bracht. De opvoedkundige waarde ervan was groot vanwege zijn ‘ridderlijke, eerlijke en opgeruimde aard’.
Sport in het algemeen, en teamsporten als cricket en voetbal in het bijzonder, werd gezien als een barrière tegen verderfelijke zaken als nihilisme, communisme of andere ismes. Die stonden immers garant voor ‘nationale wanorde’. En de dichter Henry Newbolt (1862-1938) schreef in 1898 dat het zand van de woestijn donkerrood kleurde en de slagorde uiteen werd gerukt. Maar gelukkig was er een knul die de troepen kracht gaf met de schreeuw: ‘Sneller! En hou je aan het spel!’ Oorlog en sport waren beide spel en voor beide waren moed, vastberadenheid en gemeenschapszin nodig en als ze er niet waren dan werden die kwaliteiten wel door beide voortgebracht. Sport, zo schreef de Times in 1899 na afloop van de soccer finals, was van groot belang om ‘de veldslagen van het leven’ goed te kunnen doorstaan.
Maar niet alleen van voetbal werd gebruikgemaakt, ook van voetballers. Walter Tuil (1888-1918) was de eerste zwarte profvoetballer in Groot-Brittannië. Hij zou juist een mooi contract tekenen bij Glasgow Rangers toen de strijd uitbrak, waarop hij zich maar bij het voetbalbataljon (het 17e) van het Middlesex regiment meldde, de zogeheten Die Hards. Het regiment was propagandistisch van grote waarde en dat gold bovenal voor Tuil. Niet voor niets werd juist hij tegen alle regels in de eerste zwarte officier van het Britse leger. In februari 1918 werd het bataljon ontbonden. Van de oorspronkelijke tweehonderd Die Hards waren er toen nog dertig in leven, onder wie Tuil. Een maand later waren het er 29.
Voetbal appelleerde dus aan zaken als doorzettingsvermogen, teamgeest of wedstrijdinstelling en dat kon en werd door de legerleiding gebruikt om de oorlogswil en de aanvalskracht te vergroten. Aan de andere kant stond voetbal - en sport in het algemeen - voor verbroedering. Van de moderne Olympische Spelen die juist dit element benadrukten waren in 1914 officieel vijf afleveringen te bewonderen geweest. Het is dan ook minder vreemd dan het lijkt dat ook tijdens het fameuze kerstbestand van 1914 al snel een bal te voorschijn werd gehaald en een heuse Duitsland-Engeland werd gespeeld, die, uiteraard, door de Duitsers schijnt te zijn gewonnen.
Deze ‘interland’ bewijst enerzijds dat voetbal nog geen oorlog was - Rinus Michels zag pas tien jaar na af-loop van de oorlog het levenslicht - en anderzijds dat oorlog in augustus 1914 wel voetbal was. Het is een van de weinige verdiensten van de Eerste Wereldoorlog geweest, van leper, Somme, Verdun en Gallipoli, dat de wereld van dat waanidee is genezen. Ook dit werd paradoxaal genoeg juist bewezen door het kerstpotje van 1914. Dat was immers het eerste en meteen laatste potje. Het geloof dat oorlog en voetbal door dezelfde waarden werden gedreven en dezelfde goede eigenschappen opriepen nam zienderogen af en na de oorlog waren daarvan nog louter metaforen over.
□ Leo van Bergen