Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 580]
| |
Guy Poppe
| |
[pagina 581]
| |
darmoperaties uitvoert en de met sprokkelhout in natura vergoede onderwijzer, die de kinderen uit zijn dorp het abc leert maar geen letter meer. België heeft in zijn kolonie wegen en spoorwegen aangelegd, een geoliede administratieve machine uit de grond gestampt en de bodemrijkdommen geëxploreerd en geëxploiteerd. Ivoor en rubber vroeger, daarna koper en kobalt, diamanten en uranium, tin en coltan, goud en tropisch hout. Op al die terreinen staat Congo met zijn onwezenlijke voorraden boven aan de lijst van belangrijkste leveranciers ter wereld. Niet voor niets nemen we zonder schroom de uitdrukking ‘het geologische schandaal’ in de mond. Maar nooit heeft de doorsnee-Congolees de vruchten van die rijkdom geplukt. België wel. Een flink deel van zijn welvaart is aan de ontginning van waardevolle mineralen in de kolonie te danken. | |
De verkruimelende staatOnvoorbereid op de onafhankelijkheid was Congo gedoemd om uitsluitend van de uitvoer van zijn grondstoffen te leven. Mobutu heeft gewoon de lijn van de koloniale periode doorgetrokken. Hij stond garant dat niemand daaraan paal en perk stelde. Onder Laurent Desiré Kabila en na hem Joseph Kabila is de uitverkoop van kroonjuwelen eenvoudig doorgegaan. De Congolese staat is in de voetsporen getreden van de koloniale en heeft geteerd op zijn erfenis. Maar in de loop van de jaren, na decennia van chaos, burgeroorlog, dictatuur en onvoltooide pogingen tot democratisering, zijn de ziekenhuizen en scholen uitgeleefd geraakt, is het wegennet almaar minder performant geworden, de rechtspraak onzeker en het leger onmachtig. Je kunt je afvragen of Mobutu en de Kabila's een andere keus hadden. Ze hebben een staat geërfd die zich nooit iets van het algemeen welzijn aangetrokken heeft en op verrijking afgestemd was. Het autoritaire optreden en de afwezigheid van inspraak van de bevolking waren ingebakken. Ontwikkeling is uitgebleven, het grote geldgewin was voor het staatshoofd, zijn omgeving en buitenlandse groepen. Het resultaat is ernaar. De illegale exploitatie, zeg maar plundering van grondstoffen, heeft tot een oorlog geleid die geen einde kent. Congo, een halve eeuw geleden economisch op het peil van Zuid-Korea, staat nu onder aan de lijst als het op menselijke ontwikkeling aankomt en bovenaan als het om corruptie en vluchtelingen gaat en om slachtoffers van oorlogsgeweld. Vijftig jaar na de onafhankelijkheid is Congo, potentieel een van de rijkste landen van de wereld, in werkelijkheid een van de armste. Het is verworden tot een land zonder staatGa naar eind[1]. Anders geformuleerd: de staat manifesteert zich alleen waar hij beter weg zou blijven. | |
[pagina 582]
| |
‘Even buiten Mangina een wegversperring. Ze controleren er of je je provinciebelasting betaald hebt, en er zijn ook vignetten te koop - alsof dit een Zwitserse autoweg is. Een fietser betaalt 2 dollar. Péage staat er op het bord. Zelfs als het geld niet in de zakken van de controleur verdwijnt, wat krijgt hij daarvoor in de plaats van deze état prédateur, deze staat die alleen als roofdier bestaat? Niets. Maar met dat immens hoge bedrag schudden ze wel een flink stuk van de doorsnee Congolees zijn schamele inkomen uit zijn zakken, dat hij met de verkoop van de producten van zijn veld aangevuld heeft... ‘There is no Congo’ luidt de titel van het artikel dat Jeffrey Herbst and Gregory Mills in het voorjaar van 2009 in het Amerikaanse tijdschrift Foreign Policy gepubliceerd hebben. Hun stelling is dat zoiets als een Congolese staat onbestaande is en de internationale gemeenschap moet stoppen om te doen alsof de leiders in Kinshasa hun land besturen. ‘The Congolese state [...] is at the core of the problem. A government that was set on exercising sovereign authority, given the amount of international assistance available, should have been able to make some progress to counter the illicit mineral trade by now. The problem is that too many different groups, including some associated with the government, benefit from the unregulated trade in minerals’. Herbst and Mills echoën wat anderen voor hen gezegd hebben: plundering lijkt wel het mission statement van wat als Congolese staat door het leven gaat. Daarvoor moeten veiligheid, rechtszekerheid, infrastructuur, volksgezondheid, onderwijs en duurzame ontwikkeling wijken, taken die elke staat zich, zelfs in zijn meest minimale vorm, ter harte neemt. ‘Le Congo est un gâchis’, zei Europees commissaris De Gucht onlangs in het Europees parlement. Het land een puinhoop noemen, waarmee hij de waarheid geen geweld aandoet, kostte hem de banvloek van de president. Er hangt beterschap in de lucht. Hoewel de oorlog nazindert, is de eenheid van het land hersteld. De verkiezingen van 2006, de eerste deugdelijke sinds 1960, hebben de breuk met het verleden gemaakt. De omkadering door de internationale financiële instellingen heeft van de torenhoge inflatie, de geldontwaarding (70 miljoen zaïre voor 1000 Belgische franc, in 1993!), Mobutu's valsemunterij en zijn betalingen in natura met kobalt en koper wanneer de Nationale Bank hem fondsen weigerde, voltooid verleden tijd gemaakt. | |
[pagina 583]
| |
Maar Congo blijft een land dat zijn rendez-vous met de geschiedenis gemist heeft. Dat was het geval in 1960 bij de onafhankelijkheid, in het begin van de jaren negentig met de onvoltooide symfonie waartoe de Nationale Conferentie uitgegroeid is, in 1997 bij het einde van de dictator en in 2006 met de verkiezingen. De wapens hebben gezegevierd. De macht komt er uit de loop van een geweer en die gang van zaken hebben de verkiezingen niet veranderd, alleen gelegitimeerd. Congo heeft een grondigere wijziging nodig dan een loutere verandering van roerganger om een systeem dat op corruptie, nepotisme en onkunde stoelt, dooreen te schudden. Tegenover goedkoop en gauw grof geld verdienen, de verstrengeling van politieke en zakelijke belangen en de welwillendheid of onverschilligheid van de buitenwacht moeten democratie, transparantie en kundig bestuur een kans krijgen. Dat is tot dusver niet het geval. Democratie schiet geen wortel, de plundering van de rijkdommen gaat maar door en de oorlog flakkert telkens weer op. Een miljoen mensen leven in Kivu in erbarmelijke omstandigheden, ontheemd, beroofd van have en goed, niet meer in staat om de zorg voor zichzelf en hun gezin op zich te nemen, rechtelozen in een wetteloze staat, in doodsangst voor wat hun 's anderendaags kan overkomen. Moordpartijen, brandschatting en verkrachting zijn dagelijkse kost. Om maar te zeggen wat voor een hypotheek het desastreuze verleden op dat land gelegd heeft. | |
Opnieuw naar de stembusOp korte termijn ziet de toekomst er rooskleurig uit. Congo viert feest en het cliché wil dat Congolezen daarin goed zijn. Heeft hun versie van de rumba en hun soukous niet de muziekscène in heel Afrika, tot ver daarbuiten, veroverd? Tot 30 juni heeft de viering ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid alle aandacht gekregen. De aanwezigheid van koning Albert brengt zijn vorige reis naar van Congo in 1969 in herinnering. Het was een wat de Congolese pers ‘onopgemerkt bezoek’ noemt, aan het hoofd van een handelsdelegatie, om de weg te plaveien voor een staatsbezoek van Boudewijn en Fabiola een jaar later, in 1970, ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de Dipenda. Het was de eerste keer dat Mobutu het toenmalige koningspaar naar Congo kreeg. En het begin van een liefdesrelatie tussen twee staten die in de jaren negentig met een vechtscheiding eindigde, toen België Mobutu als enige staatshoofd weerde op de begrafenis van ‘Bwana Kitoko’. Wie tegenwoordig in de Belgische politiek de lakens uitdeelt, klinkt op het welzijn van de president, zij het met vruchtensap in plaats van | |
[pagina 584]
| |
Primus (hoewel Kabila de primus onder de Congolezen is, vier jaar geleden eerlijk verkozen). De in het eindrapport van de Lumumba-commissie - straks tien jaar geleden - ingeschreven aanbeveling om verder historisch onderzoek te doen naar het koloniale verleden is in de wind geslagen. De historische maar vooral mediagenieke vijftigste verjaardag was een voortreffelijke aanleiding geweest. Als na 30 juni iedereen weer bij zinnen is, zijn we niet van het korte-termijnperspectief verlost. Op 5 juli neemt het proces tegen gewezen vicepresident Jean-Pierre Bemba voor het Internationale Strafhof een aanvang, de vierde van vier, allemaal Congolezen, die beschuldigd zijn van misdaden tegen de menselijkheid. Daarna leveren de voor 2011 geplande presidents- en parlementsverkiezingen voer voor discussie. Begin maart hebben de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten bij de Congolese regering aangedrongen op zowel een budget als een precieze timing. Geen van de twee zijn loze vereisten. Alvast het budget niet, want voor de vorige verkiezingen in 2006 heeft Congo zelf ternauwernood 10% van het uitgavenpakket bijeengebracht. Het leeuwendeel kwam van donoren. Ook de timing is van levensbelang, want er moet nog veel gebeuren voor de Congolees opnieuw ter stembus kan trekken. Het parlement moet de nieuwe kieswet goedkeuren en de wet op de nieuwe onafhankelijke kiescommissie. Verder zijn de kiezerslijsten aan bijwerking toe en normaal gesproken moeten er eerst gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. Dat had al lang gebeurd moeten zijn. Ze waren oorspronkelijk als eerste gepland, voor al de andere in 2006, maar om allerlei redenen zijn ze uitgesteld. Ze staan nu gepland voor eind 2010. Maar kan het wel om de Congolezen in minder dan een jaar twee keer te laten stemmen, in een land met een budget net iets lager dan dat van de stad Antwerpen? Bovendien raken die verkiezingen gevoelige snaren. Een voorafgaande voorwaarde is dat de voorgenomen indeling in 26 nieuwe provincies in plaats van de huidige elf eindelijk tot stand komt en de grondwettelijke bepaling dat de provincies 40% van hun inkomsten voor zich mogen houden ingang vindt. Zulke naar decentralisatie strevende ingrepen raken het hart van de centrale staatsmacht. Begrijpelijk dat er in die kringen weinig animo heerst. Dat is nog zacht uitgedrukt. In de loop van 2009 heeft Kabila een Senaatscommissie in het leven geroepen om de grondwet te herzien. Als hij zijn zin krijgt, komt er van federalisering niets in huis. Wie in naar meer autonomie strevende provincies als Katanga - maar ook in Beneden-Congo, de Evenaarsprovincie, Kasaï en Kivu vind je dat verlangen terug - zijn eieren in die mand gelegd heeft, dreigt bedrogen uit te komen. Een ander idee dat Kabila de commissie voorgelegd heeft, is de uitbreiding van de presidentiële ambtstermijn van vijf naar zeven | |
[pagina 585]
| |
jaar. Bijkomend stelt hij voor om de bepaling af te schaffen dat de president hooguit op twee termijnen recht heeft. Het is met andere woorden niet vanzelfsprekend dat de verkiezingen van volgend jaar probleemloos doorgang vinden. Het gebrek aan een staat die naam waardig, de budgettaire krapte, de onveiligheid en rechteloosheid, het voortduren van een vorm van chaos die velen schandalig goed schijnt uit te komen en de autoritaire tendensen in het kamp van de president maken dat wie voor zijn democratische rechten opkomt, het volgende anderhalf jaar voor een lang en bochtig parcours staat. Liepen met de feesten van 30 juni veel Congolezen op een wolk, op iets langere termijn ziet de horizon er donker uit. | |
Oorlog zonder uitkomstDe onderstroom die de toekomst van Congo bepaalt, scheurt door diepe, onherbergzame canyons. Wie zijn boot aan de bron te water laat, is niet zeker ongehavend de monding te bereiken. De te overwinnen hindernissen zijn veelvuldig en nauwelijks te nemen. Struikelsteen nummer één is het wapengekletter. In verscheidene regio's zijn er de voorbije jaren uitbarstingen van geweld geweest. Kivu blijft het meest onrustige deel van het land, met stokebrand Rwanda vlakbij, delfstoffen te koop en Banyamulenge en Interahamwe in schijnbaar eeuwigdurende, onop-losbare conflicten verwikkeld. Het vraagstuk van de nationaliteit van de Banyamulenge, Congolese Tutsi uit Zuid-Kivu, heeft in 1996 de vlam in de pan doen slaan. Het lag aan de oorlog en de val van Mobutu ten grondslag en bracht Rwanda in stelling op Congolees grondgebied. Sindsdien is de implicatie van dat buurland, zij het tegenwoordig wat meer verdoken, in de gang van zaken in Congo, en vooral in de exploitatie van mijnsites, een constante. Het Congrès National pour la Défense du Peuple (CNDP) van krijgsheer Nkunda - door Rwanda gesteund met geld, manschappen, wapens en uitrusting - belichaamt veertien jaar later de ontevredenheid van de Congolese Tutsi. Hoewel de renegaat zelf in Rwanda in verzekerde bewaring zit en zijn tot partij omgetumde rebellenbeweging in het Congolese leger geïntegreerd is, is het probleem niet van de baan. De CNDP-militairen hebben meer dan hun part in de wandaden van het leger tegenover de plaatselijke bevolking en strijden met anderen om controle op de grondstoffen. De uitvoer van cassiteriet, erg gewild bij de productie van mp3-spelers en laptops, is hun handelsmerk. Het nieuwe verbond van het Congolese leger met de CNDP heeft de spanningen rond de Interahamwe opgepookt. Die Hutu-militie, verantwoordelijk voor de genocide op minstens achthonderdduizend Rwandezen in 1994, voornamelijk Tutsi, gaat sinds enige tijd als Forces | |
[pagina 586]
| |
Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR) door het leven. Het is een efficiënt leger van zes- à achtduizend killers, een amalgaam van de oorspronkelijke volkerenmoordenaars, hun nazaten en nieuwe rekru-ten, aangevuld met Congolezen. Na hun vlucht uit hun moederland hebben ze zich gehergroepeerd en maken ze grote stukken van Kivu onveilig. De FDLR leggen zich vooral toe op de controle van mijnen. In dat opzicht is er geen verschil tussen Hutu en Tutsi. De handel in goud, die gezien de recordprijzen op de wereldmarkt miljoenen euro's per jaar opbrengt, is hun belangrijkste financieringsbron. Tot het Congolese en Rwandese leger in januari 2009 samen een offensief op gang brachten om de FDLR uit te roeien, was de groep niet zo geïsoleerd als op het eerste gezicht lijkt. Ze betrok wapens van commandanten van het Congolese leger en kon op strategische ogenblikken op hun bescherming rekenen. Met de bevolking was er een modus vivendi die soms voor pure terreur baan ruimde. Die gezamenlijke operatie hield eind februari 2009 op te bestaan. Sindsdien houdt het Congolese leger alleen de fakkel brandende, met de logistieke steun van de VN-blauwhelmen. De FDLR heeft zich strategisch teruggeplooid en zoals gebruikelijk in Congo is de burgerbevolking het eerste slachtoffer van die wisseling van allianties. Geen van de strijdende partijen laat zich daarbij onbetuigd. Het optreden van de Congolese militairen, met moordpartijen op burgers en verkrachtingen, verschilt nauwelijks van dat van de FDLR. Eind oktober 2009 geeft de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch aan dat Congolese soldaten tussen januari en september 1.400 burgers vermoord hebben. In diezelfde periode zijn er 7.540 verkrachtingen geregistreerd. Verkrachting is naast een terreurwapen tot een banale, alledaagse omgangsvorm van mannen met vrouwen uitgegroeid. Collateral damage, waarmee dorpelingen voor de speurtocht naar de FDLR een hoge tol betalen. Zo blijft die conflicthaard als een spooklicht door Oost-Congo schijnen. Voor Rwanda is de FDLR een argument om zich, rechtstreeks of onrechtstreeks, met militaire middelen te bemoeien met de situatie. Maar evengoed als de Hutu van de FDLR zijn de in het leger geïntegreerde Tutsi van de CNDP een bron van permanent onheil. Kivu is naast een kruitvat een humanitaire ramp zonder weerga. De naweeën van de genocide in Rwanda leggen, naast de erfenis van Mobutu, een tweede langdurige hypotheek op de kansen voor duurzame vrede in Congo. Uit wat we hierboven beschreven hebben, valt af te leiden hoe noodzakelijk een operationeel leger is om de veiligheid te verzekeren waarop ontwikkeling zich ent. Het is een conditio sine qua non. Als dat niet gerealiseerd is, neemt willekeur de bovenhand. Initiatieven zijn er genoeg genomen, door Angola, België en Zuid-Afrika, maar het leger is nog altijd een | |
[pagina 587]
| |
onbetaald zootje ongeregeld dat deel uitmaakt van het probleem en niet van de oplossing. Dat de Congolese regering het zich permitteert om aan te dringen op het vertrek van de twintigduizend blauwhelmen, is onvoorstelbaar. Eens te meer blijkt daaruit dat chaos haar favoriete speeltuin is en elke bekommernis voor het welzijn van de bevolking ontbreekt. | |
Anders en beterEen efficiënt leger is het meest in het oog springende voorbeeld van wat Congo ontbeert. Er is dringend behoefte aan een staat die naam waardig, die niet alleen zijn burgers en grondgebied verdedigt maar ook onderwijs en gezondheidszorg organiseert, rechtszekerheid garandeert, infrastructuurwerken onderneemt en over een ambtenarenapparaat beschikt dat voor de inning van douaneheffingen, tol en belastingen instaat. Dat zijn in een notendop de chantiers waarvan president Kabila zijn belangrijkste programmapunt gemaakt heeft maar in de dagelijkse realiteit merkt de doorsnee-Congolees dat amper. De herstichting van de Congolese staat is een prioriteit en gaat hand in hand met de groeiende emancipatie van de samenleving. Die was in de eerste helft van de jaren negentig in de maak op de Nationale Conferentie maar strandde op de ultieme manipulaties van de stervende Mobutu en uiteindelijk de oorlog, die politici aan de macht bracht die de wapens lieten spreken. Die draad moeten de Congolezen weer opnemen. Ze hebben nood aan een verdiepte democratie in een ontvoogde maatschappij. Maatschappelijke organisaties, gaande van oppositiepartijen, vakbonden en kerken over mensenrechten- en vrouwenorganisaties tot plaatselijke ngo's en economische basisinitiatieven, moeten het weefsel vormen dat democratie inhoud geeft en uitschuivers, anomalieën en misbruiken aanklaagt. | |
Economische troeven en wetmatighedenZijn grote troef, al het goede wat er in zijn bodem zit, speelt Congo nagenoeg niet uit. Het zit economisch met zijn erfenis opgescheept. Sinds het koloniale tijdvak is het een uitvoerland van grondstoffen, zonder dat er van enige noemenswaardige transformatie sprake is. De meerwaarde realiseren de buitenlandse afnemers, de Congolezen blijven met een schijntje achter. De enige staalfabriek staat te verkommeren, palmolie produceert Congo al jaren niet meer, tropisch hout is er voor wie het kappen wil, koper en goud gaan ongeraffineerd en diamanten ruw het land uit. Het miljardencontract met China bevestigt de status van Congo als exporteur van ertsen, zonder uitzicht op eigen industriële ontwikke- | |
[pagina 588]
| |
ling. China verbindt zich ertoe om voor circa 9 miljard dollar (6,5 mil-jard euro) leningen te verstrekken. Een grote som van 6,5 miljard dollar (ruim 4,5 miljard euro) dient voor infrastructuurwerken. De aanleg van niet minder dan 3500 kilometer wegen, 3200 kilometer spoorwegen en de bouw van 32 ziekenhuizen, 145 gezondheidscentra, twee universiteiten en vijfduizend huizen staan op het programma. Een kleinere lening van 2 miljard dollar (1,5 miljard euro) financiert investeringen in de mijnbouw. In ruil voert Congo zijn volledige koper-, kobalt- en goudproductie naar China uit, respectievelijk 8.050.661,202.990 en 372 ton. Op zijn hoogtepunt produceerde het staatsmijnbedrijf Gécamines jaarlijks 500.000 ton koper, maar een dergelijke piek haalt het al lang niet meer. Dat geeft een idee hoeveel jaar Congo aan China schatplichtig zal zijn, waarschijnlijk tussen twintig en dertig. In die periode levert het voor 56 miljard dollar koper, 18,3 miljard kobalt en 8,9 miljard goud, samen meer dan 83 miljard dollar (ruim 60 miljard euro). Kabila puurt daaruit politiek voordeel. Als hij in 2011 de kiezer zijn balans van vijfjaar presidentschap voorlegt, kan hij met concrete verwezenlijkingen uitpakken. Het nadeel is dat er in de overheidsbegroting geen geld is om de Chinese infrastructuur te onderhouden. Zoals zo vaak in de geschiedenis van Congo dreigen wegen na verloop van tijd onberijdbaar te worden en ziekenhuizen te verkommeren. Kennelijk zijn dat zorgen voor later, voor een afgelegen toekomst. Wie het waagt om dat hardop te zeggen mag de laatste maanden op een repliek van minister van Communicatie Lambert Mende rekenen. In zijn ogen is het bovenstaande een karikatuur, maar weerleggen doet hij de cijfers niet. Voor het overige moet Congo zijn informele economie structureren. Delvers graven met minder dan ambachtelijke middelen naar goud, koper en diamant. De Congolese frank is net als de zaïre voorheen alleen in gebruik voor de kleine aankopen van le petit peuple. De dollar heeft het al jaren overgenomen als gangbaar betaalmiddel, de euro volgt. In de grensgebieden verdrijven de aan de euro gekoppelde Centraal-Afri-kaanse franc cfa, de Oegandese shilling en de Zambiaanse kwacha de eigen munt. Voorbeelden van formele economische initiatieven zijn er. In Butembo, in Noord-Kivu, leveren boerengroepen maïs aan het Wereldvoedselprogramma. Iets noordelijker, rond Béni, engageren meer dan tienduizend plaatselijke planters zich in de teelt van biologische cacao. Die ondernemingszin kan exponentieel toenemen, als er eenmaal zekerheid bestaat over een definitief einde van de oorlog, de plundering plaatsmaakt voor legitieme economische samenwerking in het Grote Merengebied, de herschapen staat zich het wegennet en het bank- en kredietwezen aantrekt en de Congolese leiders genezen raken van le mal zaïrois. | |
[pagina 589]
| |
Als het eenmaal zo ver is, hoeft geen enkele donor zich nog zorgen te maken over waar zijn geld naartoe vloeit. Dan dopt dat schandalig rijke Congo zijn eigen boontjes en zoekt het zonder buitenlandse bijstand of hulp zijn weg. En of er daarvoor mogelijkheden zijn, ook buiten de alom bekende goud-, koper- en kobaltvoorraden! Er is de olie in het Albertmeer op de grens met Oeganda. Er zijn de industriële diamanten die hoe langer hoe meer tot inkomstenbron nummer één uitgroeien en er blijft de in Kivu makkelijk op te scheppen coltan voor de productie van onze gsm's. Op het vlak van elektriciteitsvoorziening heeft Congo de mogelijkheid om heel Afrika te bevoorraden. Op zijn benedenloop stroomt de Congorivier op volle sterkte naar de oceaan toe. Op dit ogenblik zijn er aan de stuwdam van Inga twee krachtcentrales operationeel. Via een bijna tweedui-zend kilometer lange hoogspanningsleiding leveren hun turbines de mijnen in Katanga elektriciteit. Maar niet die twee centrales maken van Congo stroomproducent nummer één ter wereld. De doorbraak moet komen van de derde, met een vermogen van drieduizend megawatt, en vooral de vierde van 39.000. De plannen daarvoor liggen op tafel. Veel hangt af van de internationale economische conjunctuur, de financiering - Inga4 is begroot op zo'n vijftig miljard euro - en het investeringsklimaat in Congo. Als de dam er komt, levert hij ten vroegste vanaf 2020 stroom. Andere sterke punten zijn de bos- en de landbouw. Het tropische klimaat, met zijn overvloedige regens, en de vruchtbare bodem kunnen van Congo de voedselleverancier bij uitstek van Centraal- en Zuidelijk Afrika maken. De ondervoeding en verwaarlozing van de velden de voorbije jaren waren gevolgen van de oorlog. Zelfs in die periode met zijn 5,4 miljoen doden zijn er in Congo weinigen van honger gestorven. Veralgemeende veiligheid, zekerheid over de toekomst en een meer uit de kluiten gewassen markteconomie kunnen op korte tijd wonderen doen. De weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van de Congolese boeren en boerinnen - de meerderheid van de bevolking - zijn van dien aard dat elke verbetering in de levensomstandigheden tot grote sprongen voorwaarts leidt. In Congo groeit alles, zo luidt het cliché, jammer genoeg niet het geld op de Congolezen hun rug. (Deze bijdrage werd afgesloten op 22-3-2010) |
|