| |
| |
| |
Bart Vanreusel
Over de cultuur van het uithoudingsvermogen
Het uithoudingsvermogen speelt een eigenaardige, dubbele rol in onze cultuur. In het alledaagse leven is de noodzaak tot uithoudingsvermogen op enkele generaties drastisch gedaald, zo niet bijna overbodig geworden. Het uithoudingsvermogen, ooit van levensbelang om in essentiële behoeften te voorzien, is geleidelijk weggedrukt uit de moderne, geïndustrialiseerde samenleving. Vergeleken met de efficiëntie en de energie van de technowereld lijkt uithoudingsvermogen een marginale en vrijwel nutteloze menselijke capaciteit te zijn geworden. De bijdrage van uithoudingsvermogen aan het bruto nationaal product, ooit van wezenlijk belang, is verwaarloosbaar klein. In het dagelijkse leven van kinderen, volwassenen en senioren wordt minder dan ooit een beroep gedaan op het uithoudingsvermogen. Integendeel, we lijken behept met het zoeken naar hulpmiddelen die het leveren van inspanningen over een lange duur ondersteunen, verbeteren, vervangen en uiteindelijk overbodig maken. De technologische motor lijkt de biologische motor te verdringen.
Ook in de omgangsvormen blijkt uithoudingsvermogen uit de cultuur van het alledaagse te zijn verdreven. De typische, biologische uitingen eigen aan een volgehouden inspanning (zweten, hijgen, lichaamsgeuren, verhitting, uitputting) gelden als onaangenaam en behoren te worden vermeden. Onhygiënisch en onfris, zo worden de menselijke uitingen van fysieke inspanningen gecatalogiseerd in de code van de alledaagse omgang.
Het wegdrukken van uithoudingsvermogen uit de omgangsvormen heeft mee geleid tot de huidige epidemie van sedentariteit. De ‘homo sedens’, de zittende mens, werd het prototype van een nieuwe cultuur
| |
| |
waarbij het computerscherm het panorama werd. Een merkwaardig ironische kronkel van onze cultuur. De alledaagse samenleving ontwikkelde zich tot een comfortabele plek waar de ‘homo sedens’ tot standaardnorm uitgroeide. Dat gebeurde onder meer door het wegglijden van uithoudingsvermogen uit de levensnoodzakelijkheden, vervolgens ook uit de opvoeding en uit de omgangsvormen. Nu roept de samenleving alle hens aan dek om de kwalijke gevolgen van het succes van het culturele prototype ‘homo sedens’ te bestrijden. Studies over fysieke fitheid durven elkaar wel eens tegenspreken over hoe het nu juist gesteld is met de fysieke fitheid van de bevolking, maar over een ding zijn ze eensluidend: met de cardiovasculaire inspanningscapaciteit, het fysieke uithoudingsvermogen zeg maar, is het niet goed gesteld. Het uithoudingsvermogen blijkt zelfs minder goed te zijn dan bij vergelijkbare groepen in het verleden.
Daarmee is de rol van uithoudingsvermogen niet uitgespeeld. Ik stelde dat het een dubbele culturele rol vervult. Gemarginaliseerd in de alledaagse nuttige wereld, maar bewaard en ten top gevoerd in ten minste drie culturele reservaten van uithoudingsvermogen.
| |
Drie reservaten van uithoudingsvermogen
Cultuuruitingen die hun functie verliezen in de functionele, werkelijke wereld verzeilen vaak in reservaten, afgezonderde cultuurplekken waar ze bewaard en gecultiveerd worden. Bouw-, leef- en werkgewoonten uit het verleden worden in leven gehouden in openluchtdomeinen van het Bokrijkgenre. Kunst wordt ondergebracht in musea, populaire muziek uit de jeugdjaren wordt verheerlijkt in nostalgische festivals, de wereldfauna is gedomesticeerd in dierenparken. Ook het menselijk uithoudingsvermogen lijkt te zijn ondergebracht in drie reservaten: het reservaat van de topsport, het reservaat van de recreatieve sport en het reservaat van de fitnesscultuur.
| |
Het topsportreservaat
In het culturele reservaat van de topsport bevindt uithoudingsvermogen zich aan het front van de menselijke prestaties. Traditionele loopwedstrijden als marathons waren nog slechts een voorsmaakje van de diversiteit aan uithoudingssportproeven. Nieuwe disciplines als triatlon, berglopen en ‘Xtreme sports’ drijven het uithoudingsvermogen op de spits. De spektakelindustrie heeft inmiddels een groot stuk van de topsport overgenomen en maakt van uithoudingssport een vermakelijk en spannend kijkstuk. Wielerevenementen van lange duur, weken, en hun technovarianten te land, ter zee en in de lucht zoals 24 uursraces en wereldomvattende vaar- en vliegtochten zijn traditionele rituelen van
| |
| |
uithoudingsvermogen die tot de verbeelding blijven spreken. In het reservaat van de topsport bleek al snel dat uithoudingsvermogen niet zomaar een aangeboren gave was van jonge, gezonde mannen. Uithoudingsvermogen bleek maakbaar te zijn op verschillende wijzen. Door systematische oefening bijvoorbeeld of door een kunstmatige behandeling van het lichaam met preparaten, biospitstechnologie of door een combinatie van de twee. De maakbaarheid van het uithoudingsvermogen verandert het aangezicht van de topsport grondig. Aan de ene kant wordt de topsport onafwendbaar gedreven in de richting van een prestatie-winst-succesideologie, opgestuwd door markt en media. Aan de andere kant woedt een morele en ethische discussie over de plaats van de topsport, en vooral van haar excessen, in mensbeeld en cultuur.
Zonder het resultaat van deze discussie af te wachten heeft uithoudingsvermogen zich in de topsport opgeworpen als een begerenswaardige en maakbare menselijke eigenschap. Op het domein van de prestatiesport is uithoudingsvermogen de graal.
| |
Het reservaat van de recreatieve sport
Wie meent dat de zucht naar uithoudingsvermogen zich zou beperken tot het extreme streven van het prestatiesportreservaat heeft het verkeerd voor. De groei van een ruim reservaat voor recreatieve sportbeoefening is een van de merkwaardige ontwikkelingen van onze bewegings-cultuur. Het is bekend dat dit reservaat bevolkt is met sportbeoefenaars van een zeer uiteenlopend allooi: jong-oud, man-vrouw, vaardig-niet vaardig, geoefend-ongeoefend, enz. Ook in dit bonte gezelschap van sportbeoefenaars blijkt uithoudingsvermogen een aantrekkelijk goed. Dat blijkt onder meer uit de massale groei van recreatieve sportevenementen die op het uithoudingsvermogen gesteld zijn: joggings, fietshappenings, wandeltochten, bergexploraties... De sterke band tussen uithoudingsvermogen en gezondheidsbevordering vormt de drijfkracht achter deze groei.
Twee uithoudingstypes in het recreatiesportreservaat springen dadelijk in het oog. De geïndividualiseerde zoeker naar uithoudingsvermogen, het ‘ego-eco-type’, kiest zijn eigen tijd en plaats, wandelt, loopt, fietst bij voorkeur alleen, weg van massa en drukte, vaak in een natuuromgeving. De jogger op het bospad. Dit type bereikt de leeftijd waarop de eerste tekenen van fysieke terugval zich aandienen. Door het aanscherpen van uithoudingsvermogen bouwt dit ‘ego-eco-type’ een verdedigingswal tegen het vooruitzicht van persoonlijke, fysieke terugval.
Het tweede type van uithoudingszoeker in het recreatiesportreservaat is het ‘urban endurance-type’. Dit type streeft collectief naar het verbeteren van uithoudingsvermogen, in grote gezelschappen van massajoggings, stadslopen, wielerclubs, georganiseerde wandeltochten en an- | |
| |
dere sporthappenings. Urban tred wordt urban trad. Uithoudingsvermogen is het gezamenlijk streefdoel dat door de solidariserende ambiance van massa's en groepsgevoel gevoed wordt.
Een merkwaardig, recent fenomeen is de gemediatiseerde promotie van collectief uithoudingsvermogen. Tot voor kort leefde de overtuiging dat alleen top- en spektakelwedstrijden mediageniek waren. Maar nu worden ook recreatieve, sportieve happenings aangekondigd door fitte mediababes op televisie. De homevideo's van Jane Fonda, met een work it out-programma dat individueel in de huiskamer te beleven was, waren de voorlopers van het gemediatiseerde uithoudingsvermogen dat nu bovendien daadwerkelijk op locatie aangevoerd en uitgevoerd wordt door dezelfde uithoudingssterren, gevolgd door een schare adepten. Ook politici hebben de beeldkracht en de populariteit van het uithoudingsvermogen ontdekt. Een beeldreportage van de activiteit, meestal een loop- of een fietstocht, is het sluitstuk van dit nieuwe glamouruithoudingsvermogen voor iedereen. Treffend is de vaststelling dat uithoudingsvermogen, een vrijwel nutteloze vaardigheid in het alledaagse, door loutere manipulatie van de beeldmedia een aantrekkelijk goed kan worden voor velen.
Het hoeft geen betoog dat het reservaat van de recreatieve sport, in tegenstelling tot het exclusieve topsportreservaat, eenvoudig toegankelijk is. Het is de verdienste van de recreatieve sportbeoefening dat het streven naar uithoudingsvermogen, eens het voorrecht van bijzonder begaafde en vooral bijzonder weinig atleten, binnen het bereik van velen kwam.
| |
Het reservaat van de fitnesscultuur
Het derde reservaat waar uithoudingsvermogen gecultiveerd wordt, is dat van de fitnesscultuur. Het actief streven naar een betere fitheid werd inmiddels ondergebracht in gespecialiseerde centra waar fitnesszoekers tegen betaling naar een betere fitheid, annex gezondheid, begeleid worden. Uithoudingsvermogen wordt in dit reservaat meestal ‘cardiovasculaire fitheid’ genoemd, een biomedische benaming die aangeeft dat uithoudingsvermogen door een biologisch systeem bepaald wordt, de menselijke hart-long-bloedsomloopmachine, en dat uithoudingsvermogen voor systematische verbetering vatbaar is.
Uithoudingsvermogen werd in de fitnesscultuur omgevormd tot een rationeel, technologisch meet- en regelbaar concept. Cardiotoestellen behoren tot de meest afgejakkerde tuigen in de fitnesszaal. Ze zijn het materiële symbool van een technocratische opvatting van uithoudingsvermogen. Maar de werkelijke krachttoer van het fitnessreservaat schuilt elders. Eerder stelde ik dat de aandacht voor uithoudingsvermogen in het alledaagse leven verschrompelt en nauwelijks van waarde is. De
| |
| |
fitnesscultuur realiseerde het omgekeerde. Fysieke oefeningen, waaronder het werken aan een beter uithoudingsvermogen, werden geleidelijk als een product met ruilwaarde in het handelsverkeer opgenomen. In gespecialiseerde centra wordt het uithoudingsvermogen opgevoerd van klanten die bereid zijn om daarvoor te betalen. Ook bedrijven geven hun werknemers kans om hun fitheid aan te scherpen, soms met een eigen oefenruimte - het idee achter de uithoudingsglamour is natuurlijk dat gezonde arbeidskrachten betere prestaties afleveren en zo de winsteconomie spekken. Uithoudingsvermogen werd een marktgoed. De waarde van uithoudingsvermogen wordt in de fitnesscultuur bepaald door de vraag van de consument. En de vraag naar beter uithoudingsvermogen lijkt steevast toe te nemen.
De waarschuwingen omtrent het tekort aan uithoudingsvermogen bij de bevolking en omtrent de kwalijke gevolgen hiervan voor individueel en publiek welbevinden en voor ziekte werden het sterkst uitgezonden vanuit het reservaat van de fitnesscultuur. Die waarschuwingen klinken nu zo luid dat het streven naar een beter uithoudingsvermogen stilaan als een burgerplicht voorgesteld wordt. Een beter uithoudingsvermogen is een taak van het individu dat voor zichzelf verantwoordelijk is en een morele plicht voor het individu ten aanzien van de samenleving. Een tekort aan uithoudingsvermogen daarentegen geldt dan weer als een gebrek aan verantwoordelijkheid ten aanzien van zichzelf en de samenleving. De groeiende repressiviteit ten opzichte van tabak manifesteert zich nu ook ten aanzien van het bewegingstekort en zijn gevolgen als zwaarlijvigheid en wat we beschavingsziekten gingen noemen.
Heeft het topsportreservaat aangetoond dat uithoudingsvermogen maakbaar is, dan hebben de twee andere reservaten duidelijk gemaakt dat uithoudingsvermogen bereikbaar is voor velen, te koop voor de consument en stilaan moreel verplicht voor de burger.
Kortom, uithoudingsvermogen werd uit de sfeer van het alledaagse gehaald en vervolgens naar drie culturele reservaten verbannen. In het cultureel reservaat van de topsport wordt uithoudingsvermogen verheerlijkt en ten top gedreven. In het culturele reservaat van de recreatiesport komt uithoudingsvermogen voor velen binnen handbereik. In het culturele reservaat van de fitnesscultuur wordt uithoudingsvermogen onder morele druk vermarkt.
| |
De ‘runaissance’ van het lopen
Dat lopen als menselijke voortbeweging zo een opgang zou maken als loopsport blijft verwonderlijk. Lopen vergt een aanzienlijke inspanning en uithoudingsvermogen. En een tijd zag het ernaar uit dat de rol van het uithoudingsvermogen in onze comfortcultuur uitgespeeld was. Van- | |
| |
uit een functionalistisch perspectief zou het lopen als een geleidelijk overtollige vaardigheid beschouwd kunnen worden. Buiten precaire situaties als vluchten (weglopen) of inhalen (nalopen) heeft de loopbeweging nauwelijks nog essentiële functies in ons (voort)bestaan. Toch groeide het lopen uit tot een succesvol onderdeel van onze sportieve bewegingscultuur. We kunnen zelfs gewagen van een ‘runaissance’, een heropleving van het lopen als cultuuruiting, en dit in contrast met de groei van de cultuur van de homo sedens. Het ontstaan en de groei van een loopmarkt manifesteert zich als een tegencultuur, een collectieve reactie tegen de opkomst van een sedentaire samenleving, tegen het BNTB, het Bruto Nationaal Tekort aan Beweging. Onderzoek wijst uit dat zowat een persoon op twee te weinig fysiek actief is om enige gezondheidswinst te boeken. De huidige loopgolf, de ‘runaissance’, zoals in kaart gebracht in het recente boek Vlaanderen loopt, wordt voortgestuwd als een tegencultureel antwoord op dit manco.
Het hardlopen kristalliseerde zich uit in talloze varianten. Nu is ‘uitkristallisering’ een typisch kenmerk van dynamische cultuurvormen en van cultuurvemieuwing. Bovendien wisten loopvarianten zich te vermengen met andere vormen van populaire cultuur naast de georganiseerde en de recreatieve sport: kermissen en feesten, stadsleven, lokale tradities, extremisme, liefdadigheid, toerisme, ... De monocultuur van het afstandlopen heeft zich geleidelijk omgevormd tot een uiterst levendige en diverse loopcultuur.
Geen betere kijk op de diversiteit van die loopcultuur dan als toeschouwer aan de kant van een stadsloop. Elke toeschouwer weet wel runners van racers te onderscheiden (Guttmann, 1981). Maar er is meer diversiteit. Een snelle minderheid van messcherp getrainde wedstrijdlopers vormt het front. Ze zijn voorzien van elektronische meters, tellers en loopsnufjes. Dan volgen de individuele prestatielopers. De chronometer aan hun pols is de tegenstander. Ze zijn talrijker, gemiddeld iets ouder ook. Vervolgens passeert een massa joggers van uiterst divers allooi. Ze vormen geleidelijk een keten van aan elkaar geklitte groepjes met eenzelfde uithoudingspatroon. De eindmeet halen is hun doel. Na de joggers, aan een beduidend lager tempo maar met des te meer ambitie, komen de funrunners. Vaak eenmalige deelnemers, vriendengroepjes, verklede lopers. Een clubje in Flinstones-outfit, een Obelix met een menhir in piepschuim omgeven door Romeinse soldaten, verhitte gezichten onder pruiken, grappige boodschappen op T-shirts. Uithoudingsvermogen heeft een carnavaleske kant. Aan de staart van deze lopende stoet komen de start-to-runners. Velen zijn nerveus aan hun eerste stadsloop begonnen. Vooral vrouwen, goed gecoacht door hun meelopende begeleiders en enthousiast aangemoedigd door het publiek. De solidariteit neemt opvallend toe van voor naar achter. Vooral egoracers in de voorste gelederen. Veel
| |
| |
solidaire runners in de tweede helft. Al die groepen verschillen in tempo, stijl en ambitie. Maar niet in de lengte van de afgelegde weg en niet in het beproeven van hun uithoudingsvermogen.
| |
Lopen, een hybride cultuurvorm
De loopsport uit zich als een schoolvoorbeeld van wat we ‘hybride cultuurvormen’ noemen. Hiermee worden cultuuruitingen bedoeld die moeiteloos schijnbaar tegengestelde kenmerken herbergen. Culturele hybriden zijn dus opvallend meerduidig met contrasterende kenmerken. Ze weten bovendien een heel divers publiek te raken. Was de klassieke sportbeoefening lang het voorrecht van ‘the young and the strong happy few’, dan heeft de loopsport dit enge patroon duidelijk doorbroken. De zeer diverse demografische samenstelling van het looppubliek en de hybride organisatievormen van loopsport in een wisselend samenspel tussen markt, overheid en civiele samenleving, illustreren dit hybride karakter ten overvloede. Hybride cultuuruitingen zijn bijzonder actueel en aantrekkelijk. Ze geven mee gestalte aan de verwachtingen van de postmoderne samenleving waarbij de cultuurconsument, in casu de loper, zijn ‘bits and bytes’-participatiepatroon zelf samenstelt naar smaak en behoefte. Welnu, de loopsport heeft zich naadloos aangepast aan dit postmoderne participatiepatroon. De lichte loopgemeenschappen die de auteurs haarfijn observeerden zijn een mooi voorbeeld van postmoderne participatie.
Vier van deze schijnbare tegenstellingen die de hybride loopcultuur kenmerken typeren we als: (i) nuttig-nutteloos, (ii) individueel-collectief, (iii) rationeel-spiritueel, en (iv) fun-zinrijk. Deze tegengestelde kenmerken van loopsport duiken op in motieven en verwachtingen, in de diversiteit van deelnemers en organisatievormen van loopsport.
| |
Nuttig en nutteloos
De nuts- en heilsverwachtingen gekoppeld aan loopsport zijn alomtegenwoordig. De motieven en redenen om aan hardlopen te doen puilen uit van verwachte nutseffecten. De loopmarkt prijst zichzelf aan op basis van meerwaarde en resultaat. Gezondheid en fitheid zijn de voornaamste maar zeker niet de enige nutseffecten die aan loopsport toegeschreven worden. Onder de impuls van gezondheidsboodschappen wist het lopen zich naast het tandenpoetsen en het nemen van een douche bij de grondregelen voor basishygiëne en volksgezondheid in te schrijven.
‘Lopen is nuttig’ is de boodschap die door onderzoek bevestigd wordt, door marketeers gepromoot en door lopers als leidmotief gebruikt. Maar daartegenover staat de nutteloosheid die door veel lopers ervaren en zelfs nagestreefd wordt. Het lopen als doelloze bezigheid, als leegte, in
| |
| |
een door het streven naar doelmatigheid en efficiëntie geleid bestaan: ‘In principe loop ik in een leegte. Of misschien moet ik zeggen, dat ik loop om een leegte te creëren...’ (Murakami, 2009, blz. 27) Het is trouwens opvallend hoeveel literaire auteurs, acteurs, kunstenaars en rocksterren zich tot het lopen bekennen.
Het bewust zoeken naar nutteloosheid is een drijfveer op zich die door veel lopers ervaren wordt en door niet-lopers vaak onbegrepen blijft. Het hardlopen is een van die zeldzame menselijke bezigheden die tegelijk en expliciet omvat worden door zowel nut als door nutteloosheid.
| |
Individueel en solidair
De loopcultuur heeft zowel een sterk geïndividualiseerde kant (de eenzame jogger) als een collectief, solidaire kant (massalopen met tienduizenden). Het zijn opnieuw twee tegengestelde zijden van eenzelfde fenomeen. Voor de geïndividualiseerde loper is escapisme vaak de drijfveer. Het lopen is een kans tot ontsnapping uit de jachtigheid van het alledaagse en een rustpauze om tot zichzelf te komen, weg van drukte en stress. Maar vooral ervaart de ‘ego-loper’ het lopen als een zeldzame vorm van zelfcontrole in een door derden overgecontroleerd bestaan. Of zoals een fervente jogger het stelde: ‘Lopen is de enige activiteit in mijn leven die ik helemaal zelf kan bepalen van het begin, over het hele verloop, tot het einde. Niemand komt me bij het lopen zeggen wat ik moet doen of laten.’
Geen deskundigen, procedures, handleidingen, routeplanners of animatoren om je heen. De ontsnappingsloper tref je aan op elk terrein. Stad, veld, bos, strand, park of beton: voor de ontsnappingsloper is de omgeving bijkomstig. Essentieel is net dat het lopen de jogger van de omgeving loskoppelt en een gevoel van zelfbeschikking teruggeeft.
De solidariserende loper staat tegenover het geïndividualiseerde type. Dit type zoekt en schept al lopend solidariteit. Van de afspraak met de vrienden op de straathoek tot de onderdompeling in massale cityjoggings of extravagante loopevenementen, het samen lopen blijkt voor velen een solidariserend wij-gevoel op te roepen. Hier dient gesteld dat de zonet beschreven types elkaar niet uitsluiten. Wel integendeel, lopers plegen van het ene naar het andere type te hoppen. De eenzame ontsnapper in het bos op het ene moment, is een solidaire massaloper op het andere. Spiritist èn hartslagfetisjist.
Het zijn precies de voortdurend wisselende mengvormen van uithoudingsvermogen die het spectrum van de loopcultuur kleuren. Maar de solidariteit reikt verder dan het wereldje van de joggers zelf. Bij massale stadslopen heerst liefdadigheid alom. Duizenden deelnemers lopen voor een goed doel. Ze zamelen geld in en ze maken promotie voor een wereldverbeterende actie. Maar ze tonen ook een fysieke, lijfelijke solida- | |
| |
riteit met het lot van anderen door hun inspannende loop. Ze doen wat. Het lijkt erop dat ze door hun solidaire uitputtende loopinspanning het lijden van anderen ook fysiek op zich willen nemen. En er wordt solidair geleden door de recreant-uithouders, dat tonen de taferelen onderweg en bij de aankomst van massajoggings. Uitgeputte lopers moedigen elkaar aan om alsnog de eindmeet te halen, op dat moment hun goed doel. Ze krijgen daarbij de solidaire steun van het publiek langs de lijdensweg, dat de lopers aanmoedigt en toejuicht. Net zoals bij voetbal-feesten en wereldsporttornooien blijkt het lopen een publieke solidariteit op te wekken eigen aan de postreligieuze tijd.
| |
Rationeel en spiritueel
Een van de meest merkwaardige facetten van loopcultuur is het gelijktijdig voorkomen van rationele en spirituele kenmerken bij loopsporters. Daar waar rationaliteit en spiritualiteit elkaar zowat uitsluiten in de meeste levenssferen blijken deze kenmerken in de loopsport harmonieus samen te gaan. De rationele loper zoekt de direct meetbare voordelen en wil een betere plaats op de gezondheidsindex zoals die hem of haar door de huisarts stellig is aangeraden. Gewicht, Body Mass Index, hartslag en calorieverbruik zijn de kwantificeerbare maatstaven voor elke gelopen kilometer. De rationele loper laat zich vaak begeleiden door specialisten en volgt parameters en resultaten nauwgezet op. Je vindt dit type vaak op de loopband in de fitnesscentra. Plezierbeleving is bijkomstig en het euforisch loopgevoel is voor dit type onbekend. Voor de rationele loper staat het lopen gelijk met het nemen van een voorgeschreven medicatie. Om beter te worden moet het dan maar. Niet zelden zijn het hypochonders die enigszins tegen hun zin en onder druk van de omgeving de joggingklus klaren.
Daartegenover staan de spirituele lopers. Dit type streeft via duurlopen naar een body-mindharmome en ervaart een mentale aanwakkering bij het lopen. De spirituele loper beleeft het lopen op een ascetische wijze en loopt met een strakke regelmaat. Het lopen is voor dit type vaak de centrale klok van een hele levenswijze. Klassiek en veelzijdig zijn de getuigenissen van dit type dat het lopen de meest creatieve gedachten, verre herinneringen, nieuwe inzichten, sterke geur- en kleurbelevingen, muzikale inspiratie en poëtische ervaringen opwekt. Uithoudingsvermogen als roes. Heel recent nog verklaarde een gerenommeerd wetenschapper - een biomedicus nog wel - dat hij zijn beste onderzoeksinzichten kreeg tijdens het lopen. Het lopen als verfrissende of afleidende activiteit in een verse, inspirerende omgeving, beter dan douche of sauna. Dit type sluit het nauwst aan bij uithoudingsvermogen als ‘pelgrimage’. Beide streven naar een spirituele dimensie via langdurige en monotone fysieke inspanning. De spirituele loper vermijdt de techno- | |
| |
cratische omgeving van het fitnesscentrum en loopt bij voorkeur alleen of, in dit geval, met zichzelf.
| |
Fun en zin
Het lopen verschaft overduidelijk een gamma van plezierervaringen, van voldaanheid na inspanning tot verslavende euforie, zo verklaren lopers bijna eenstemmig. Daarmee profileert loopsportbedrijvigheid zich als een typische ‘enjoyment career’, een loopbaan op basis van plezier. Beslissingen omtrent starten, doorzetten of stoppen worden grotendeels genomen op loutere afweging van plezierervaringen, of net van het ontbreken ervan. Plezier in sportbeleving blijkt een fun-damentele drijfveer te zijn van de ‘glij-generatie’. Met ‘Génération Glisse’ bedoelt Loret (1995) de jonge postmoderne generatie sportbeoefenaars die hun zelfgekozen sportpatronen ontwikkelen, los van traditionele bonden en clubs en met een eigen waardenpatroon gekenmerkt door ‘fun’. De typische nieuwe glijsporten als het nu al olympische snowboarden en aan hiphop-muziek verbonden skateboarden zijn het symbool bij uitstek van de glij-generatie, maar ook de huidige loopsportgolf is er een product van. Loopsport is doordrongen van ‘fun’.
Maar toch en tegelijk blijkt loopsport een bron van zingeving te zijn. De varianten van hardlopen, van het prille Start to Run tot extreme looptochten, blijken heel betekenisvol te zijn voor de beoefenaars. Hun streven naar uithoudingsvermogen via het hardlopen geeft op diverse en vaak verrassende wijzen zin aan hun inspanning, inhoud aan hun uithoudingsvermogen. De fysieke ervaring van het hardlopen blijkt dicht aan te leunen bij diep esthetische ervaringen en bij menselijke zingeving. Loopsport duikt op als een ritueel van doorleefde lijfelijkheid, als een begeerd voordeel, als een vitaal symbool, als een confrontatie met zichzelf, als een uiting van solidariteit, als een zoektocht naar spiritualiteit, als een loutering, als een bron van inspiratie, als een belangeloos spel, maar ook als verdwazing. Het is verrassend om vast te stellen dat de diepere, culturele betekenissen van hardlopen zo mogelijk nog actueler en verscheidener zijn dan de zichtbare vormen.
| |
Een kritiek op de cultuur van de uithouding
Uithoudingsvermogen werd een begerenswaardig cultuurgoed van de homo ludens. Daarmee lijkt het wel of uithoudingsvermogen opnieuw een culturele glansrol heeft verworven, nadat het uit het arbeidsproces en uit het dagelijks leven werd weggesaneerd. Maar deze rol blijft niet onbesproken. Het streven - de zucht - naar uithoudingsvermogen in de huidige bewegingscultuur kan op vijf manieren cultuurkritisch bekeken worden.
| |
| |
| |
De mens herleid tot rendementsmachine
De uithoudingscultuur is vaak gebaseerd op een machinale visie op de mens. Zowel het gezondheidsstreven als het prestatiestreven heeft, zij het met andere oogmerken, tot doel om het rendement van menselijke uithoudingsmachines op te drijven.
Deze visie op het lichaam als een energetische input-output-machine suggereert dat uithoudingsvermogen maakbaar, manipuleerbaar en beheersbaar is. Hoewel de opdrijvers van het uithoudingsvermogen in tapen breedtesport een positieve bijdrage claimen aan mens en aan mensbeeld, verschralen zij het mensbeeld tot biotechnologisch rendement.
| |
Uithoudingsvermogen als extremisme
Uithoudingsvermogen blijkt in vele gevallen maar aantrekkelijk in zijn meest extreme vormen: onmogelijk geachte uitputtende wedstrijden in de meest barre omgevingen of de opeenstapeling van afstanden aan een onmenselijk tempo. De marathon verbleekt hierbij tot een modale uithoudingsvorm. De groeiende relatie tussen uithoudingsvermogen en gezondheid is in dit extremisme helemaal zoek. Terwijl de ‘kracht’ van het uithoudingsvermogen net ligt in goed gedoseerde en regelmatige vormen van inspanning op maat van elk individu wordt het cultureel opgeschroefd tot extremisme. Alsof gezondheid eindeloos cumuleerbaar is met elke gelopen kilometer.
| |
Uithoudingsvermogen als louter spektakel
Het vermogen om het uithoudingsvermogen op te drijven is ontwikkeld tot een gegeerd product. Dat is niet nieuw. Rittenwedstrijden per fiets over meerdere weken, zoals de Tour de France, weten al meerdere generaties een publiek te begeesteren. Dat is op zich verdienstelijk. Maar het gevolg is dat uithoudingsvermogen gemanipuleerd wordt in dienst van de spektakelindustrie, met gewone middelen als het kan, met alle middelen als het moet. Uithoudingsvermogen wordt een speelbal op de golven van biotechnologische ontwikkelingen en van profijt.
De atleet, het individu in wiens lichaam het uithoudingsvermogen schuilt, dreigt vervolgens zelf gereduceerd te worden tot een pion op een biotechnologisch en commercieel speelbord, bediend door anderen. De spektakelsportindustrie ontzegt de zelfbeschikking van de atleet over zijn of haar uithoudingsvermogen. Het uithoudingsvermogen van de atleet staat nu ten dienste van het financieel vermogen van anderen: de sponsor, het bedrijf, de media, de eigenaar...
| |
De niet aanvaarde beperktheid van uithouding
Velen doen hun uithoudingsvermogen toenemen door grote inspanningen. Eindeloos veel meer mensen zien hun uithoudingsvermogen afne- | |
| |
men. Dat is een natuurlijke gang van zaken voor wie ouder wordt of ziek of voor wie verkiest om geen inspanningen te doen. Die afname van uithoudingsvermogen is confronterend, net zoals het bereiken van de limieten van uithoudingsvermogen voor de atleet of de alpinist.
Topatleet of senior, iedereen ervaart de beperking van uithoudingsvermogen. Die ervaring is nu eenmaal menselijk. Maar die uiteindelijke beperktheid van uithoudingsvermogen blijkt steeds minder aanvaard te worden. Daartegenover wordt uithoudingsvermogen steeds meer voorgesteld als een grenzeloos te verbeteren, op te peppen kenmerk. Hierin schuilt een van de kernproblemen van de huidige spektakelsport: het niet aanvaarden van de beperking, van de limieten van uithoudingsvermogen. De essentie van sport, in haar traditionele opvatting, lag net in het verkennen en vergelijken van beperking, binnen overeengekomen regels. In de huidige spektakelsport is dit geen optie. De limieten van het uithoudingsvermogen zijn voorlopige en vervelende hinderpalen die met alle middelen uit de weg geruimd moeten worden, zo luidt de opvatting in de spektakelsport. De dopingproblematiek in de sport is een van de gevolgen van het niet langer aanvaarden van de beperktheid van het uithoudingsvermogen.
| |
Uithoudingsvermogen als gesublimeerd lijden
Uithoudingsvermogen schopte het tot een begeerd en bewonderd cultuurgoed, althans in een context van sport, cultus, exploratie, gezondheid en dergelijke. Wij adoreren het uithoudingsvermogen van de spelende mens, het lijden van de marathonloper, het ‘afzien’ van de renner.
Maar uithoudingsvormen als afstandslopen en wielrennen zijn gesublimeerde, gespeelde vormen van lijden. Het is lijden dat vrijwillig wordt aangegaan en dat bovendien op elk moment gestopt kan worden. Echte vormen van lijden kennen die bewondering niet. Authentiek lijden wordt in diezelfde cultuur vaak weggestopt, verworpen. Het uithoudingsvermogen van de olympische roeier wordt bejubeld als een toppunt van fysieke fitheid. Het uithoudingsvermogen van de bootvluchteling wordt tegelijk verguisd en ontkend. De waarde van het uithoudingsvermogen is duidelijk niet voor iedereen dezelfde.
| |
Bronnen
Allen Guttmann, ‘Running and racing’, Journal of American Culture 4 (3) 1981, blz. 86-92. |
Alain Loret, La génération glisse, Autrement, Parijs, 1995. |
Haruki Murakami, Waarover ik praat als ik over hardlopen praat, Atlas, Amsterdam, 2009. |
Jeroen Scheerder en Filip Boen (red.), Vlaanderen loopt. Sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de loopsportmarkt, Academia Press, Gent, 2009. |
Bart Vanreusel, Zin in uithouding, Acco, Leuven, 2008. |
|
|