Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
ForumDe gruwel der ontheiligingIk heb niet zoveel met apocalyptiek. Ik verbaas mij over de gevoelige snaren die het genre weet te raken bij mensen, die ik spontaan voor te nuchter houd om er zich door te laten meeslepen. Maar Amerikanen bijvoorbeeld zijn kennelijk met een natte vinger voor een bepaalde buitenlandse politiek te lijmen, als men die enige apocalyptische allure weet te geven. Bijvoorbeeld door die te presenteren als eindstrijd tegen - de as van - het kwaad. Reagan en Bush hebben zich doorzichtig van die truc bediend. Zo speelden zij in op een idioom, dat er in hun land door preachers in is gestampt en nog altijd in talloze B-films actueel wordt gehouden. Onmisbaar ingrediënt van de evangelicale spiritualiteit die er in de lucht zit. Amerikanen hebben iets met apocalyptiek. Als opgewonden standjes trouwens, met veel uitingen van theatrale dramatiek. Ik niet zo. Maar ik moet toegeven, er zitten in het genre elementen (voorstellingen, uitdrukkingen, sferen) die ook mij niet onberoerd laten. Mij zelfs ontroeren en inspireren, als ze associatief en onderkoeld - of is dat laatste toch vooral de klimatologische conditie van een monumentale kathedraal begin van de winter? - in de liturgie van de advent aan de orde komen. Zo intrigeert mij sinds jaar en dag de cryptische aanduiding van een van de voortekenen dat de eindstrijd ophanden is. ‘Als je de huiveringwekkende gruwel ziet staan waar die niet hoort - let op, lezer - dan moeten de inwoners van Judea de bergen invluchten.’ (Mc. 13,14) Deze huiveringwekkende gruwel kondigt het openbreken van de geschiedenis als een etterende zweer aan en heet in andere vertalingen ‘de gruwel der ontheiliging’. Concreet denken Bijbelgeleerden aan pogingen van hellenisten of Romeinen, om de tem- | |
[pagina 634]
| |
pel van Jeruzalem te ‘verrijken’ met een beeld van Zeus of van een keizer (Caligula?). De heilige ruimte, gewijd aan de God van het verbond, zou gedeeld moeten worden met plastieken, wezensvreemd aan die God. Kwamen de joden in de godsdienstige verbeelding op den duur niet veel verder dan een discrete leegte en enkele sobere symbolen - een streng beeldverbod stopte hen af - de hellenistische lust in plastische vormen hield geen halt voor het goddelijke, evenmin als de Romeinse passie voor macht. De gruwel van ontheiliging is niet zozeer de bezoedeling van het heilige met het onheilige, met het alledaagse of abjecte, met iets wat er mijlenver van afligt. Het is de stuitende ontkenning van de exclusiviteit ervan, door het te besmetten met een andere, en daarom valse heiligheid. Met iets wat enkel op heilig lijkt. Dat gebeurt als de illusie van heiligheid binnendringt ‘waar die niet hoort’. In de verheven leegte die exclusief is voorbehouden aan de Ander. Daar zijn ongoden, hoe fascinerend ook, niet te dulden. Wat de tempel van Jeruzalem was voor de joden is de kerk voor (katholieke) christenen. Zowel, letterlijk, het gebouw als, overdrachtelijk, de gemeenschap van gelovigen. Dat is de ruimte waarin het heilige contouren krijgt, die verwijzen naar de bron van heiligheid. Maar die verwijzing wordt verstoord, als de aandacht in die ruimte wordt geleid naar iets wat erop lijkt maar niet zelf heilig is. Momenteel ligt die kerk onder vuur en wordt wat heilig is voor velen belasterd en belaagd. De vraag is alleen: van binnenuit of van buitenaf? Of zelfs, in een soort duivelspact, in een vereniging van krachten die elkaar doorgaans uitsluiten? Een gruwel van ontheiliging omdat gelovigen, geïnfecteerd door het moderne klimaat, te nonchalant en onachtzaam met het heilige omgaan? Of is de gruwel dat de heiligheid van de kerk als een illusie, als schijngestalte van heiligheid, ontmaskerd kan worden? In het beeld dat de media opbouwden van enige actualiteiten in Nederland, kregen beide aspecten kort na elkaar, zo niet vrijwel gelijktijdig, profiel. De media smulden en hielden, onder het mom van een heilige zending tot waarheidsvinding en transpa-rantie, een tamelijk ondoorzichtige hype in de lucht. Elk moment lag de doorstart naar een hetze op de loer. Wat de impertinente vraag zou kunnen opdringen of de gruwel der ontheiliging wellicht noch het een is, noch het ander, maar toch vooral de manier waarop de media met zowel het een als het ander omgingen. De gesel van de gruwel concentreert zich in de wijze waarop de media over de aantasting van de heiligheid van de kerk zowel van buitenaf als van binnenuit communiceren. Want die getuigt van geen flauw benul van wat ‘heilig’ voor mensen kan betekenen. En hoe die strijdige of paradoxale betekenisnuances in maatschappelijke verhoudingen een rol spelenGa naar eind[1]. Eerst roep ik even de feiten in herinnering en vervolgens probeer ik die te begrijpen als ‘gruwel der ontheiliging’. Het eerste complex van feiten dat een schaduw werpt over de wijze waarop de kerk met het heilige omgaat wordt om te beginnen gesigna- | |
[pagina 635]
| |
leerd in Amerika (en Ierland): schokkende berichten over seksueel misbruik door priesters en religieuzen, met name van aan hun zorg toevertrouwde kinderen en jongeren. Later komen die signalen ook uit Duitsland en Oostenrijk; Nederland en België kunnen niet achterblijven. Het balletje begint te rollen via een enkel interview. Maar binnen een vloek en een zucht komen er meer getuigenissen en verklaringen los. De media dragen bij aan het beeld van een staande praktijk van even automatisch als systematisch misbruik. Bovendien een praktijk die geslepen en systematisch wordt verdoezeld en onder het tapijt geveegd. Om de kerk niet in diskrediet te brengen. Dit misbruik is niet te vergoelijken. Het is niet een even betreurenswaardig als zielig incident met een enkele rotte appel in de kerkelijke mand. Die mand is, zo niet in haar geheel dan wel grotendeels, door het verderf aangetast. De media weten ook precies waardoor: de seksuele verkramping en frustratie waaraan het katholieke kader structureel lijdt, als gevolg van de gelofte van maagdelijkheid en de celibaatsbelofte. De kerkleiders in Nederland initiëren een onafhankelijk onderzoek. Het wachten op de uitkomst ervan wordt bekort met het warm houden van het spoor; de media blijven mondjesmaat steeds nieuwe getuigenissen en verklaringen opdienen. De tweede aanleiding ligt ook in de sfeer van seks. In het dorp Reusel in de Kempen wordt een Prins Carnaval gekozen, die bekendstaat als homofiel. Als de feestelijkheden naderen komt ook de zogeheten camavalsmis in het vizier. De pastoor heeft een on-derhoud met de prins en wijst hem erop, dat homoseksuele praktijken volgens de kerkleer een beletsel zijn voor het ontvangen van de communie. De Prins met zijn Raad van Elf besluiten wel de viering van de eucharistie bij te wonen maar niet ter communie te gaan. Dat besluit wordt publiek gemaakt. De krant kopt dat een homoseksuele Prins de communie is geweigerd. Er ontstaat beroering in het carnavalminnende en katholieke Brabant. Maar vooral in de buitengewesten die niet zoveel hebben met carnaval, noch met de communie, noch met katholicisme of godsdienst in het algemeen. Het komt tot een demonstratief protest tijdens een eucharistieviering in de kathedraal van 's-Hertogenbosch. De voorganger probeert tevergeefs uit te leggen dat een viering van de eucharistie niet de optimale context is voor protest, dat communiceren vereenzelviging is met het mysterie van het geloof en dus nooit en voor niemand een automatisme mag zijn en dat het publiek te schande maken van welk individu dan ook, door hem of haar over te slaan bij de communie, niet (meer) tot de pastorale praktijken van de kerk hoort. In de media valt even het licht op het masochisme van gelovige homo's: wat heb je te zoeken in een kerk die het je zo moeilijk maakt? Alsof je vooral gelovig bent met het oog op je zelfaanvaarding en coming-out als homo. De derde aanleiding heeft niets met seks te maken maar wel met zingen. Welke liederen zijn wel en welke niet bruikbaar in de liturgie? Sinds de eredienst in de volkstaal gevierd | |
[pagina 636]
| |
wordt is er een lawine aan (liedteksten ontwikkeld. Een aantal ervan is gaan behoren tot het vertrouwde (en gewaardeerde) repertoire van de geloofsgemeenschap. Het Vaticaan heeft gevraagd al dat materiaal nog eens kritisch tegen het licht te houden. Twee censoren - de aanduiding alleen al maakt media hels - brengen een preadvies uit. Dat was niet al te positief over Nederlands meest bekende auteur van kerkteksten. Zelf zei die daar in een interview wel begrip voor te hebben: per slot van rekening had hij willens en wetens in zijn teksten een afwijkende visie gepropageerd op centrale punten uit de klassieke belijdenis. Hij kon zo ruiterlijk zijn, omdat hij een soort monopoliepositie heeft (en dat beseft hij ook) en met die afwijkende visie aansloot bij hoe veel gelovigen, niet natuurnoodzakelijk correct, de eucharistie zijn gaan begrijpen. Deze drie complexen van feiten hakken in op de reputatie van de kerk. Toch kwamen ze voor betrokken gelovigen niet als een donderslag bij heldere hemel. Dat niet alle leden van de kerk en haar kader steeds toonbeelden zijn geweest van morele integriteit, laat staan van innemende heiligheid, hebben gelovigen altijd beseft. Zoals zij beseften dat de seksuele moraal van de kerk erg, zo niet te veeleisend is en haaks staat op de praktijken die vandaag de dag in de wereld gangbaar zijn. Of dat de teksten waarvan zij zich bedienen om over en tot God te spreken per definitie en altijd rammelen. Zowel in het hart van de individuele gelovige als in de kerk en de gemeenschap die volken en tijden omspant schrijnt het besef van een schril contrast tussen een ruimte waarin het heilige tot zijn recht kan komen en de empirische situatie waarin het wordt verstikt door een gruwel der ontheiliging. De gruwel der ontheiliging? In een voorvertrek van de ruimte gereserveerd voor het heilige blijkt - veelvuldig? met enige regelmaat? incidenteel? - sprake te zijn van seksueel misbruik, dus aantasting van de lichamelijke integriteit van jonge, kwetsbare mensen. Wat de kerk zelf in haar belijdenis en verkondiging laat delen in heiligheid en op die grond verplicht te eerbiedigen en beschermen, wordt door vertegenwoordigers van die kerk aangerand en, soms, voor het leven beschadigd. De ernst van dit vergrijp is niet te vergoelijken. Dus nog ernstiger is, als de kerkleiding dat de facto wel lijkt te doen door feiten onder de pet te houden en de loop van het recht terzake te hinderen. De gruwel der ontheiliging? Katholiek symbool bij uitstek van het heilige is de eucharistie, het ‘mysterium fidei’. De viering daarvan is dan ook altijd omgeven met grote zorgvuldigheid en strenge voorwaarden. Die fungeerden voor een deel tegelijk als pastorale strategieën om de kerkelijke moraal te propageren. In de loop van de twintigste eeuw kwam geleidelijk een andere invalshoek centraal te staan: volledige participatie, van jongs af aan en veelvuldig, is belangrijker dan - of: juist als - morele disciplinering. Momenteel blijkt dat deze benadering ook ten koste gaat van eerbied voor het sacrament. Veel mensen sjokken gedachteloos ter communie, geen flauw benul van waar die voor staat. Of er worden teksten en liederen gebruikt in een | |
[pagina 637]
| |
te vlak en triviaal idioom. Alleszins begrijpelijk dat de kerk daar iets aan wil doen. Vervelend alleen, dat ze daarbij minstens de verdenking op zich laadt terug te willen naar het moralistische schrikbewind van weleer. Zelfs op een punt dat centraal is komen te staan in de nieuwe gevoeligheid voor wat heilig is: non-discriminatie van (vrouwen en) homoseksuelen. De gruwel der ontheiliging? Media met een ijzersterke reputatie van antipapisme en journalisten, verblind door hun eigen verlichte wereldbeeld, berichten over het een en ander. Niet door met precisie feiten te brengen, die te verklaren en in heldere verhoudingen te situeren. Wel door die suggestief, met geraffineerde retoriek en obligate ironie op te stuwen tot een hetzerige hype. Heeft de boodschapper het weer gedaan? Ik vindt het flauw als politici en andere publieke figuren altijd maar media de schuld geven. Maar er is wel degelijk iets wat de media, willens en wetens, inderdaad doen. Dat is gelaagd. Aan de voorkant nieuwsgaring en voorlichting, in dienst van de democratie. Maar daarachter en daarin propaganda, soms rellerig, voor particuliere overtuigingen. En ook: verbergen van eigen onkunde en oppervlakkigheid, van ongevoeligheid voor wat heilig is voor velen omdat het niet, zoals een primeur of goed verkopend nieuwtje, heilig is voor hen. Hun beroep op professionaliteit oogt dapper en onverdroten. Het is vaak echter uiterst doorzichtig en hypocriet. Echt schijn-heilig. Maar ja, elk volk heet de media te krijgen die het verdient.
□ Pieter Anton van Gennip | |
[pagina 638]
| |
Draadloos RSA (6)
| |
[pagina 639]
| |
swartes minder mens is, is dit nie so erg om hulle uit te buit en te onderdruk nie. Europeërs sal dalk [misschien] iets hiervan in hul eie geskiedenis herken. Die opkoms van pseudowetenskaplike rasseteorieë in die Weste het saamgeval met die opkoms van slawerny, en die volksmoord op die Jode in Duitsland is voorafgegaan deur 'n sterk anti-Semitisme wat die Duitse volk as 't ware moreel sag gemaak het vir wat sou kom. Iets soortgelyks het in Rwanda gebeur voordat die volksmoord daar plaasgevind het. Vir maande lank is oor die radio en ander media onder meer van die Hutu's as ‘slange’ gepraat, slange synde gevaarlike reptiele wat verdien om van die gras af gemaak te word, 'n Rwandees ('n Tutsi) met wie ek hieroor gesels [gebabbeld] het, meen selfs dat hierdie sistematiese vestiging van 'n hatige manier van praat, eerder as enige politieke of ekonomiese faktore, die enkele belangrikste verklaring is vir wat in Rwanda gebeur het. Etniese, rasse- of godsdiens-gebaseerde geweld vereis kennelik 'n diskoers wat die menslikheid van die potensiële slagoffers in twyfel trek. In Suid-Afrika was dit nie anders nie. Omdat mense met minagting oor swartes gepraat het - soos met die destyds algemeen bekende sêding ‘Die enigste goeie k****r is 'n dooie k****r’ - was voorvalle van sadistiese geweld teen swartes ook nie skaars nie. Toe die swartbewussynsleier Steve Biko in die jare sewentig in aanhouding doodgemartel is, het die destydse minister van Justisie byvoorbeeld die berugte kommentaar gelewer: ‘Dit laat my koud.’ So laat as twee jaar voordat oudpres. F.W. de Klerk in 1990 die einde van apartheid aangekondig het, het 'n jong polisiereservis, Barend Strydom, in die middestad van Pretoria lukraak met sy pistool op swart omstanders losgebrand, bloot [louter] omdat hulle swart is. In sy verhoor het hy sonder om te blik of te bloos ter verduideliking verklaar dat swartes na sy oortuiging nie mense is nie. (Hy is ter dood veroordeel, maar De Klerk het kort daarna 'n moratorium op doodsvonnisse verklaar, en na 'n sterk ‘Bevry Barend’-veldtog onder regse wittes is Strydom vrygelaat, kwansuis [ogenschijnlijk] ‘inruil’ vir die vrylating van anti-apartheid politieke gevangenes.) Dit is maar twee voorbeelde, maar daar was honderde ander gevalle, en selfs in die ‘nuwe’ Suid-Afrika kom sulke dade teenoor swart mense sporadies voor. Soos mense geleer het om te praat, so doen hulle ook. Die Engelse spreekwoord ‘Sticks and stones can break my bones, but words can never hurt me’ is eenvoudig nie waar nie. Woorde kan gevaarlik wees. Dodelik gevaarlik. Die post-apartheid-Grondwet van Suid-Afrika is buitengewoon toegeeflik wanneer dit by spraakvryheid kom. Anders as in Duitsland, waar dit teen die wet is om die Jodeslagting te ont-ken, of in Nederland, waar die koningin nie beledig mag word nie, kan Suid-Afrikaners byna enigiets [alles] sê, mits dit nie op haatspraak neerkom nie. Laasgenoemde word in die Grondwet verstaan as ‘propaganda vir oorlog, regstreekse aanhitsing tot geweld of die verkondiging van haat op grond van | |
[pagina 640]
| |
ras, etnisiteit, geslag of godsdiens, en wat neerkom op aanhitsing om iemand leed aan te doen’. Tog is lede van die regerende party al meer as een keer deur 'n Grondwetlike instelling of 'n hof oor haatspraak veroordeel. Reeds 'n aantal jaar gelede het die Menseregtekommissie bevind dat die sing van 'n gewilde lied by byeenkomste van die African National Congress (ANC), ‘Kill the Boer, Kill the Farmer’, op 'n oortreding van die Grondwet neerkom en gestaak moet word, en meer onlangs is deur 'n hof - en dus met groter gesag - 'n verbod geplaas op die sing van 'n soortgelyke ‘vryheidslied’ ‘Dubula iBhunu’ (Skiet die boer), wat die laaste tyd onder die leiding van Julius Malema, leier van die ANC se jeugliga en lid van die party se Nasionale Uitvoerende Komitee, weer populêr geword het. Dat ondubbelsinnige oproepe om lede van 'n sekere etniese groep te vermoor hoegenaamd in die ANC geduld word, is opsigself skokkend, maar met die laaste hofbeslissing het boonop iets gebeur wat na my wete tot dusver nog nie voorgekom het nie: sowel Malema as die ANC se sekretarisgeneraal, Gwede Mantashe, het in reaksie op die hofuitspraak eenvoudig aangekondig dat hulle nie die hof se bevel sal gehoorsaam nie, en Malema het daad by woord gevoeg deur kort daarna weer die gewraakte lied by 'n openbare byeenkoms te sing. Kort daarna is Malema in 'n interne dissiplinêre verhoor van die party skuldig bevind aan 'n klag dat hy die partyleier, pres. Jacob Zuma, beledig het en daardeur verdeeldheid in die party sou kon veroorsaak, maar op drie ander klagtes - onder meer oor die sing van sy geliefkoosde moordlied - is hy nie skuldig bevind nie. Die party se goedkeuring van sulke optrede is dus nou amptelik. Die rede wat dikwels hiervoor aangevoer word, is dat die betrokke liedere, wat in die stryd teen apartheid gesing is, ‘deel van die geskiedenis en kuituur’ van die ANC is - 'n argument wat herinner aan die regse wit politikus Andries Treurnicht se betoog, jare gelede in sy boek Credo van 'n Afrikaner, dat dit deel van die erfenis en kuituur van Afrikaners is om 'n sterk afkeer in rasvermenging te hê (iets wat ek as Afrikaner ontken), en dat hulle die reg het om hierdie afkeer ook wetlik - dit wil sê deur middel van apartheid - tot uitdrukking te bring. In die verlede het dit al herhaaldelik gebeur dat ANC-woordvoerders die regbank se gesag ondermyn - pres. Jacob Zuma (toe nog net presidentskandidaat) het byvoorbeeld gesê die ANC is ‘belangriker as die Grondwet’, en 'n regeringswoordvoerder het gekla dat ‘maatskaplike transformasie in Suid-Afrika, soos in China, deur menseregte aan bande gelê word’ - maar dit het nog nie voorheen gebeur dat blatant gesê word die hof sal nie gehoorsaam word nie. Met uitlatings soos dié van Malema en Mantashe, wat nie deur Zuma bestraf word nie, kan inderdaad gesê word dat - tensy daar 'n drastiese wending in die politiek kom - Suid-Afrika op 'n situasie afstuur waarin die Grondwet kragteloos is en die menseregte van lands-burgers straffeloos aangetas kan word. Howe [rechtbanken] beskik immers oor geen mag om hul beslissings af te dwing nie; hulle ontleen hul effek- | |
[pagina 641]
| |
tiewe gesag uitsluitlik aan die eerbiediging daarvan deur regeringsorgane. Intussen duur die gewelds-praatjies en verwante gewelddadige optredes voort. Nie lank gelede nie het verskeie dele van die land in 'n orgie van geweld teen immigrante uit ander Afrikalande ontbrand. Die inwoners van die townships (histories swart woongebiede) wat hieraan meegedoen het, het 'n gunstelinglied van Zuma, ‘Umshini Wami’ (bring my masjiengeweer), gesing terwyl hulle immigrante afgemaai het. En natuurlik is hierdie gebeure voorafgegaan deur grootskaalse haatspraak oor immigrante, wat kwansuis mense se werk afvat en agter die misdaadvlaag in die land sit. Onlangs is die verregse wit leier van die Afrikanerweerstands-beweging, Eugène Terre'Blanche, wreedaardig deur twee van sy swart werkers op sy plaas vermoor. Die moord was waarskynlik nie politiek gemotiveer nie - dit het met 'n geskil oor vergoeding te make gehad - maar omdat daar al letterlik duisende wit boere oor die laaste jare vermoor is, het die geval van 'n bekende met wie dit gebeur - veral in die konteks van die omstredenheid oor Malema se moordlied - 'n soort simboliese betekenis in die openbare gees gekry. Malema se reaksie, dat hy niks te sê het oor die dood van ‘sulke mense’ nie, herinner dan ook aan die berugte uitspraak oor die dood van Biko waarna ek reeds verwys het. In reaksie is daar nou weer wittes wat vra dat iemand Malema moet skiet... Nog 'n voorbeeld: toe 'n groep prominente ANC-leiers 'n tyd gelede van die party weggebreek [afgescheurd] het om die Congress of the People (Cope) te stig - juis omdat hulle bekommerd was oor die regering se minagting vir die Grondwet - is in ANC-kringe openlik na Cope-ondersteuners as ‘slange’ en ‘kakkerlakke’ verwys - 'n soort taalgebruik wat aan die Rwanda-ervaring herinner. Daaraan is toegevoeg die beskuldiging van towery, 'n beskuldiging wat tot vandag toe in sommige landelike gebiede tot moord aanleiding gee, en wat in die jare van die stryd teen apartheid dikwels as motivering vir die openbare verbranding van vermeende infiltreerders in anti-apartheidsgeledere gedien het. Met swartes wat wittes, en wittes wat swartes, geweld aandoen terwyl mense mekaar blatant tot rassegeweld aanhits, het menselewens in Suid-Afrika selfs goedkoper geword as wat reeds weens die hoë voorkoms van geweldsmisdaad die geval was. Nie net die haatspraak en geweld illustreer dit nie, maar ook die manier waarop mense daarop reageer. In Suid-Afrika word dit as ‘onpatrioties’ (Zuma se woordkeuse) beskou om (soos ek in hierdie artikel doen) teenoor buitelanders op die geweld en rassehaat in die land te wys. Suid-Afrikaners moet almal immers saamwerk om Suid-Afrika as ‘handelsmerk’ te bevorder en 'n goeie beeld van die land na buite uit te straal. Na die moord op Terre'Blanche het 'n Suid-Afrikaanse radio-omroeper byvoorbeeld haar skok uitgespreek oor die feit dat hierdie gebeurtenis in die buitelandse media as voorbeeld voorgehou word van hoe gevaarlik die lewe in Suid-Afrika geword het - 'n | |
[pagina 642]
| |
‘persepsie’ wat mense kan ontmoedig om die Wêreldbeker-sokkertoemooi in Suid-Afrika by te woon. Die statisties bewese feit dat die kans om in Suid-Afrika vermoor te word inderdaad veel hoër as in enige min of meer beskaafde land is, gaan haar blykbaar nie aan nie. Wat tel, is nie die menslike lyding van die slagoffer nie, maar Suid-Afrika se beeld in die buiteland. Die omroeper se reaksie is kenmerkend van die media se interpretasie van die gebeure. Haatspraak en geweld hou in Suid-Afrika verband met die feit dat armoede en werkloosheid sedert die einde van apartheid toegeneem het. Mense se materiële omstandighede het versleg. Die billike verwagting wat die meeste Suid-Afrikaners (ook ek) na die eerste demokratiese verkiesing gekoester het, naamlik dat die meerderheid se omstandighede daadwerklik sou verbeter, het beskaam, en is deur 'n gevoel van woede en frustrasie vervang. Suid-Afrika is tans amptelik die mees ongelyke samelewing in die wéreld. Dit skep 'n uiters plofbare situasie in die land, en tans lyk dit nie asof politici gemoedere probeer kalmeer nie. Inteendeel. Daar kom 'n tyd dat die waarheid gepraat moet word, hoe bitter dit ook op die tong mag lê. 'n Situasie kan so gevaarlik word dat die ongemaklike waarheid oor daardie situasie 'n soort laaste kans bied om mense wakker te laat skrik en te voorkom dat die ergste gebeur. Myns insiens het so 'n tyd in Suid-Afrika aangebreek. Om tot dié gevolgtrekking te moet kom, verskaf my geen vreugde hoegenaamd nie. Oor hierdie morbiede essay kan ek dus net sê: dit spyt my.
□ Gerrit Brand | |
[pagina 643]
| |
ZakaatHet gebeurt wel eens dat ik in een modern antiquariaat een boek vind dat me interesseert, en dat ik niet meer weet of ik het niet al heb. Dan koop ik het toch maar. Het is immers veel erger een interessant boek niét te hebben dan het in tweevoud te bezitten. (En zou je hongerlijden om een boekje meer?) Met bedelaars is het iets gelijkaardigs. Ik twijfel soms of ik iets moet geven. Wordt mijn goedgeefsheid niet misbruikt? Stapt die bedelaar straks niet om de hoek in een witte BMW om naar huis te rijden? Of dient het geld niet om sigaretten, alcohol of andere drugs te kopen? Maar ook daar geldt, zo houd ik mezelf dan voor: beter een keer te vaak je portemonnee bovenhalen, dan een keer te weinig. Het is toch veel erger dat iemand die het nodig heeft niets krijgt, dan dat iemand die niets nodig heeft ten onrechte iets krijgt? (En wie kan het leven doorkomen zonder één of andere vorm van verdoving of beroezing, of zonder pepmiddelen of andere psychofarmaca? Ik niet.) Laatst was ik aan het koken, de aardappelen waren gaar, de prinsessenboontjes waren klaar, de varkenskoteletjes lagen al in de pan, en toen ging de bel. Een Marokkaan met een opgewonden verhaal, zijn auto was in de prak gereden en hij had geen geld op zak om naar huis te geraken, of ik hem geen 15 euro kon lenen, hij zou ze een dag later komen terugbrengen. Het klonk niet aannemelijk, maar als het wel waar was, zou het erg zijn als ik die jongen niet hielp, en ik had geen tijd om op de zaak in te gaan, mijn eten stond op het vuur, ik gaf gauw 15 euro. En omdat ik geen racist ben, ik heb vertrouwen in de mensheid, ook in het gekleurde deel ervan, eigenlijk ben ik heel erg antiracistisch, of misschien ben ik wel vreselijk bang om racistisch te zijn, daarom dus deed ik er nog 5 euro bij, hierzie, een mens mag niet zonder geld op straat lopen, kom goed thuis en tot morgen! Vertrouwen in de mensheid is een hobby die geld kost, gelukkig bellen ze geen drie keer per dag aan met zo'n smoes. Ooit kwam er een Marokkaans meisje poetsen, maar die zag ons huis als een zelfbedieningszaak zonder kassa, we hebben een punt moeten zetten achter de relatie. Toen ik het aan vrienden vertelde werd er gegniffeld: ‘Tja, | |
[pagina 644]
| |
die sharia ...,zou dat geen oplossing zijn, misschien een handje laten afhakken, het schijnt dat dat helpt...’ Maar ik ben ervan overtuigd dat dat soort bescheiden inkomensherverdeling in het niet verzinkt bij het geld dat banken mij afluizen, door afhoudingen voor ongevraagde diensten, malafide beleggingsadviezen en roekeloze omgang met mijn spaarcentjes. Als er handen af te hakken zijn, dan bij de banken! Ondertussen voel ik me niet slecht bij mijn neiging tot vrijgevigheid, waar ik niet mee te koop loop, om opmerkingen over een gat in mijn hand te vermijden. Die vrijgevigheid strookt met de christelijke moraal die ik in mijn jeugd heb meegekregen. Ook met de islamitische? Ik zocht het op. De zakaat, het geven van aalmoezen is, dat is bekend, één van de vijf pijlers van de islam, en dat vind ik heel sympathiek. ‘De islam keurt al die ongelijkheden [van bezit in de maatschappij, EH] af omdat zij gevoelens van haat en vijandschap voortbrengen, die de maatschappij ondermijnen, egoisme voortbrengen, en ook begeerte en brutaliteit, die op hun beurt de ziel en het geweten bederven. Omdat de behoeftigen zich dan gedwongen voelen te stelen en te bedriegen, of in vernedering te leven en hun eer en waardigheid op te geven.’ Dat zegt Sayyid Qutb, een boegbeeld van de Egyptische Moslimbroederschap; hij werd in 1966 opgehangen, onder Nasser. Qutb licht een interessant aspect van de islamitische maatschappijvisie toe aan de hand van een hadith, een overlevering over wat de Profeet gezegd heeft: ‘Een bedelaar kwam de Profeet om een aalmoes vragen. Die gaf hem een dirham, en beval hem een touw te gaan kopen en hout te gaan sprokkelen om het te verkopen en om te leven van het werk van zijn handen. Hij zei: “Het is beter dat iedereen hout sprokkelt, en het op zijn rug vervoert om het te gaan verkopen, dan dat hij aalmoezen vraagt aan iemand die ze kan geven of weigeren.”’ Qutb legt uit dat ‘de islam ervoor zorgt dat van de ene kant iedereen werkt volgens zijn capaciteiten in plaats van te niksen en te vertrouwen op de sociale voorzieningen, en dat van de andere kant de behoeftigen krijgen wat ze nodig hebben om in hun basisbehoeften te voorzien, zodat ze bevrijd zijn van de last van de behoeftigheid en waardig kunnen leven’Ga naar eind[1]. De islam erkent het recht op persoonlijk bezit en vindt het nastreven van rijkdom niet afkeurenswaardig, maar ziet de rijkdom wel als een sociale verantwoordelijkheid. En de gehechtheid aan bezit en de gierigheid worden scherp afgekeurd. De rijke heeft de plicht om te geven, de arme het recht om te krijgen. Om het goed verloop van het maatschappelijk leven niet aan de subjectieve willekeur over te laten, is de aalmoes geïnstitutionaliseerd: de zakaat is wat wij nu een solidariteitsbelasting zouden noemen, met ambtenaren die ze innen (en die het recht hebben om ervan te leven, zodat de instelling zichzelf in stand houdt). Daarbij gaat het niet om een vast bedrag, maar om een vast percentage van inkomen en bezittingen. Naast de reguliere belasting van de zakaat is er nog de sadaqa, de spontane gift. Net als de zakaat zuivert zij de ziel | |
[pagina 645]
| |
en compenseert het kwaad. Met verbazing lees ik deze hadith: ‘Een vroom man van de stam van Israël had God aanbeden als kluizenaar, zestig jaar lang. Op een keer had het overvloedig geregend en de aarde werd groen, hij boog zich voorover vanuit zijn kluis en zei bij zichzelf: als ik eens naar beneden zou gaan en over God zou spreken? Dat zou me goeddoen. Hij ging naar beneden, en nam een paar broden mee. Onderweg kruiste hij een vrouw. Hij hield niet op met haar te praten totdat zij hem ter wille was. Toen verloor hij het bewustzijn. Toen hij terug thuiskwam, ging hij zich baden in een bron, en daar kwam een bedelaar naar hem toe. Hij gebaarde naar de bedelaar dat hij de twee broden mocht meenemen. De kluizenaar stierf. Men legde zijn godsvrucht van zestig jaar in de weegschaal tegenover zijn ontucht, en de ontucht woog zwaarder dan zijn goede werken. Toen voegde men de broden toe aan zijn goede werken, en de balans sloeg door naar hun kant. Hij kreeg vergeving.’Ga naar voetnoot[2] □ Eric Hulsens |
|