Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| ||||
PodiumThomas Mann en Serach
| ||||
[pagina 366]
| ||||
gante zelfverzekerdheid over zijn uitverkiezing, met zijn dromen waarin iedereen voor hem boog. Dat komt hem duur te staan: ze overmeesteren hem wanneer hij ze in zijn mooie gewaad in opdracht van zijn vader komt opzoeken in het veld, begraven hem voor drie dagen levend in een put, verkopen hem aan langstrekkende hande-laars en zo komt hij in Egypte terecht waar hij het, innemend en intelligent, na veel tegenspoed tot onderkoning brengt. Opnieuw was zijn lot bepaald door dromen: God toonde hem de komende vette en magere jaren en de farao gaf hem toen de opdracht Egypte te redden door in de vette jaren te sparen voor de magere. Als dan de hele bewoonde wereld, inclusief Kanaan waar Jakob vertoeft, door honger dreigt om te komen, kan Egypte voor voedsel zorgen. Ook de broers komen om brood te kopen en na veel vertraging en uitstel maakt Jozef zich aan hen bekend: ik ben de broer die jullie hebben willen ombrengen en die door jullie als slaaf verkocht is. Ga het aan je vader vertellen en breng hem hier. Ik ben jullie goed gezind. Jakob weet hier allemaal niets van. De broers hebben hun misdaad door list voor hem verborgen gehouden. Ze zijn indertijd bij hem teruggekomen met Jozefs bebloede kleed in de handen - een wild dier had hem aangevallen en gedood. Jakob is blijven rouwen, maar over Jozef werd verder gezwegen. Ineens moet dat zwijgen dan doorbroken worden. Het verhaal dient nogmaals verteld, nu aan Jakob. In lapidaire Bijbeltaal staat het zo kort als het maar kan, volgens de Statenvertaling: ‘Toen boodschapten zij hem, zeggende Jozef leeft nog, ja, ook is hij regeerder in gans Egypteland’. Dat was blijkbaar genoeg. Nu terug naar Thomas Mann. Zijn hele boek door heeft de verteller dit oeroude verhaal, deze in het diepste verleden bezonken mythe, tot leven gebracht voor zichzelf en zijn luisteraars in het heden. De mythe toont steeds weer geldige waarheden, in een eeuwige cirkelgang komen dezelfde oergegevens terug. Jozef is de Babylonische god Tammuz, de Egyptische god Osiris en vooral ook Christus, allemaal verbeeldingen van leven dat sterven moet, maar ook sterven dat tot leven leidt. Mann volgt daarmee gedeeltelijk de aloude typologische interpretatie van de Bijbel die al heel lang in Jozef een voorafschaduwing van de Messias heeft gezien. Hij heeft dat prachtig onder woorden gebracht. Het verhaal wemelt van kleinere en grotere verwijzingen naar het Oude en Nieuwe Testament. Niet vanuit een christelijke visie, overigens. Ook Christus is tenslotte opnieuw en alweer een uitbeelding van de oermythe. Mann heeft zich tot opdracht gegeven deze oermythe voor mensen van nu te vertalen. Hij vervult daarbij zelf de rol van de verteller. Enerzijds zit hij de gebeurtenissen dicht op de huid. Hij was erbij, hij heeft het als het ware allemaal als getuige meegemaakt. Anderzijds houdt hij ironische distantie - wij lateren, wij weten hoe de geschiedenis afloopt, wij doorzien meer dan de personages zelf waarom het eigenlijk gaat, eerder dan de personages weten wij hoe zij zich in het ver- | ||||
[pagina 367]
| ||||
haal dienen te gedragen om hun rol in de mythe op de juiste manier te spelen. Bij die moderne vertaling hoort ook dat de personages als individu ingevuld worden. En zo denkt de verteller erover na wat Jozefs dood voor Jakob betekend moet hebben. Zijn zoon is nooit ouder dan zeventien jaar geworden. Nog altijd is hij voor hem die mooie, dromerige jongen met zijn feestgewaad aan. De doden worden niet ouder. En hoe moet het de broers te moede zijn? Meer dan twintig jaar lang is Jozef uit hun gezichtsveld verdwenen, al heeft hij wel in hun gedachten rondgespookt. En nu moeten zij hun vader die oude misdaad opbiechten. Hoe zal hij daarop reageren? Zal het bericht niet meteen een dodelijke shock voor de grijsaard betekenen? Mann laat ze erover peinzen, op die licht ironische manier die zijn handelsmerk is. ‘Raad eens, vader? Wie denk je...?’ Nee, dat is al te smakeloos en onnozel. Als ze bijna thuis zijn ontmoeten ze een meisje dat op een luit speelt en daarbij zingt, psalmodieert. Aser herkent haar al van verre: het is zijn dochter Serach. Daar ligt de oplossing. Haar zullen ze het verhaal vertellen en zij zal het aan Jakob in liedvorm voordragen. De poëzie is het middel bij uitstek om de waarheid te verkondigen. Door elkaar pratend vertellen ze haar wat er gebeurd leek te zijn. ‘Maar nu is aan het licht gekomen, ongelooflijk hè, dat het eigenlijk heel anders in elkaar zit -’ De broers corrigeren haar: eerst luisteren, dan zingen: Je moet weten: je oom Jozef is opgestaan, dat wil zeggen hij was helemaal niet dood, maar hij leeft nog, en hij leeft niet alleen, maar hij leeft ook nog eens zo en zo. [...] Alles was maar een vergissing, snap je wel. Die kleren met dat bloed eraan, dat was een vergissing. God heeft dat aan het licht gebracht; niemand had er op gerekend. Begrijp je wel? We zijn bij hem geweest, in Egypteland, en hij heeft zich aan ons kenbaar gemaakt. Hij heeft gezegd ‘Ik ben het’, en hij heeft ons zo en zo toegesproken en gezegd, dat hij wil dat we hem allemaal achternakomen, jij ook. Snap je dat en kun je daar een lied over maken? Dan moet je dat voor Jaakob zingen. Een eindje verder is Serach reeds in staat het hele verhaal op de manier van een psalm weer te geven, met goetheaanse ondertonen - dat hoort ook weer bij de eeuwige wederkeer van de mythe:
Zing dan ziel, zing mijn nieuwste gezang!
Een dichterlijke psalm voor mijn snaren.
| ||||
[pagina 368]
| ||||
Mijn hart is zo vol, het stroomt over ervan.
Dit kostbare nieuws, niet met goud te betalen,
En zoeter dan honing die druipt uit de raat,
Het is lente in het lied dat ik horen laat.
[...]
Het hele geval is zo vreemd en bijzonder
Leven en verhaal zijn hier enerlei.
‘Wat mooi is is waar’, dat 's 't wonder
Hier is het leven nu zelf poëzij!
Eind'lijk is hier nu eens gelukt
Waar de ziel altijd naar streeft.
Laat daarom nu klinken dit refrein:
De waarheid is: je jongen leeft!
[...]
Alles was slechts Godes grap.
Druk hem daarom opgetogen
Op hoge leeftijd aan uw hart!
[...]
Laat dan, al is 't een zeldzaamheid,
‘Waar’ en ‘schoon’ hier samen wezen,
Schoonheid, gij die waarheid zijt.
Leven is Gods gedichten lezen!
God is hier een keer geslaagd,
In waar de ziel toch steeds naar streeft.
En zo hoort u, ongevraagd,
Mooi èn waar: uw jongen leeft!
Wat een vondst van Mann, om de mythe zo in poëzie te vatten en tegelijk het verhaal psychologisch aanvaardbaar te maken. Zo dacht ik, maar tegelijk was ook mijn nieuwsgierigheid gewekt. Van die Serach, dochter van Aser, had ik nooit gehoord. Was het een verzonnen personage? Ze blijkt wel degelijk een Bijbelse figuur te zijn. Driemaal komt ze in het Oude Testament voor. Voor het eerst in Genesis 46. Daar wordt ze genoemd als een van de familieleden van Jakob die met hem naar Egypte trekken. In Numeri 26 staat ze genoemd als een van de degenen die uit Egypte naar Kanaan zijn weggetrokken - dan zijn we enkele eeuwen verder. Ten slotte wordt ze nog eens als dochter van Aser genoemd in 1 Kronieken 7. Nu is de Bijbel bepaald niet scheutig met het noemen van vrouwennamen en als dat toch gebeurt, is er altijd iets aan de hand. De oude joodse commentatoren hebben dan ook al gauw opgemerkt dat Serach iets bijzonders is. In de midrash ha-Gadol die uit de dertiende eeuw stamt, staat het verhaal zoals Mann het vertelt. In andere midrashcommentaren vinden we een | ||||
[pagina 369]
| ||||
belangrijke toevoeging: Jakob belooft haar dat ze niet zal sterven maar meteen bij God zal worden opgenomen, zoals later Elia - zo wordt ook van haar verteld. Dat verklaart waarom zij zowel bij de tocht naar Egypte als bij de uittocht daarvandaan aanwezig kan zijn. Ze is het levende geheugen van Israël: zij is het, zo wordt bijvoorbeeld verteld, die vierhonderd jaar na dato nog wist waar Jozef begraven was en zodoende de belofte gestand kon doen dat Jozef meegenomen zou worden naar het Beloofde Land. Van haar wordt ook verteld dat ze meedeed in een dispuut over de vraag hoe de Rode Zee bij de uittocht gespleten werd. Kortom, deze bijna ongenoemde wordt in de joodse traditie een symbool voor de herinnering die altijd in stand moet worden gehouden. Zo staat het bijvoorbeeld in een preek van rabbijn Neil Gilman die via internet voor iedereen na te lezen is. Voor Thomas Mann was deze oude joodse legende een uitkomst. Hij las haar in de moderne bewerking van een oude joodse versie van het Jozefverhaal van de hand van Micha Joseph bin Gorion, onder de titel Joseph und seine Brüder in 1917 (tweede druk, 1933) verschenen. Ook de titel van dit boekje van nog geen honderd bladzijden heeft hij voor zijn reuzenroman overgenomen. Het verhaal wordt bij bin Gorion in beknopte vorm verteld en van Serachs lied staat alleen een soort refrein:
Joseph, mein Oheim, der lebt noch und ist
nicht tot
über das Land Ägypten ist er Regent.
Voor Mann was dit een voldoende uitgangspunt. Van het refrein maakt hij een heel gedicht en zo werd de mare aan Jakob van Jozefs ‘opstanding’ psychologisch aannemelijk gemaakt. Toch blijft ook hier de ironische distantie van centraal belang. Het klinkt zo mooi: de mythe in poëzie als waarheid verkondigd. Maar het is een verdraaide waarheid. De hoofdzaak is waar: de jongen leeft. Maar de broers hebben Serach bepaald niet het hele verhaal verteld. Met veel omhaal van woorden over een ‘vergissing’, ‘door God aan het licht gebracht’, wordt het gebeuren als ‘een gedicht van God’ gepresenteerd: ‘Hier is het leven zelf poëzij’. Ja, ja, van die echt ouderwetse ‘poëzij’ inderdaad waar alle activiteiten van de heren broers zelf uit zijn weggelaten. God heeft met Jozefs bestaan een grap willen uithalen, maar wat ‘Godes grap’ allemaal gekost heeft aan de betrokkenen blijft verborgen. Serach heet in de joodse traditie het geheugen van Israël. In haar voetspoor moet het verleden onthouden en geïnterpreteerd worden als een verhaal met toekomst. Bij Mann zingt ze een gedicht over de grote mythe die ook de toekomst omvat - als een bittere grap van God waar mensen in wisselende decors steeds maar weer hun rol in spelen met een ongewisse uitkomst, of misschien wel geen.
□ Riet Schenkeveld-van der Dussen | ||||
[pagina 370]
| ||||
Literatuur
| ||||
Logicomix
| ||||
[pagina 371]
| ||||
de meeste heldenverhalen, omdat de missie van de ‘good guys’ geen onverdeeld succes is en ze zelfs ten prooi vallen aan diepe twijfel aan hun eigen project en de overtuigingen die eraan ten grondslag liggen. Logicomix verhaalt van de zoektocht naar de ultieme, logische grondslagen van de wiskunde waar aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw verschillende grote geesten van in de ban raakten. Protagonist en tevens verteller van deze ontdekkingsreis is Bedrand Russell. In een lezing met de titel ‘The Role of Logic in Human Affairs’ (1939) kijkt hij terug op zijn leven, de intellectuele opgaven die hem in beslag namen en de andere hoofdrolspelers in deze queeste van het denken. De figuur van Russell is zo de kapstok waaraan het verhaal opgehangen is: hij is zowel protagonist als verteller in een ingenieuze raamvertelling, waarin de auteurs ook zichzelf als personage hebben ingeschreven. Zij geven hun perspectief op het verhaal en zorgen af en toe voor verheldering van een ingewikkeld probleem of concept. Het boek bevat overigens ook een glossarium en een bibliografie voor hen die meer willen weten of lezen over thema's en figuren uit het boek. In een appendix met de titel ‘Logicomix en de werkelijkheid’ verantwoorden de auteurs ten slotte waarom ze in veel gevallen de vrijheid hebben genomen eerder los met de feiten om te springen, wat bij het verwerken van zulk een veelheid aan informatie tot een striproman gewoonweg onvermijdelijk is. Aan het begin van het boek biedt Russell ons een blik op zijn jeugd, die hij grotendeels onder de hoede van zijn grootmoeder doorbracht in Pembroke Lodge. Van jongs af aan zijn het strenge regels en voorschriften die Russells leven beheersen. Hij geniet een strikt religieuze opvoeding waar voor emoties geen plaats is, en gezien hij thuis onderwezen wordt is de kleine Bertrand zeer eenzaam. Het is in deze periode dat in hem de vlam ontwaakt die hem zijn hele verdere leven zal voortstuwen: bij Euclides ontdekt hij de magie van de wiskunde, een rationele methode die door bewijzen kan leiden tot absolute zekerheid. Wanneer hij geconfronteerd wordt met zijn geesteszieke oom is het, aldus Russell, enkel zijn geloof in de rede dat hem ervan weerhoudt ter plekke zelfmoord te plegen. Nadat hij heeft geproefd van de vrucht der kermis, wil Russell enkel meer. Hij gaat aan de universiteit van Cambridge wiskunde studeren, maar dat draait uit op een teleurstelling. Wat hij er leert zijn goedkope rekentrucjes, gebouwd op rotte fundamenten. In de verankering van deze fundamenten vindt Russell de opdracht waar hij zich jarenlang aan wijdt. Onder invloed van denkers als Giuseppe Peano, Georg Cantor en in de eerste plaats Gottlob Frege (die hij in het boek ontmoet, terwijl ze elkaar in realiteit nooit gezien hebben) wordt hij logicus. In de logica hoopt hij de fundering te kunnen vinden die de wiskunde - en bijgevolg alle exacte wetenschappen - zo dringend nodig heeft. Dit is wat op het spel staat in zijn Principles of Mathematics en het driedelige Principia Mathematica, dat hij samen met Alfred N. Whitehead schrijft. Vooral het werken aan de Principia is | ||||
[pagina 372]
| ||||
een onwaarschijnlijke, jarenlange geestelijke inspanning, waarvan Russell zelf het resultaat als grotendeels mislukt beschouwt. Het schrijven ervan is ook een aanslag op zijn persoonlijke leven en betekent een isolatie van de wereld om hem heen. In de periode na de Principia daalt Russell steeds meer af uit zijn ivoren toren. Zo wordt hij bekend als pacifist en brengt hij zijn vooruitstrevende ideeën over opvoeding en onderwijs in de praktijk. Intussen zetten intense gesprekken met zijn briljante nieuwe student Ludwig Wittgenstein - die in het boek bijzonder adequaat getypeerd wordt - Russells filosofische overtuigingen op losse schroeven. Het verhaal eindigt wanneer Kurt Gödel met zijn onvolledigheidsstelling bewijst dat elk formeel systeem noodzakelijk incompleet is en er dus geen ultieme fundering mogelijk is, wat de genadeslag betekent voor de droom van Russell en vele anderen.
Het kostte de auteurs bijna tien jaar tijd om dit verhaal in stripvorm om te zetten, maar het resultaat is groots. De prenten zijn adembenemend mooi en zeer gevarieerd, de personages zijn stuk voor stuk raak getypeerd. Het verhaal is meeslepend, inspirerend, soms donker en ernstig maar even vaak spits en grappig. Het is een gedurfd maar wonderwel geslaagd project, dat de lof die het te beurt valt volkomen verdient. Logicomix slaat trouwens meerdere vliegen in een klap. Ten eerste is het een leuke en leerrijke introductie tot een aantal belangrijke figuren en idee- en uit de wiskunde, de logica en de filosofie. Zeer moeilijke en vaak abstracte problemen worden op een begrijpelijke manier geïllustreerd. Daarnaast is het een beknopte, weliswaar niet altijd even waarheidsgetrouwe biografie van Russell. Tegelijk overstijgt het boek die specifieke context, voor zover het verhaal iets zegt over een aantal universele thema's en vragen. Zo laat Logicomix zien wat het betekent om je onvoorwaardelijk voor iets in te zetten. Het is een verhaal over de fascinatie, de geestdrift en de passie die achter alle grote ideeën en idealen zitten die onze cultuur gevormd hebben. In die zin is het een echte tragedie, die figuren ten tonele voert die de toppen van het menselijke kunnen benaderen en daarbij haast ten onder gaan. Het boek heeft dan ook duidelijk een aansporende werking, inzoverre het ons inspireert en oproept eenzelfde inzet aan te dag te leggen voor onze (doorgaans iets minder ambitieuze) projecten en dromen. Anderzijds is het een waarschuwing, en toont het de minder aangename kanten van die totale overgave. Vooral bij Wittgenstein, maar ook bij Russell wanneer hij aan de Principia werkt, bespeur je iets maniakaals. Hun ambitie is zo torenhoog, hun doelen zijn zo groots, dat ze wel moéten falen. Wat ze creëren, vernielen ze weer, waardoor ze aan een voortdurende vertwijfeling ten prooi vallen. Zoals Whitehead opmerkt, lijken Russell en hij wel de Danaïden, die gedoemd zijn voor eeuwig water in een bodemloos vat te gieten. Daarnaast stelt Logicomix, bij monde van Russell zelf, de grondovertui- | ||||
[pagina 373]
| ||||
ging ter discussie dat de rationaliteit de enige, de ‘koninklijke’ weg zou zijn die naar absolute en zekere kennis van de werkelijkheid leidt. ‘Wir müssen wissen, wir sollen wissen’ - dit zelfzekere motto, dat de ratio een oneindige reikwijdte toedicht en gebeiteld is in de grafsteen van de grote wiskundige David Hilbert, is niet alleen onhaalbaar maar ook onwenselijk. Onhaalbaar, omdat de poging tot een ultiem fundament van alle kennis te komen leidt tot een oneindige regressie. Er is geen laatste grond, geen uiteindelijk sluitstuk voor het denken. Dit doel is een punt aan de horizon dat steeds terugwijkt. En zelfs als we alles zouden kunnen kennen, zouden we de wereld dan ook begrijpen? Zouden we iets kunnen zeggen over haar betekenis en haar zin (of zinloosheid)? Wat zou de ratio en haar absolute zekerheden zijn zonder de vrijheid, zonder verantwoordelijkheid, zonder het goede, de liefde, maar ook haar tegenpolen, de irrationaliteit en de waanzin? Dit maakt dat de triomf en de alleenheerschappij van de rationaliteit niet alleen onhaalbaar, maar ook onwenselijk is. Het is dit inzicht dat bij Russell groeit naarmate de jaren voorbijgaan. Steeds meer gaat hij beseffen dat hij de abstracte wereld der logica, die hij in staat achtte alle problemen op te lossen, verwarde met de werkelijkheid in haar wanordelijke concreetheid. Ondanks de kracht van het logische denken blijft het soms steriel en krachteloos - juist de dingen waar ze niets over kan zeggen doen er echt toe, zo leert de lezer van Wittgenstein. En tijdens een ontluisterende ontmoeting met de grote Frege ontdekt Russell dat de logica een zeer gevaarlijk wapen kan zijn. Hij treft immers een schuimbekkende antisemiet aan, die zijn analytische denkvermogen nu inzet om een ‘efficiënte’ oplossing te vinden voor het joodse probleemGa naar eind[1]. De logica is een middel, net als een mes: je kunt er brood mee snijden, maar je kunt er ook iemand mee doden. Een leidmotief in het boek, dat mijns inziens bewust naar dit thema verwijst, is het onweer. Als kind is Russell doodsbang van de donderslagen die gepaard gaan met het onweer. Hij leert echter ook dat donder een fenomeen is dat de wetenschap perfect kan verklaren, wat hem geruststelt en zijn angst vermindert. Maar de donder verklaren betekent niet dat hij verdwijnt: telkens als Russell later in het boek in een dal zit of een crisis doormaakt, dondert en bliksemt het. De donder is ‘zijn eeuwige vijand’ die telkens weer indruk op hem maakt. Want of je nu weet wat donder is of niet, ondanks alles blijft het een imposant fenomeen. De donder staat voor de ongrijpbaarheid van de dingen. De wereld laat zich niet zomaar verschalken. ‘Van Twijfel naar Zekerheid... en weer terug’, zo beschrijft Russell achteraf zijn denkweg. Hij is zijn geloof in de rationaliteit niet kwijt, maar relativeert wel haar reikwijdte en haar kracht. Het is een belangrijke, ja zelfs de belangrijkste, maar niet de enige manier om de wereld te benaderen: ‘Er is niet één weg naar de waarheid!’ De utopische droom van een paradijselijke wereld die volkomen transparant, begrijpelijk en verklaarbaar zou zijn, | ||||
[pagina 374]
| ||||
blijkt een hersenschim en zelfs een nachtmerrie. Net als alle tragische helden zijn de helden van dit verhaal verblind door hybris. Maar de tragedie werkt ook louterend, omdat we met Russell inzien dat de rationaliteit en de logica, met hun drang om te verklaren en te reduceren, niet alleenzaligmakend zijn.
□ Jasper Van de Vijver Apostolos Doxiadis, Christos H. Papadimitrou, Alecos Papadatos, Annie Di Donna, Logicomix. Een epische zoektocht naar de waarheid, Vertaald door Mat Schifferstein, Uitgeverij De Vliegende Hollander, Amsterdam, 2009,345 blz., 19,95 euro, ISBN 9789049500405. |
|