| |
| |
| |
Jan Van Gestel
Van wreed naar beschaafd
Vroege versportingsprocessen in karate
Wanneer hij voor het eerst blootsvoets de dojo - de traditionele oefenruimte voor karate - betreedt, is de beoefenaar zich nauwelijks bewust dat, als zijn toewijding groot is, de weg die hij voorheen bewandelde en de weg die hij vanaf dat moment opgaat nauwelijks meer van elkaar kunnen verschillen. Veelvuldig zijn de voordelen die deze Japanse kunst, die zich voornamelijk richt op technieken van blokkeren, stoten en trappen, biedt aan haar beoefenaars. Toch zal praktisch geen van hen met een initiële interesse of passie voor de kunst ooit een diepgaande kennis bezitten van de geschiedenis van deze kunst.
Als de jaren verstrijken en de veeleisende oefening en herhaling zich vertalen in een evenwichtiger persoonlijkheid en fysiek welbevinden, zou de beoefenaar zich kunnen afvragen wat de wortels zijn van zijn kunst. Maar alleen degene die echt enthousiast is zal proberen te achterhalen of het karate dat hij beoefent altijd zo werd beoefend; waarom de technieken van andere traditionele scholen er zo anders uitzien; waarom sommige technieken verboden zijn; en waarom zelfs de beste Japanse docenten geen of hoogst onwaarschijnlijke verklaringen hebben voor de technieken die zij in verschillende vormen (kata) uitvoeren.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden moet een mistige weg terug in de tijd worden betreden, waar mythe en werkelijkheid moeilijk te onderscheiden zijn, waar kritisch moet worden omgegaan met de levensverhalen van de vele meesters uit het verleden en, vooral, de sociale context van de voorvechters van het traditionele karate moet worden bestudeerd.
| |
| |
Een geschiedenis van het traditionele karate in al zijn verschijningsvormen zou een aantal delen vergen, dus ik beperk mij hier vooral tot de ontwikkeling van de shotokan-vorm van het karate, de meest populaire en traditionele vorm die is verfijnd door Gichin Funakoshi uit Okinawa. Ik volg die ontwikkeling van ongeveer 1600 (Togukawa-tijdperk) tot ongeveer het begin van de twintigste eeuw (Taisho-tijdperk).
| |
Versporting
Norbert Elias demonstreerde dat het verlengen en versterken van menselijke afhankelijkheidsketens van grote invloed waren op de psyche en het gedrag van de West-Europese bevolking vanaf de Middeleeuwen, en dat dit op lange termijn, met af en toe een terugval of periode van stilstand, een beschavende uitwerking heeft gehad. Kortweg: over het algemeen ontwikkelden mensen het vermogen zich meer te richten op de - soms verdere - toekomst, meer beschaafde omgangsvormen, en gevoelens van schaamte en weerzin jegens het gebruik van en het kijken naar geweld.
Deze civilisatieontwikkeling kan ook worden waargenomen bij verschillende sporten, en wanneer zij zich in deze context voordoet wordt hiernaar verwezen als ‘versportingsprocessen’. Deze duiden op een be-perking van het geweld, met een verschuiving van expressief naar instrumenteel geweld, het ‘inperken’ van een sport door het scheppen van regels, een spanningsbalans binnen sporten, en de oprichting van organen die spelregels opstellen en naleving ervan afdwingen. Veel is al geschreven over sporten die populair zijn in West-Europa, zoals voetbal, rugby, boksen, enzovoorts. Onderzoek naar mogelijke versportingsprocessen in shotokan-karate kan interessante inzichten bieden in een aantal historische ontwikkelingen.
De verspreiding en versporting van karate is allereerst interessant omdat het een sport met een oosterse oorsprong is. De grote meerderheid van de sporten is juist vanuit het Westen naar de rest van de wereld verspreid. Ten tweede kan een dergelijke studie licht werpen op de ontwikkeling van machtsverschillen binnen het land van herkomst, en tussen het land van herkomst en de landen waarin de sport nadien ook beoefend wordt.
In de omgang met andere landen en continenten heeft het Westen zich in het verleden in hoge mate als een gevestigde groep gedragen. Dat wil zeggen dat er een grote overeenkomst bestaat met de verhoudingen tussen de hogere en lagere klassen, met name in Frankrijk en Groot-Brittannië, in de Renaissance. Er bestond een dubbele binding. De hogere klassen ‘koloniseerden’ de lagere klassen, opdat zij het gedrag en het psychische bestel van de hogere klasse zouden ovememen, omdat
| |
| |
dit een teken van onderscheid voor de hovelingen was. Wanneer de verschillen afnamen, voelden de hogere klassen zich verplicht, in een poging zich van de anderen te onderscheiden, hun manieren en gedrag verder te verfijnen. Dezelfde patronen doen zich voor in de verhoudingen tussen westerlingen en niet-westerlingen. Veel westerse sporten werden door de elites in buitenlandse culturen geïntroduceerd. De aanvaarding en mogelijke aanpassing van deze vrijetijdsactiviteiten voltrokken zich in machtsverhoudingen tussen met name de kolonisatoren en de gekoloniseerden, deels afhankelijk van het kolonisatieproces (al dan niet door gebruik van geweld). Dit was echter geen eenzijdig proces. Ook vrijetijdsactiviteiten van de lagere klassen vonden hun weg naar de gevestigde macht, waar zij werden omgevormd en dan weer teruggebracht naar hun land van herkomst.
Om de ontwikkeling van deze verschillende culturele aspecten, dus niet alleen versporting, te kunnen verklaren blijken de concepten ‘verminderde contrasten’ en ‘toenemende variëteiten’ bijzonder zinvol. Zij verwijzen naar het proces waarbij uitheemse waren en culturele aspecten worden aanvaard en aangepast aan de cultuur van de groep waarin zij worden geïntroduceerd, en zo een nieuwe mengvorm voortbrengen. Hierdoor worden de tegenstellingen tussen de groepen verkleind, en nieuwe varianten toegevoegd. Van tijd tot tijd worden deze nieuwe varianten terug geëxporteerd naar het land van herkomst.
| |
De wortels van het karate
De vroege geschiedenis van het karate werd geschreven door een aantal mensen die zich vestigden op en reisden naar en van het eiland Okinawa. Onder hen bevonden zich samurai (Japanse krijgers) en Japanse boeddhisten onderweg naar China, waar zij mogelijk in contact kwamen met Shaolin-gevechtstechnieken, ch'uan fa, van de zenboeddhistische monnik Bodhidharma (ook Daruma geheten).
Vanaf 1372, toen koning Satto van Okinawa zijn trouw betuigde aan de Chinese Mingdynastie, vonden veel Chinezen hun weg naar Okinawa. Ch'uan fa-technieken verspreidden zich zeker ook naar Okinawa, en deze gevechtskunst, deels vermengd met de inheemse vormen van ongewapend vechten op Okinawa, werd tode genoemd. Door toegenomen handel na 1429 wisselden de bewoners van Okinawa ook cultuurgoederen uit met Arabieren, Thailanders, Maleisiërs en Indonesiërs, waaronder hun gevechtskunsten. Dit tekende zonder twijfel de ontwikkeling van de gevechtskunst op Okinawa.
In 1477 ten slotte riep een ambtenaar genaamd Sho En zichzelf met toestemming van China uit tot koning van Okinawa. Zijn zoon, Sho Shin, die hem zou opvolgen en op een heuvel een paleis, het kasteel van Shuri,
| |
| |
zou bouwen, maakte een einde aan de rivaliteit tussen de krijgsheren van Okinawa, keimochi genaamd, en verbood hun wapens te dragen. Hij legde hun erfelijke verplichtingen op, die in Shuri moesten worden voldaan. Daarnaast schiep Sho Shin verschillende lagen binnen de keimochi. Het verschil ertussen werd niet in hun wapens maar in hun kleding uitgedrukt. Dit vertoont uiteraard overeenkomsten met het onderscheid in gedrag en andere cultuurgoederen die leden van de Europese aristocratie gebruikten om zich zowel onderling als tegenover de lagere klassen te profileren.
| |
Ontwikkeling in het Tokugawa-tijdperk
Hoewel gericht op Okinawa, bleken de veranderingen die Sho Shin afdwong van grote betekenis in internationaal verband, en zeker ook voor de ontwikkeling van het karate. Het valt te betwijfelen of het karate zo'n verregaande ontwikkeling had doorgemaakt indien de situatie was gebleven zoals Sho Shin wenste. Hij had niet voorzien dat zijn maatregel om de keimochi te verbieden wapens te dragen zulke grote gevolgen had. Hierdoor immers werd Okinawa een gemakkelijke prooi, en shogun Ieyasu Tokugawa maakte dankbaar van de gelegenheid gebruik om Okinawa te annexeren.
In 1609 werden drieduizend soldaten uit de Japanse provincie Satsuma naar Okinawa gestuurd met dit doel. De strijd was kort, omdat de Japanners over vuurwapens beschikten, terwijl de bewoners van Okinawa nauwelijks militaire training hadden gehad. Het is belangrijk erop te wijzen dat de positie van Okinawa zeer ongewoon was. Hoewel Okinawa in 1609 was uitgeroepen tot provincie van Japan, bleef het eiland ook een provincie van China, en de bewoners van Okinawa betaalden belasting aan beide landen. Deze omstandigheid was lastig voor de Japanners en de Chinezen, maar geen van beide regeringen durfde een militair conflict met de andere te riskeren. Het beeld dat van de militaire kracht van de ander bestond hield beide tegen - een situatie vergelijkbaar met de Koude Oorlog. Maar uiteindelijk kregen beide landen wat zij van Okinawa verlangden en dit bleek voldoende om de vrede te handhaven. Om de situatie gemakkelijker te laten lijken, werd het voorgesteld alsof de Shokoning Okinawa regeerde, terwijl hij niet meer dan een marionet was.
De sociale en politieke veranderingen die Tokugawa doorvoerde zouden verregaande gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het karate, zozeer zelfs dat ze nu nog zichtbaar zijn. Tokugawa riep zichzelf uit tot shogun (militaire leider) van Japan. Om deze positie veilig te stellen voor zijn nageslacht, nam hij een aantal maatregelen. Zoals ook in middeleeuws Europa gebruikelijk was, droeg Tokugawa de macht in bepaalde
| |
| |
delen van Japan gedeeltelijk over aan daimyo, samurai die bevriend waren met zijn geslacht. Maar anders dan in middeleeuws Europa slaagde Tokugawa erin de uitbesteding van land aan lokale heersers zozeer te beperken, dat zij geen eigen legers konden opbouwen die sterker werden dan dat van hemzelf. In ruil voor het land werd van de lokale heren gevraagd dat zij taken uitvoerden en wetten afdwongen die Tokugawa opstelde. Bovendien werd de gewone bevolking verboden enigerlei wapens te dragen. Naar schatting maakten de samurai ongeveer 8% uit van de gehele bevolking.
Dit bleek belangrijk. Tokugawa schiep een Japan waar vrijheid en nieuwe ideeën niet alleen verboden waren, maar zelfs streng werden bestraft. Het was niet ongebruikelijk dat naast een misdadiger ook zijn familie, vrienden en/of buren ter dood werden gebracht. Bovendien ging het dan soms om niet meer dan een kleine diefstal. Vanwege deze extreme omstandigheden werd een speciaal gedrag ontwikkeld om de familie te beschermen. Een volmaakt voorbeeld van de wijze waarop maatschappelijke structuren het gedrag van individuen beïnvloeden. Om die gedragsregels te onderwijzen en te onthouden, goten de Japanners ze in de vorm van kata. Kata zijn formele oefeningen die worden uitgevoerd in een bepaalde volgorde en volgens bepaalde patronen. Tegenwoordig vormen deze kata nog altijd een belangrijk onderdeel van het Japanse karate. Handelingen zoals zich opstellen in rangorde, het dragen van identieke kleding, een gordel op dezelfde manier knopen en de ceremonie van het buigen herinneren alle aan de wijze van regeren van Tokugawa. Maar wie meent dat de kata alleen tot uitdrukking komen in de Japanse gevechtskunsten, vergist zich. De wijze van kleden, het buigen, koken en de theeceremonie zijn alle voorbeelden van de manier waarop gedrag sterker werd gereguleerd en ingeperkt tijdens het tijdperk-Tokugawa. Deze ontwikkelingen voltrokken zich gelijktijdig. Het zou onjuist zijn te denken dat de kata in het alledaagse leven eerst in de gevechtskunsten werden uitgeoefend.
Een tweede aspect dat hier van belang is, is dat Tokugawa rond 1600 de grenzen van Japan sloot, omdat hij vreesde dat het gebruik van buitenlandse wapens een bedreiging zou vormen voor zijn erfopvolgers. Deze maatregel zou even kortzichtig blijken als die van Sho Shin een eeuw eerder, want het bewind van Tokugawa zette zich voort tot 1867, maar in 1853 werd Japan verslagen door commodore Matthew C. Perry.
Ondertussen waren de keimochi op Okinawa de ondergeschikte klasse, maar er waren conflicten tussen de samurai en de keimochi. In 1629 werd een front gemaakt tegen de Japanners door verschillende ch'uan fa- en tode-groepen uit Okinawa. Deze groepen bestonden uit leden van de keimochi. Met het gegeven dat wapens verboden waren, leidde dit tot een nieuwe stijl van ongewapend vechten: Té. Volgens Haines kan dit
| |
| |
worden beschouwd als een cross-over van tode-ch'uan fa, wat uiteindelijk karate zou worden.
Een laatste maar zeer belangrijke reeks gebeurtenissen droeg bij aan de ontwikkeling van Té tot aan het begin van het Meiji-tijdperk. Technologische vooruitgang had tot gevolg dat, vanaf het begin van de negentiende eeuw, westerse walvisvaarders in de Japanse wateren opdoken. Zoals te verwachten valt, werd hun steeds de toegang tot Japan en Okinawa ontzegd als zij reparaties wilden verrichten of voedsel en drank wilden inslaan. Maar de walvisvaarders waren niet bang, en aanvaardden die weigering niet altijd. Handel met hen werd streng bestraft door de Japanse heersers, maar in Japan had het leger tenminste wapens om de westerlingen op andere gedachten te brengen. Op Okinawa was voor iedere sociale klasse het dragen van wapens verboden, en voor elke overtreding van dit verbod werden de keimochi ter verantwoording geroepen. Deze benarde positie leidde tot de ontwikkeling van karate in zijn meest efficiënte vorm. De bewindvoerders van Okinawa hadden geen andere keuze dan hun lichaam te harden en hun spieren te sterken, en de voortdurende confrontaties dwongen de bewoners van Okinawa de meest efficiënte gevechtstechnieken te selecteren en aan te leren.
| |
Ondertussen op het Japanse vasteland
Wat waren de belangrijkste structurele ontwikkelingen die het karate van Okinawa beïnvloedden en maakten tot wat het aan het eind van het Taisho-tijdperk was? Norbert Elias schreef uitgebreid over de socio- en psychogenese van de West-Europese bevolking tijdens de Renaissance, en liet zien hoe gedragskenmerken tekens van onderscheiding werden toen zich maatschappelijke veranderingen voordeden. Ook in Japan was dit het geval. Dejonghe beschrijft hoe westerlingen, na de Japanse nederlaag in de oorlog, als eersten het beoefenen van de gevechtskunsten verboden en later versportten. Dit is niet helemaal juist. De invloed van de westerlingen op de versporting van karate na de Tweede Wereldoorlog is groter dan ervoor, maar de ‘beschaving’ van karate deed zich veel eerder dan de jaren vijftig voor, zij het indirect ook onder westerse invloed.
Het Tokugawa-tijdperk kenmerkte zich zoals gezegd door binnenlandse pacificatie, waardoor de militaire functies van de samurai meer en meer een symbolisch karakter kregen. De veranderende wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen de heersers en de samurai leidde tot fricties onder de samurai. De situaties waarin geweld aanvaardbaar was, werden steeds ingewikkelder. Volgens Ikegami ontstond hierdoor een erecode, en werd eer iets waarvoor een man kon vechten en sterven. Maar, zoals hij opmerkt, geweld tegen leden van lagere klassen onder- | |
| |
mijnde de status van de samurai, die daarop werden aangekeken. Bujutsu, de fysieke cultuur van de samurai, werd minder gewelddadig door langetermijnveranderingen binnen de klasse van samurai, en ontwikkelde zich tot budo aan het einde van de negentiende, begin van de twintigste eeuw.
Tijdens het bewind van Tokugawa waren vier lagen van maatschappelijke klassen ontstaan, waarvan de samurai de hoogste was. Maar het bewind van Tokugawa was niet vriendelijk voor de samurai, omdat hun nut grotendeels werd weggenomen. Daarom moest de samurai-klasse zich op andere wijzen onderscheiden. Volgens Kiku gebeurde dit ten dele door de invoering van een culturele stijl, bushido genaamd. Voor velen is dit een bekende term, die letterlijk ‘de manier van de krijger’ betekent. Maar het woord staat om precies te zijn voor een culturele stijl waarin de angst voor de dood wordt onderdrukt door fysiek vertoon. Daardoor kon rituele zelfmoord een mate van gehoorzaamheid aan een heerser uitdrukken. Volgens Sogawa omvat bushido ook een vorm van zelfbeheersing waarvan noties als verlangen en pijn deel uitmaken. Het is nog altijd deze idee die de strenge oefenmethode van karate in Japan rechtvaardigt. De idee van een gehoorzame samenleving is gebaseerd op de idee van bushido. De eerste tekenen van een vermindering van geweld en de toepassing van de idee van bushido in bujutsu werden zichtbaar in de ontwikkeling van kenjutsu (zwaardvechten), waar vanaf de late achttiende eeuw het oefenen voor competitie met bamboezwaarden gebeurde. Later deden soortgelijke ontwikkelingen zich voor in judo, en uiteindelijk ook in karate.
| |
Japan in het Meiji- en het Taisho-tijdperk
Op 9 november 1867 kwam er een einde aan het Tokugawa-shogunaat, en op 3 januari 1868 bracht keizer Meiji een verklaring uit waarin het herstel van de keizerlijke macht werd afgekondigd. Dit betekende het einde van het feodale tijdperk in Japan, en het begin van het kapitalisme. Hoe verhield de ontwikkeling van het karate zich tot andere maatschappelijke veranderingen tijdens het Meiji- en het Taisho-tijdperk? Twee belangrijke feiten moeten in acht worden genomen. In de eerste plaats was er een krachtige poging de westerse landen in te halen, zodat ook Japan kon wedijveren voor gunstigere machtsbalansen. Ten tweede waren er belangrijke wijzigingen in de sociale verhoudingen.
In de omgang met Japan speelde het Westen duidelijk de rol van ‘gevestigde groep’, en Japan die van ‘buitenstaander’. Maar dit verschilt van eerdere voorbeelden van dit model, toen het ging om de verhouding tussen kolonisator en kolonie. Japan werd nooit bezet. Maar de nederlaag tegen commodore Perry in 1853 moet voor de Japanners een
| |
| |
sterke aanwijzing zijn geweest voor het achterblijven van hun militaire techniek in vergelijking met die van de Verenigde Staten. Omdat het Westen daardoor grotere aanspraken kon maken op politieke en economische macht, nam Japan een aantal structurele en culturele kenmerken over en paste deze toe op inheemse praktijken, om zo te komen tot nieuwe variëteiten. De invoering van honkbal als vrijetijdsbesteding is een voorbeeld. Hoewel dezelfde spelregels gelden als in de Verenigde Staten, laat Dejonghe zien dat het gedrag van de spelers niet wordt geleid door kenmerken van de Amerikaanse cultuur, maar door die van de bushido, de erecode van de samurai waarin orde, harmonie, zelfbeheersing en volharding centraal staan. Men zou kunnen zeggen dat zich een omgekeerde ontwikkeling voltrok in de oorspronkelijke Japanse gevechtskunsten, waar westerse kenmerken van de beoefening van vrijetijdsactiviteiten en normen van beschaving werden ingevoerd.
Verschillende feiten tonen aan dat de gevechtskunsten een middel werden om fysiek welzijn en mentaal welbevinden te bereiken. Allereerst werd in 1895 de Dai Nippon Butokukai opgericht, onder het gezag van het Japanse ministerie van Onderwijs. Volgens Gainty zijn ook veel onderwijzers verantwoordelijk voor het succes van deze organisatie. In 1930 had zij meer dan drie miljoen leden met een zwarte gordel in een van de verschillende gevechtssporten. Bovendien besloot de Japanse regering, na een reeks overwinningen in 1914, de gevechtskunsten te gebruiken om de fysieke paraatheid van schoolkinderen te verbeteren. Kishino heeft aangetoond dat gymnastiek en militaire oefeningen al werden gebruikt bij de lichamelijke opvoeding op school, beide kenmerken van de westerse cultuur. Hij bevestigt dat in 1872 lichamelijke opvoeding op lagere scholen een afspiegeling was van het ‘tijdperk van beschaving en verlichting’. Het is mogelijk dat hij met verlichting doelt op het navolgen van het Westen. Hoe dan ook, het is onwaarschijnlijk dat karate, met zijn nog wrede karakter, in deze tijd doordrong op Japanse lagere scholen als onderdeel van de licha-melijke opvoeding.
Tijdens het Meiji-tijdperk werd de samurai-klasse verder teruggedrongen wat betreft status, en het inkomen voor de samurai werd afgeschaft. Tegelijk werd de keizer voorgesteld als een dapper man van groot aanzien, de kenmerkende eigenschappen van een samurai. Dit leidde tot kleinere verschillen tussen de sociale lagen, en tussen de samurai onderling. Binnen de samurai-klasse bleef het vertoon van eervol individualisme belangrijk als middel om de status te bevorderen, in die zin dat het een vertoon was van die waarden die door de keizer belangrijk werden gevonden. Door de karateleraar Gichin Funakoshi, die aan universiteiten doceerde, werden de principes van bushido ook buiten de klasse van de samurai verspreid.
| |
| |
| |
Karate na 1868
De ontwikkeling van het Japanse karate is een goed voorbeeld van het concept van verminderende contrasten en toenemende variëteiten. Enerzijds werden westerse beginselen gebruikt binnen de praktijk van de fysieke cultuur, anderzijds gebeurde dit op eigen, Japanse wijze.
Tot ongeveer 1900 werd karate op Okinawa 's nachts in het geheim beoefend. Dit kan worden opgevat als de overgang tussen zulke belangrijke karateka als Itosu (1830-1915) en Gichin Funakoshi (1868-1957). Er is veel gespeculeerd over de reden voor de geheimhouding na het Tokugawa-tijdperk. Misschien omdat het generaties kan duren voordat haat verdwijnt. Het zou dus kunnen dat de bewoners van Okinawa zich niet met de Japanners vereenzelvigden, ook niet nadat de strenge sociale controle door de Japanners was verdwenen, en dat zij de Japanners bleven wantrouwen. Dus waarom zouden zij hun hun ongewapende wapen aanreiken? Haines stelt dat een verklaring waarschijnlijk verder in het verleden dan 1868 moet worden gezocht en dat de diverse geheime genootschappen teken zijn voor de onderlinge rivaliteit van de verschillende scholen van plaatsen als Shuri, Naha en Tomari.
Het Meiji-tijdperk kenmerkte zich door snelle industrialisatie en een poging macht te verwerven zoals de toonaangevende grootmachten van die tijd. Geen wonder dat men inspiratie zocht bij het Westen op politiek, militair, cultureel en economisch vlak. Maar veeleer dan zich volledig te richten naar het voorbeeld van het Westen, was er in Japan sprake van het samenvoegen van de westerse vooruitgang met de Japanse geest. Honkbal had zich al gevestigd als de nieuwe sport van de bovenklasse, en traditionele Japanse gevechtskunsten als kenjutsu, jujutsu en kyujutsu waren tweederangsactiviteiten geworden. Wat kan worden opgemerkt over de gevechtskunsten van Okinawa in het licht van de behandeling van de bevolking vóór en tijdens het Meiji-tijdperk?
Bujutsu, de algemene aanduiding voor de Japanse gevechtskunsten, paste niet bij de westerse notie van lichamelijke activiteiten en opvoeding: er werd op neergekeken omdat het als ongezond werd beschouwd. Maar Jigoro Kano speelde een belangrijke rol in de aanpassing van bujutsu, in de zin van versporting, veelal volgens westerse ideeën. Kortweg betekende dit het uitkiezen en systematiseren van de meest efficiënte technieken, de introductie van een systeem van rangorde (kyu en dangraden), het opstellen van spelregels en regels voor het organiseren van kampen, het oprichten in 1909 van een organisatie voor het beoefenen en reguleren van judo (kodokan), het toestaan van deelname door vrouwen en het stimuleren van judo vanwege de opvoedkundige en morele waarde - waardoor het een belangrijke bijdrage kon leveren aan de moderne Japanse samenleving. Vanzelfsprekend vonden nog veel meer ver- | |
| |
anderingen plaats, maar met het oog op de ontwikkeling van karate kan dit volstaan.
Het beoefenen van karate werd tussen 1900 en 1920 onder een breed publiek populair in Okinawa, zozeer dat het een onderdeel werd van de lichamelijke opvoeding op scholen in Shuri. Clayton stelt dat in deze tijd karate de belangstelling van slechts een handjevol Japanners trok en dat de invoering van karate op het Japanse vasteland zich pas na 1920 voordeed. Haines ontkent dit en beweert dat karate al in 1901 in Japan werd beoefend door meesters uit Okinawa en dat Gichin Funakoshi een grote demonstratie van deze gevechtskunst gaf bij de butokuden in 1915. Niettemin weerspiegelt de ontwikkeling van karate voor een deel de sociale veranderingen in Japan.
Men dient te bedenken dat karate zoals beoefend in het kasteel van Shuri en later onder Itosu geen verdedigingskunst was, maar veeleer een kwestie van ‘dood zo snel mogelijk zoveel mogelijk mensen’. Al te veel boeken wijden een korte paragraaf aan de nagedachtenis van Gichin Funakoshi die in 1922 een demonstratie mocht geven van het karate op Okinawa op uitnodiging van het ministerie van Onderwijs in Tokyo. Deze demonstratie maakte klaarblijkelijk zoveel indruk dat hem werd gevraagd te blijven en deze kunst te onderwijzen. Gezien het beleid ten aanzien van lichamelijke opvoeding en de versporting die judo al had doorgemaakt, is het twijfelachtig of dit de precieze loop van de gebeurtenissen is.
De demonstratie van Funakoshi kan veel indruk hebben gemaakt, maar het blindelings aanvaarden van karate als het volmaakte middel voor de lichamelijke oefening in Japan moet met scepsis worden bezien. Ter aanvaarding als activiteit die in Japan kon worden onderwezen, verdiende karate zonder twijfel aanpassingen. Funakoshi werd sterk beïnvloed door Jigoro Kano, maar de vraag blijft of Itosu dan wel Funakoshi besefte dat karate zoals zij het hadden geleerd geen toekomst had in Japan. Duidelijk is dat in later jaren het systeem van kyu en dan-graden werd ingevoerd, evenals de judokleding, en dat werd geëxperimenteerd met verschillende sets van oefeningen. Belangrijker nog zijn de aanpassingen in de technieken: lage trappen naar de onderbuik en naar andere vitale lichaamsdelen verdwenen. Waarschijnlijk maakten zij deel uit van karate zoals beoefend op Okinawa. Zij pasten niet bij het proces van versporting die de gevechtskunsten in Japan doormaakten, en kwamen niet voor in het karate zoals in Japan gedoceerd.
| |
Conclusie
Er blijft enige onduidelijkheid over wie wat deed, en wanneer precies. Maar zeker is dat de veranderingen die het karate op Okinawa en in
| |
| |
Japan heeft doorgemaakt passen binnen de beschavende normen en tendensen die zich in deze tijd voordeden, en dat zij het voorwerp waren van verschillende machtsverhoudingen tussen groeperingen die bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk maakten of juist beperkten.
Een goed voorbeeld hiervan is hoe op Okinawa de beperkingen van het Tokugawa-bewind en de onwil tussenbeide te komen in de strijd van de bevolking van Okinawa met buitenlandse ‘gasten’, karate smeedden en leidden tot een stijl van vechten met lage trappen. De veranderende houding van de Japanners tegenover lichamelijke oefening, als gevolg van de aanvankelijke machtsverschillen met westerse landen, en de rol die de gevechtskunsten hierin speelden zijn een ander voorbeeld. Op hun beurt ondergingen de gevechtskunsten daar weer de consequenties van.
Als men de bushido-houding samenvoegt met de beschavende gevolgen die voortkwamen uit de veranderende houding van de samurai tijdens het Tokugawa-tijdperk en met de westerse methoden van beoefening in de late negentiende eeuw, komt men uit bij de gevechtskunst die nog altijd sterk lijkt op de lessen traditioneel karate die tegenwoordig worden aangeboden.
| |
Literatuur
B.D. Clayton, Shotokan's Secret. The Hidden Truth Behind Karate's Fighting Origins, [Black Belt Books], Ohara Publications, Santa Clarita, 2004. |
T. Dejonghe, Sport in de wereld. Ontstaan, evolutie en verspreiding, Academia Press, Gent, 2004. |
D.C. Gainty, Embodied Virtue: Martial Arts and Public Education in Late Meiji Japan, 2009 (http://www.asian-studies.org/absts/2009abst/Japan/j-163.htm 28/12/2009). |
B.A. Haines, Karate's History and Fighting Traditions, Tuttle Publications, Rutland, Vermont & Tokyo, 1997. |
Ikegami, The Taming of the Samurai, Harvard University Press, Cambridge, 1995. |
K. Kiku, ‘Development of sport in Japan’, in E. Dunning, D. Malcolm en I. Waddington, Sport Histories. Figurational Studies of the Development of Modern Sports, Routledge, Londen/ New York, 2004, blz. 153-171. |
Y. Kishino, ‘School Physical Education of the Meiji Period’, in Research of Physical Education, Japanese Society of Physical Education, 1964, blz. 1-9. |
P. McCarthy, Ancient Okinawan Martial Arts: Korru Uchinadi, Volume 2, Tuttle Publications, Boston, Rutland & Tokyo, 1999. |
T. Sogawa, ‘Budo and Education’, in Monthly Journal of Physical Education (48,1), 2000, blz. 42-43. |
J. Van Gestel, ‘Sen no sen: veranderende machtsbalansen in het shotokan karate’, in Figuraties in de Sport, Academia Press, Gent, 2007, blz. 269-309. |
(Vertaald uit het Engels door Herman Simissen)
|
|