het land bood mij kansen om vooruit te komen. En die kansen greep ik, met de hulp van vele aardige en lieve mensen. En op mijn zevenenveertigste kwam ik naar een stad waar ik nu een geweldige functie bekleed, waar ik woon en waar ik mij thuis voel. Dat thuisgevoel komt misschien wel juist omdat Rotterdam een stad is van verandering. Het thuisgevoel van Rotterdam komt juist door de flexibiliteit van die stad. Rotterdam heeft zoveel verandering gekend in de periode van groei aan het eind van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw. Het bombardement, en de wederopbouw die daarna volgde, heeft Rotterdam ingrijpend veranderd. Er is een nieuw centrum gebouwd. In het begin met te veel ruimte en met tocht en wervelwinden op elke hoek van de stad. Maar langzamerhand gaat het centrum van de stad weer passen als je eigen jas. Dat ervaar ik tenminste als ik nu over de Coolsingel loop. Rondom het centrum veranderde de stad tijdens de periode van stadsvernieuwing. In een tijd van vijfentwintig jaar zijn ruim 70.000 woningen nieuw gebouwd of verbeterd. Met andere woorden: er is in die jaren een stad gebouwd in een stad. In Rotterdam merk je niet alleen dat alles verandert, maar ook dat verandering steeds weer leidt tot iets nieuws en iets moois. Verandering is bijna altijd verbetering, dat leert de geschiedenis van onze stad. Ook al is er altijd het gemis om wat verloren ging, er is altijd ook het vertrouwen dat we vooruitgaan. En dat is belangrijk, want de angst voor verandering heeft maar één tegengif en dat is vertrouwen in de toekomst.
Vertrouwen - of op z'n Rotterdams: wérken aan vertrouwen. Dat is wat volgens mij boven aan de Rotterdamse agenda moet staan. Werken aan vertrouwen heeft betekenis voor economische groei en welvaart. Een samenleving waarin mensen elkaar vertrouwen, staat er sterker voor en is welvarender. U kunt het uit mijn mond geloven, maar het is ook weten- | |
[pagina 778]
| |
schappelijk bewezen. Uit onderzoek blijkt dat als mensen elkaar 10 procent meer vertrouwen, dit gelijkstaat aan 1 procent meer economische groei. Vertrouwen is de smeerolie van onze economie. Vertrouwen schenken kan een geweldige economische impuls betekenen. Ik zal u een klein voorbeeld geven. Het gaat over een straatverkoper in New York op Sixth Avenue. Hij verkocht donuts en koffie aan kantoorpersoneel. Hij had het zó druk met het teruggeven van wisselgeld dat er lange rijen voor zijn kraam ontstonden. Op een dag besloot hij een mandje neer te zetten met een bordje waarop stond dat klanten er zelf hun wisselgeld uit mochten pakken. Natuurlijk liep hij risico's, maar die werden ruimschoots gecompenseerd. Door vertrouwen te geven, was zijn omzet sterk toegenomen. Ook kreeg hij veel meer fooi en bleven zijn klanten terugkomen als blijk van waardering voor het vertrouwen. Wat we uit het voorbeeld kunnen leren is dat het vooral gaat om het geven van vertrouwen. Wij moeten als stadsbestuur vertrouwen geven aan de burgers, want alleen als we dat doen, komen positieve krachten vrij om de problemen waar we voor staan, op te lossen. De belangrijkste is dan ook hoe we vertrouwen teruggeven. Dat kan op vier manieren. Ten eerste. Werken aan vertrouwen vereist een stevig debat over de fundamenten van onze democratische rechtsstaat: over vrijheid van meningsuiting, over vrijheid van godsdienst, over gelijkheid van mannen en vrouwen, homo's en hetero's, en over de bestrijding van discriminatie en achterstelling. Ten tweede. Werken aan vertrouwen vraagt ook aandacht voor de angst en onzekerheid voor verandering die aanwezig is. We moeten aandacht hebben voor de worsteling van veel Rotterdammers (oud en nieuw) met de problemen die zich op hun stoep afspelen. Als we dat niet zouden doen, dan voelen die mensen zich niet gehoord en niet serieus genomen. Dat versterkt hun gevoelens van onvrede alleen maar. Het zou ook onterecht zijn. Hun pijn en problemen zijn echt. Maar aan de andere kant moeten we hun angst en argwaan ook niet onnodig versterken. Dat zou getuigen van onverantwoord politiek handelen. Angst bagatelliseren is het slechtste wat we kunnen doen. Het is dus onze opgave om te bouwen aan vertrouwen. Dat is een van de belangrijkste opgaven die ik mijzelf heb gesteld. Ten derde. Werken aan vertrouwen is ook een taak van de nieuwkomers zelf. Migranten en hun maatschappelijke organisaties zouden meer kunnen en meer moeten doen om gevoelens van onbehagen over bijvoorbeeld de islam weg te nemen. Door onomwonden stelling te nemen tegen extremisten. Door zich open te stellen voor vragen en kritiek op wat zij als vanzelfsprekend beschouwen, maar door anderen niet wordt begrepen en hier ter discussie wordt gesteld. Door uit de slachtofferrol te treden. Veel migranten voelen zich slachtoffer. Ze zien in discriminatie de be- | |
[pagina 779]
| |
langrijkste oorzaak van hun achterstand, terwijl gebrekkige scholing net zo'n boosdoener is. Discriminatie komt voor. Zeker. Daar moeten we keihard tegen optreden. Maar ik houd niet zo van mensen die op voorhand naar anderen wijzen en de eigen rol buiten beschouwing laten. En ten vierde. Werken aan vertrouwen vraagt om aanpassing en acceptatie. Van twee kanten. We moeten samen leven en samen werken aan het wegnemen van wederzijds wantrouwen. We moeten samen werken aan een vernieuwd wij-gevoel. Dat betekent niet dat we allemaal gelijk moeten gaan denken en allemaal op elkaar moeten gaan lijken. Integratie betekent niet dat mensen hun wezenskenmerken op moeten geven. Tegelijkertijd is er ook het besef dat invoegen in een nieuwe samenleving de medewerking vereist van de autochtonen. Zij mogen niet alleen als toeschouwers van een afstand toekijken. Vier belangrijke voorwaarden dus: debat en dialoog in alle openheid, aandacht voor angst en onzekerheid, weg uit de slachtofferrol, en wederzijdse aanpassing en acceptatie. Alleen dan lukt het om te komen tot vertrouwen en geborgenheid en kan diversiteit een verrijking zijn van de samenleving.
Diversiteit is een kracht. Goed kunnen omgaan met diversiteit is een noodzaak. Interculturele vorming is geen hobby van onderwijs-deskundigen, geen modieus paradepaardje van bestuurders. Interculturele vaardigheden zijn hard nodig om in de wereld de weg te vinden. Om internationaal zaken te kunnen doen. We moeten overweg kunnen met mensen met andere gebruiken en andere gewoonten. Dat zagen we bij mensen als Johan van der Veeken en Willem Simon Burger, die handel dreven over de gehele wereld. Juist omdat we dat altijd gekund hebben, zijn we een handelsnatie geworden en gebleven. Willen we blijven meetellen, dan moeten we geïnteresseerd zijn in de belevingswereld van anderen. Dan moeten we de kunst van het samenleven met andere culturen beoefenen, verfijnen en van jongs af aan praktiseren. Dat kan alleen met de maatschappelijke betrokkenheid, de aandacht voor de samenleving. Het is die kant die we zo sterk vertegenwoordigd zagen bij Willem Simon Burger. Oog hebben voor de samenleving, voor het spelen, het leren en het grenzen stellen. Ik wil nog een stap verder gaan: de manier waarop we werken aan integratie, aan binding, aan meedoen, kan een belangrijk selling point zijn van een grote stad. Wij proberen ons te etaleren als stad van sociale vernieuwing. We hebben in Rotterdam de ambitie uitgesproken om ons te profileren als ‘leading intercultural city’. Op het gebied van sociale vernieuwing liepen we voorop en lopen we voorop. ‘Opzoomeren’ is een Rotterdams werkwoord. In bijna de helft van alle Rotterdamse straten nemen bewoners initiatieven om met elkaar de | |
[pagina 780]
| |
straat schoon te maken, geveltuintjes aan te leggen, ontmoetingen te organiseren, straatregels vast te stellen, en andere goede dingen die de cohesie in de straat en in de buurt bevorderen. Hier in Antwerpen is het indertijd overgenomen onder de titel ‘Opsinjoren’. Ik weet niet hoe het nu gaat met die actie, maar bij ons is het een pijler in het sociaal beleid. Het is belangrijk dat er overal in de stad wordt geïnvesteerd in het cement van de stad. Want het gaat niet alleen om de stenen. Het gaat om hoe het leven zich ertussen voegt.
Aan het eind van mijn lezing wil ik nog een derde persoon aan u voorstellen. Het is een vrouw, Jana Beranova, die na vele omzwervingen eind jaren vijftig, met haar moeder, terechtkwam in Rotterdam als vluchtelinge uit Praag. Zij studeerde economie en na een tijd werken in dat vak schakelde ze over op de literatuur. Zij publiceerde vele dichtbundels en vertaalde het werk van Milan Kundera, Jaroslav Seifert en Miroslav Holub. Zij is nu de Rotterdamse stadsdichter. Onlangs schreef zij een gedicht over een appelboom. Die appelboom staat midden in de stad, vlak naast een nieuwe woontoren die 127 meter de lucht in steekt en de Red Apple heet. Die naam verwijst gedeeltelijk naar de kleur van het gebouw, maar ook naar de appelmarkt die daar vroeger was. En op de kade vlak naast dat hoge gebouw staat een wilde appelboom, gegroeid uit een klein zaadje dat is achtergebleven van die appelmarkt. Die boom daar heeft alle veranderingen in Rotterdam overleefd, het bombardement, de oorlog, de hongerwinter, de wederopbouw en ten slotte ook de bouw van de Red Apple. Dat is een prachtige metafoor voor een lezing als deze. Het gedicht gaat zo:
Red Apple, 127 meter hoog
Het eiland lijkt een schip dat water klieft
Haar boegbeeld een boom van een appel
De lucht bloost van al het rood
Waar platbodems aanmeerden met vaten wijn
Sjokt een jogger zich uit de naad
Zijn sweatshirts in stijl met grote broer: de Big Apple
Zoek de kleine appelboom, die niemand heeft geplant,
En, godswonder, niemand heeft omgehakt
Toeval zit in een gemorst zaadje
| |
[pagina 781]
| |
Ga naar de punt van de Wijnhaven, dorstend naar zomer,
Geur van de appelmarkt, bijt in een appel
Rood en rijp.
Mamma, waar komen appels vandaan? Vraagt het kind
Van de appelboom. Schat
En waar komt de appelboom vandaan? Vraagt het kind
Dat, schat, is het geheim van de appel.
Dames en heren, ik heb u vandaag iets laten zien van de geheimen van onze stad. Van Rotterdam. We kunnen hoge woontorens bouwen, torens van Babel, torens tot aan de hemel. Maar het gaat om de wilde appelboom aan de kade. De appelboom die alle stormen trotseerde. We zijn zeer wel in staat geweldige bruggen te bouwen - Rotterdam weet daar alles van - maar we moeten ook goed zijn in het bouwen van bruggen tussen mensen. Het recept hiervoor is in mijn ogen vertrouwen en geborgenheid. Alleen als dat er is, als we daarvoor zorgen, kan het zaad van de appel gedijen, en kan de appelboom wortel schieten en appels voortbrengen. Dat is het geheim van de appel. |
|