| |
| |
| |
Pieter Anton van Gennip
Het einde van een tijdperk?
De tijd tikt levens weg
Ik heb de leeftijd waarop meer dan gemiddeld overlijdensberichten op de mat vallen van mensen, die een rol hebben gespeeld in mijn leven. Recent waren dat de doodsberichten van de hoogleraren Schillebeeckx en Haarsma.
In augustus 1968 verhuisde ik van de communauteit van de paters assumptionisten in Bergeijk naar hun huis in Nijmegen. Daar zou ik aan de universiteit mijn doctoraalstudies theologie gaan doen. Haarsma en Schillebeeckx waren verbonden aan mijn nieuwe faculteit. Haarsma was hoofd van de vakgroep Pastorale Theologie. Ik heb daarmee verder alleen zijdelings contact gehad en mijn contacten met Frans Haarsma beperkten zich dan ook tot incidentele ontmoetingen. Wel wat meer dan gemiddeld vanwege mijn ‘buitenschoolse activiteiten’, met name het bestuur van de faculteitsvereniging Alcuin.
Edward Schillebeeckx was verbonden aan mijn eigen afstudeerrichting, die toen Dogmatische Theologie heette. Hem trof ik vaker. Minstens een keer per week - ik meen op maandagmiddag - bij zijn college van twee uur voor doctoraalstudenten en op woensdagochtend voor het college hermeneutiek. Die colleges waren verplicht onderdeel van mijn curriculum en werden gevolgd met zo'n veertig studenten, onder wie een aantal buitenlanders. Ook moest ik mij enige malen op het Albertinum vervoegen om er bij hem tentamen over te doen en hij was voorzitter van de commissie, waarbij ik in het najaar van 1972 afstudeerde.
Mijn hoogleraar Schillebeeckx was een autoriteit. Hij had naam gemaakt met enige degelijke theologische studies, waarvan mij persoonlijk vooral was opgevallen dat zij niet bepaald uitblonken door leesbaarheid. Maar belangrijker, als adviseur van de Nederlandse bisschop- | |
| |
pen had hij het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) meegemaakt en zich daar geprofileerd als voorstander van de vernieuwing van theologie en kerk. Hij had wereldwijd respect en erkentelijkheid geoogst voor de wijze waarop hij die vernieuwing theologisch fundeerde. In dat vaak wat benauwde collegezaaltje in Nijmegen waren wij er ons op zo'n achternamiddag wel degelijk van bewust onderwezen te worden door een theoloog van wereldfaam. Zijn niveau bewees hij week na week met het aan de orde stellen van weer een andere invalshoek annex auteur. Niet alleen uit de theologie maar ook uit allerlei andere disciplines, die hij een plaatsje had toebedacht in zijn hermeneutische methode.
Toch vielen wij niet om van ontzag. Of beter: stiekem vielen wij wel om van ontzag. Maar het was onze eer te na om er dat te dik bovenop te leggen. Dus onderling wikten en wogen we, of Schillebeeckx de betere theoloog was dan wel de jezuïet Piet Schoonenberg, of je de colleges - altijd plezierig als sociaal gebeuren - echt nodig had als je de publicaties in Tijdschrift voor Theologie bijhield, en of het nu wel of niet bijdroeg aan zijn geleerdheid dat hij zo ingewikkeld kon schrijven. Meer nog dan zijn reputatie vervulde ons zijn grenzeloze intellectuele nieuwsgierigheid met ontzag. En zijn tomeloze werklust. En dat voor zo'n minzame en vriendelijke man. Je kon veel van hem zeggen, maar niet dat hij theologisch snel tevreden was. Als er ooit een geloof rusteloos en zonder concessies op zoek was naar redelijkheid en inzichtelijkheid, dan wel het zijne. Voorbeeldig. En inspirerend.
Het was voor ons dan ook duidelijk, dat hij niet bij toeval op de golven van de, door het concilie gegenereerde, publiciteit was meegevoerd naar wereldfaam. Hij was die waard. Hij bewees dat met zijn gedreven zoeken en de nijvere besteding van ieder uur, dat hem voor werken ruimhartig werd gegund en waar hij gretig gebruik van maakte. En waarvan wij wekelijks de vruchten plukten.
| |
Een stelling, een vraag
Ik heb eigen herinneringen aan prof.dr.mag. Edward Schillebeeckx. Zij zijn vervuld van bewondering en dankbaarheid. Maar ik kan me er niet op beroepen een echte kenner van zijn oeuvre te zijn. Ik ben nooit een intimus van hem geworden. Ik zou dan ook niet aan mijzelf hebben gedacht, om in te gaan op de stelling die mij onlangs werd voorgelegd: de dood van Schillebeeckx betekent het einde van Vaticanum II in Nederland. Maar geïnteresseerd in en professioneel betrokken op de religieuze situatie van Nederland in het algemeen en de positie daarin van het katholicisme in het bijzonder, liet de stelling mij niet los.
Ik heb wel enig idee van het knooppunt dat Vaticanum II in de cultuur- en kerkgeschiedenis van de twintigste eeuw is geweest. De aankon- | |
| |
diging ervan door Johannes XXIII op 25 januari 1959 kwam als een verrassing. Vanaf het begin waren er ook de nodige misverstanden, zoals de gekozen omschrijvingen (‘oecumenisch concilie’) ervoor. Maar de aankondiging - ik koers hier op mijn herinneringen als jong priesterstudent - maakte in kerk en samenleving vooral een golf van enthousiasme los; in kringen van de verantwoordelijken voor het kerkbeleid schijnt ook zorgelijk met de wenkbrauwen gefronst te zijn.
Vanaf de aankondiging waren de verwachtingen hoog gespannen. Sommigen focusten op een zo radicaal mogelijke afrekening met wat zij opvatten als atavismen in de gegroeide kerkelijke praktijk. Die beschouwden zij als evenzoveel blokkades in pogingen om soepel in te spelen op het proces van modernisering dat in maatschappij en cultuur in een stroomversnelling was geraakt. Anderen werden vooral geïnspireerd door het vooruitzicht op een grote schoonmaak, een opfrisbeurt van het katholicisme; niet zozeer het afwerpen van ballast als wel het aanboren van bronnen van verdieping en intensivering stond voor hen centraal. Beide groepen vonden elkaar in een vaag gevoel tot scherpe overtuiging, dat er een kloof was gegroeid tussen het moderne wereldbeeld en levensgevoel en het traditionele, waarop de katholieke traditie en praktijk waren gestoeld en die de kerk tot elke prijs overeind probeerde te houden. Beide groepen putten zich dan ook uit in het aandragen van suggesties voor de agenda en de werkwijze van het concilie. En voor minder dan het welslagen ervan ging men niet.
De invloed van Vaticanum II laat zich tot in het kerkelijke leven van vandaag voelen. Is die nu gestopt met de dood van een van de theologen - beslist niet de minste - die er als adviseur van een aantal concilievaders een bijdrage aan heeft geleverd? Dat lijkt mij een wel erg boude bewering. Maar het loont om er wat preciezer naar te kijken.
| |
Enige omtrekkende bewegingen om de stelling
Dat Schillebeeckx spontaan zo intensief wordt geassocieerd, zo niet geïdentificeerd met Vaticanum II, a fortiori met de receptie, doorwerking en implementatie ervan in katholiek Nederland, is niet onbegrijpelijk. En gedeeltelijk zeker terecht. Hij heeft bij dat concilie een vitale en centrale rol gespeeld. Maar beide grootheden overlappen elkaar niet zomaar: Schillebeeckx was meer dan alleen de adviseur van een aantal concilievaders en Vaticanum II kende aanmerkelijk meer invloeden en krachtlijnen dan alleen zijn bijdrage. De ontwikkeling van het Nederlandse katholicisme geeft aan het een en het ander dan nog een eigen kleur.
Vier overwegingen preciseren de relativering van een te massieve identificatie.
| |
| |
(1) In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was onder theologen de opvatting vrij gangbaar, dat Vaticanum I nooit was afgerond maar dat er wel - op een of andere manier - behoefte was aan zo'n afsluiting. Daarbij zouden dan ook de nodige actuele agendapunten aan de orde kunnen komen. Die opvatting was Schillebeeckx ook toegedaan. Maar bij mijn weten heeft hij zich nooit gemanifesteerd als een fervente pleitbezorger voor een concilie, voordat dat door de verrassende aankondiging van paus Johannes XXIII in het vizier kwam. Onder invloed van de dominicaanse theologen Yves Congar en Marie-Dominique Chenu had hij zonder twijfel zijn favoriete agendapunten ervoor. Het waren thema's die in onze streken, onder invloeden vanuit met name Leuven, brede aanhang hadden verworven: vernieuwing van de theologie c.q. het katholieke denken; ontspanning van de verhouding kerk en wereld; opschoning van de uitingen van geloof en vroomheid. Hij zag daarvoor in het aangekondigde concilie een kans die hij eerder, bij mijn weten, niet gepassioneerd heeft bevochten.
(2) Vanaf het moment dat het concilie in het vizier kwam en hij door het Nederlands episcopaat expliciet als adviseur bij hun voorbereiding en inbreng werd betrokken, raakte zijn loopbaan als theoloog in een stroomversnelling. Zij trad buiten de oevers van het academische bedrijf in de Lage Landen; hij werd een kerkelijke voorman met een wereldwijde reputatie, een van de aanvoerders van de vernieuwing. Hij heeft zonder twijfel grote diensten voor het concilie gehad. Maar dat is op zijn beurt zeer dienstig geweest voor zijn loopbaan. Er kan je als theoloog niet veel beters overkomen dan (betrokkenheid bij) een concilie in het eerste decennium van je publieke carrière.
(3) Mij ontgaat of zijn verdienste als adviseur van de concilievaders op de eerste plaats gezocht moet worden in het leveren van nieuwe ideeën en plannen. Ik denk dat hij toen vooral onschatbare verdiensten heeft gehad als degene die pastorale en spirituele, kerkordelijke en politieke suggesties van anderen theologisch doordacht en inkaderde. Hij verantwoordde en systematiseerde ze. Hij zette ze in een theologische ruimte waarin ze konden gedijen. Met enige vakgenoten wist hij ‘traditie’ zo te articuleren en operationaliseren, dat ze niet langer werd ervaren als remmer in vaste dienst, maar weer de bron zelf kon worden van vernieuwing en actualisering van geloof en kerkelijk leven.
(4) Daarom was voor hem het concilie, dat zijn eigen ontwikkeling als denker in een stroomversnelling had gebracht, ook niet afgelopen met de sluiting ervan. Na het concilie werd hij als medeoprichter van het tijdschrift Concilium, samen met onder anderen Karl Rahner
| |
| |
en Hans Küng opgericht in 1965, sleutelfiguur in een beweging van blijvende vernieuwing van kerk en theologie. Aanvankelijk viel die naadloos samen met de opdracht tot implementatie van de besluiten en denkbeelden van het concilie.
Zo overzichtelijk - zij het niet zonder schermutselingen - als de ontwikkeling van de constituties en decreten zich in de concilieaula leek te voltrekken, zo stormachtig en wild begon hier en daar de doorwerking ervan te verlopen. In de wereld van de theologie was een symptoom daarvan de oprichting in 1971 van het tijdschrift Communio, als expliciete tegenhanger van Concilium.
Toen had het verloop van die doorwerking in Nederland al het nodige opzien gebaard. Daar werd het Pastoraal Concilie (1966-1970) gehouden. Het ging overrompelend en stormachtig van start. Want al snel tekende zich een scherp conflict af tussen vernieuwers en meer behoudzuchtige gelovigen. Het liep uit op een diepe polarisatie in de tot dan zo voorbeeldige, enigszins gezapige katholieke gemeenschap. Vanuit het Vaticaan werd ingegrepen met maatregelen, onder meer de benoeming van nieuwe bisschoppen, die er niet echt toe bijdroegen - daar ook niet echt voor bedoeld leken - om de gemoederen tot bedaren en de kampen tot elkaar te brengen.
Geleidelijk kwam de vernieuwingsbeweging in kalmer vaarwater. Vooral, vermoed ik, omdat de ijveraars van het begin teleurgesteld en vermoeid raakten. In het begin hadden zij gretig van de gelegenheid gebruik gemaakt om particuliere belangen op de agenda geplaatst te krijgen. Zo kreeg het debat over het celibaat, anders dan in Rome, een prominente plaats in de debatten. Maar het leed ook vanaf het begin aan een onrealistische inschatting van de verhoudingen, zowel in de hiërarchie als bij het kerkvolk.
Terug naar de stelling: de slotzitting van Vaticanum II heeft op 8 december 1965 te Rome plaatsgehad. Dat was het formele einde van Vaticanum II. Ook voor Nederland. Schillebeeckx was toen 51 jaar en op het hoogtepunt van zijn werkzaamheid.
Na dit einde kwam het proces van doorwerking en implementatie van het concilie op gang. Aanvankelijk verliep dat erg woelig, met name in Nederland. Maar in de loop der jaren is het in rustiger vaarwater terechtgekomen. Die meer bezonnen en degelijke aanpak, soms met tamelijk hardhandige middelen opgelegd, maakte een einde aan de wat naïeve droom van sommigen. Zij hadden gehoopt op een even plotse als radicale vernieuwing van geloof en kerk. Maar de doorwerking werd geen revolutie. Teleurgesteld haakten zij af. Voor hen was dit het tweede einde van Vaticanum II, vooral in Nederland. De datering ervan ligt ergens tus-sen 1970 en 2010. Dat is een periode waarin Schillebeeckx nog leefde en
| |
| |
als denker en theoloog (lang) actief is gebleven. Zijn rol in dit proces van doorwerking en implementatie was even markant als omstreden, met name rond de concentratiepunten Pastoraal Concilie en Concilium.
| |
De spade iets dieper
Tussen 1970 en 2010 is er nog iets anders gebeurd: de secularisatie brak virulent door in een even brede als zich schijnbaar autonoom en automatisch voltrekkende ontkerkelijking. Daar hielp (de herinnering aan) het concilie niets aan, of het nu fijntjes en met kleine stapjes werd geïmplementeerd of gedreven en met wilde plannen. De gelovigen ter wille waarvan de concilievaders de traditie hadden opgepoetst en vernieuwd, begonnen al die moeite langs zich af te laten glijden. Ze wendden in groten getale de steven in de richting van een aandeel in de uitbrekende welvaart en deelname aan vrijere en consumptieve, zelfs hedonistische levensvormen. Meer dan ooit manifesteerde zich, bijna als een natuurverschijnsel en door velen even gelaten ondergaan, een discrepantie tussen het gelovige wereldbeeld en levensgevoel en het heersende, als ‘modern’ gekarakteriseerde.
In religieus engagement verbleekte het basisperspectief van het leven als een aardse opdracht, in relatie tot een bovenaardse bestemming, van doen wat hier en nu te doen is vanuit de inspiratie door en hoop op het hiernamaals. Engagement kreeg, ondanks een centrale rol van kerkelijke groepen en katholieke organisaties bij de inbreng van concrete aandachtspunten ervoor, dominante trekken van een vooral ideologische c.q. politieke zaak. De agendapunten waren: vrede en veiligheid, bewapening en oorlog, ontwikkeling en internationale samenwerking, de strijd tegen racisme en kolonialisme. Zij mobiliseerden veel ideële en idealistische dynamiek. Maar hun verwantschap met de grondslagen van kerk en geloof kwam pas geleidelijk weer motiverend in het vizier.
Een eigen rol ging de factor radicaliteit spelen. Tot in het pleidooi voor een radicale breuk tussen bondgenoten, die elkaar recent in de geschiedenis gevonden hadden. Het in de westerse wereld duur bevochten bondgenootschap tussen cultuur, religie en democratie en de daarop gebaseerde verankering van de ontstane blokken in Oost en West gold niet langer als onbetwistbaar vertrekpunt. De bedding voor enthousiasme, ja radicaliteit verlegde zich met name bij de jeugd massaal. De kerken slaagden er, behoudens in kleinere bewegingen, niet in die op te vangen en te kanaliseren.
De (volks)kerk liep leeg. Ze werd ‘irrelevant’ geacht, niet meer van deze tijd. Het ging in een tempo dat zou kunnen doen vermoeden, dat er nooit een Vaticanum II was geweest om die kerk bij de tijd te brengen.
| |
| |
Ook Schillebeeckx had op deze ontwikkeling niet echt een antwoord. Beter: geen ander antwoord dan dat van de geïnspireerde en inspirerende theoloog, die zijn gerijpte inzicht neerlegde in enkele magistrale boeken over Jezus. Hij versterkte ermee zijn reputatie van toonaangevende autoriteit en theologisch baken. Maar de vervulling van die rol vertoont dezelfde curve die ook Vaticanum II als proces kenmerkt; van onverwachte aankondiging tot bijna steelse doorwerking, van even avontuurlijk als verwachtingsvol tot meer bezonnen en in geduldig vertrouwen. In de grote wereld was het effect ervan, behoudens de obligate lof die men iemand van zijn naam nu eenmaal verschuldigd is, op maat van het effect van de theologie als zodanig: op het eerste oog welhaast marginaal.
Ik stond uiteindelijk te ver van hem af om te kunnen inschatten, of hij deze laatste decennia van zijn leven en werk beschouwde als de periode van de gemiste kansen of waardeerde als die van de kleine, verantwoorde stapjes waarin zijn impulsen doorwerkten. Want zij zijn wel organisch opgenomen in een nieuw kerkelijk-theologisch idioom en in een nieuwe geloofstaal. Tegen de achtergrond van een cultureel en religieus klimaat en idioom, waaruit veel verdwenen is. Zoveel, dat sommigen gewagen van kaalslag en crisis. Maar niet alleen verdwenen veel gelovigen, veel initiatieven en inspiratie, veel middelen en uitingsvormen. Er is ook veel kramp en dwangmatigheid, hypocrisie en zelfs bedrog verdwenen. Omdat Schillebeeckx als theoloog het zijne heeft bijgedragen aan het opklaren van het kerkelijk klimaat. Daarbij dankbaar gebruikmakend van de kansen die Vaticanum II hem gaf. Maar vooral in de lijn van beproefde en verankerde denkbeelden over God en geloof, aan de ontwikkeling waarvan hij een lang en geëngageerd leven als gelovige en theoloog heeft besteed.
| |
De winst van Vaticanum II
Valt er een eindrekening op te maken over Vaticanum II? Werd met het aggiornamento de kerk bij een tijd gebracht die al goeddeels voorbij was, zeker toen het concilie de overstap maakte van vergadering naar proces van doorwerking? Anders gezegd: struikelde het over een gebrekkige analyse van de actualiteit? Of is er gewerkt vanuit een ideaal dat, precies in de westerse verhoudingen, met zijn geïnstitutionaliseerde polariteit tussen de sacrale en profane dimensies in de cultuur, feitelijk onhaalbaar was? Of werd te zeer uitgegaan van een ideaal van harmonie tussen geloof en wereld, dat ten principale haaks staat op de christelijke belijdenis en dus wel moest opbreken? Voor elk van deze drie mogelijkheden is wat te zeggen.
De eerste: de feitelijke wereld waarmee de kerk volgens Vaticanum II in harmonie moest worden gebracht, was een andere dan die welke tij- | |
| |
dens, mogelijk mede onder invloed van het concilie was ontstaan. Aan het concilie ging een aantal markante kerkelijke ontwikkelingen vooraf, waarvan het de impulsen wilde integreren: liturgische beweging, Bijbelse beweging, oecumenische beweging, Christelijk sociaal denken, Nieuwe Theologie, patristische studies. Ze droegen de sporen van hun tijd (tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw), een periode van schoksgewijze verandering en grote onrust in maatschappij en cultuur. Tot in enkele desastreuze oorlogen toe. Na die wereldoorlogen werd een nieuw aanzetpunt voor de cultuur gezocht; dit soort verwoestende ontwikkelingen moest een halt toe worden geroepen. In filosofische en artistieke milieus werden daarvoor de noodzakelijke uitgangspunten onderzocht. Niet grote verhalen of ideologische constructies moesten uitgangspunt zijn, maar levende mensen en hun behoefte om zich in vrede en vrijheid te kunnen ontplooien. Het gaat niet om glorie van het vaderland, of welke institutie ook. Het gaat om het lot van de concrete mens en de ontwikkeling van diens mogelijkheden.
Deze humanistische of personalistische golf doortrok de instituties en veranderde de relatie van mensen ermee. Dat hebben het concilie en zij die er een rol bij speelden goed gezien; daar hebben zij aangezet hun vertrekpunt gekozen en daarvan de godsdienstige en theologische grenzen opgezocht. Zo werd een karikaturaal conflict tussen kerk en wereld voorkomen. Maar de kerk bleef wel een institutie, die niet zomaar tegemoet kon komen aan de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Als zij dat al wilde. In elk geval zou je, wat cynisch, kunnen stellen, dat op het moment dat het humanisme werd gesanctioneerd, het een consumptieve wending nam en kopje-onder ging in materialistisch en economisch vaarwater. Maar je kunt de focus ook op de kerk richten: de concrete mens als maat en middelpunt geeft zoveel inhoudelijke en structurele fricties met de aard en traditie van de kerk, dat er wel een conflict moet ontstaan, zeker wanneer de wereld neigt naar een te schrale visie op de mens.
De tweede: een dominante lijn in de ontwikkeling van de westerse cultuur mag de wijze worden genoemd waarop het religieuze en seculiere, het sacrale en profane van elkaar zijn onderscheiden. Beide bereiken kregen vorm in eigen, parallelle werelden, de eerste gedomineerd door de initiatieven van het kerkelijk kader (clerici en monniken), de tweede door die van het maatschappelijk kader van ambtenaren en politici, vorsten en warlords en, na de Franse Revolutie, in groeiende mate de burgerij. Tussen beide werelden heeft altijd een intensieve interactie bestaan, die ook trekken had van een concurrentiestrijd. De grillige geschiedenis van de verhouding van Kerk en Staat getuigt ervan. De kerk, die eeuwenlang in deze uitwisseling de boventoon had gevoerd, is sinds de Renaissance steeds meer in een defensieve rol gedrongen en
| |
| |
recent zelfs in die van underdog. Of dat voor haar centrale functie en rol alleen maar nadelig is, is geen uitgemaakte zaak. Maar het is wel de feitelijke situatie, met alle gevolgen van dien voor de kerk. Maar ook voor de wereld. De doorbraak van de secularisatie in de twintigste eeuw is een onvermijdelijke fase in, maar niet het einde van deze strijd.
De derde: op deze laag van culturele structuur in de verhouding kerkwereld sluit de strikte geloofslaag aan. Is in wezen de dynamiek van het geloof niet dat zij zich losmaakt, want bevrijd en verlost wordt, van het menselijke-al-te-menselijke, om genadig opgenomen te worden in het goddelijke? Zowel traditionele als meer eigentijdse modellen om de verhouding van hier met hiernamaals, het immanente met het transcendente, het aardse met het hemelse te begrijpen benadrukken de raakpunten tussen twee ordes, waarvan een hardnekkige basisintuïtie echter volhoudt dat ze zich uiteindelijk aan elkaar onttrekken. Het geloof bewijst zichzelf geen dienst door zich te geriefelijk te nestelen in de wereld, bijvoorbeeld door aanpassing aan het daar heersende humanitaire en humanistische idioom. Wat onverlet laat dat het geloof zijn eigen redenen kan hebben, zoals de ervaring van de menslievendheid van God, om zich door dat idioom te laten inspireren en er mee samen te werken.
Waar ook de grenzen lagen en liggen in deze inzet van Vaticanum II en van de theoloog Schillebeeckx voor een meer evenwichtige en vruchtbare verhouding van kerk en wereld, in elk geval kan vastgesteld worden dat die inzet wel degelijk, om het wat banaal te zeggen, zoden aan de dijk heeft gezet. Ze heeft vruchten gehad, aan de waarde waarvan weinigen twijfelen en die breed worden genoten. Zelfs bij de restauratieve tendensen waarvan in onze dagen sprake is, gaat het, behoudens bij marginale groepen, niet om een blindelings ijveren voor waarden en inzichten van voor het concilie. Bovendien: in de periode direct na het concilie zijn er hier en daar wel erg forse stappen gezet - niet ten onrechte werd gewaagd van een tweede beeldenstorm, overdrachtelijk zowel als letterlijk. Met recht en reden zijn die in de loop der jaren, vindt deze liefhebber van beelden, bijgesteld. Dat daarbij soms werkelijke waarde verward is met wel erg tijdgebonden, om niet te zeggen tuttige smaak, zelfs in de eenentwintigste eeuw, is niet leuk. Maar niet iets om echt verontrust over te zijn. En voor zover de wereld er zich over beklaagt weer zo ver af te zijn komen staan van kerk en geloof, bijvoorbeeld bij monde van mijn, op religieus gebied volkomen digibetische tijdgenoten, is dat een gegronde reden voor cultuurkritiek.
Ik ben hoogkerkelijk en praktiseer in de kathedraal van 's-Hertogenbosch. Evenwichtige traditionele eredienst, ondersteund door een uitstekend koor en zich voltrekkend in een ruimte met allure. Maar die liturgie wordt, op enige klassieke Latijnse teksten na, gevierd in het Neder- | |
| |
lands, terwijl de priester met zijn gezicht naar de gemeente staat gekeerd. Er wordt gecommuniceerd op de hand en de gangbare liturgische houdingen zijn staan en zitten. Afhankelijk van de voorganger worden er wel eens wat meer flarden Latijn of Byzantijns ceremonieel binnen gesmokkeld. Maar we vieren de Eucharistie volgens de door Paulus VI vastgestelde ritus. Dat is: de tot staande praktijk geworden liturgie volgens Vaticanum II. Ik ben daar beslist niet ongelukkig mee. Maar misschien nestel ik mij zo wel al te geriefelijk in mijn wereldje. Zo kan ik op mijn manier geloof en wereld bij elkaar houden. Soms knaagt er wel enige twijfel of het niet ten koste is van de eigenlijke dynamiek van beide bereiken. Maar vooral ben ik er gelukkig mee persoonlijke criteria van integriteit en geloofwaardigheid, niveau en kwaliteit te kunnen voegen in de praktijk en het onderricht van mijn kerk. Dankzij de door het theologisch zoeken van Schillebeeckx (en anderen) gebaande wegen. En Vaticanum II, dat besloot die wegen ook inderdaad in te slaan.
|
|