| |
| |
| |
Giovanni Rizzuto
Kinetiek en extase
Naar een kritiek van de hyperkinetische rede
Niets is veranderd sinds ik begon.
Mijn oog heeft geen verandering toegestaan.
Ik zorg dat alles zo blijft.
In De traagheid, een intrigerende novelle van Milan Kundera, lezen we: ‘Iemand die voorovergebogen op zijn motor zit, kan zich alleen concentreren op die ene seconde in het heden van zijn vaart; hij klampt zich vast aan een fragment van de tijd dat zowel van het verleden als van de toekomst is afgesneden; hij is losgerukt van de continuïteit; hij bevindt zich in een toestand van extase; in die toestand is hij zich niet bewust van zijn leeftijd, niet van zijn vrouw, niet van zijn kinderen...’ Iedereen herkent de aantrekkingskracht van snelheid en de aangename kriebels in de onderbuik die zij veroorzaakt. Er zijn veel mogelijkheden om zich eraan over te geven. Arthur C. Clarke beweert in zijn futurologische werkje Profiles of the Puture dat de snelheid vanaf het einde van de negentiende tot het begin van de twintigste eeuw met een factor duizend is toegenomen. Vergeleken met de kinetische vooruitgang tussen de prehistorie en de negentiende eeuw is dit een onvoorstelbare uitbreiding.
Al in die negentiende eeuw heeft Marx gewezen op de hypertrofie van de dynamiek, ingezet door de kapitalistische economie. In Het Communistisch Manifest zegt hij: ‘De voortdurende omwenteling der productie, de onafgebroken verstoring van alle maatschappelijke toestanden, de eeuwige onzekerheid en beweging onderscheiden het bourgeoistijdperk van alle andere.’ Zijn kritiek betrof echter de kapitalistische eco- | |
| |
nomie, niet de kinetiek. De motieven achter de dynamiek waren zowel voor Marx als zijn tegenstanders juist verbonden met hoopvolle verwachtingen over een kinetische utopie (Peter Sloterdijk) die alle sociale domeinen in beweging zou zetten. Maar daartoe moest de kinetiek eerst zelf autonoom worden. Dit is feitelijk gerealiseerd en de reden waarom zij de wereld in een onstuitbare vaart met zich meesleurt.
Nu kinetiek autokinetiek is geworden, blijkt onverwachts de lang gekoesterde droom van het perpetuum mobile zich te hebben gerealiseerd. En ondanks kritiek van enkelen zijn we er trots op. Het paradigma van de mobiliteit wordt, net als een eeuw geleden, door zowel de rechter- als linkerkant van het politieke en maatschappelijke spectrum als vanzelfsprekend geaccepteerd. Het wordt luid bezongen vanaf de grootstedelijke minaretten, en verkondigt ontelbare keren per dag dat het tijd is voor zijn verering. Gewillig geven we gehoor aan deze oproep en zingen uit volle borst mee.
| |
Absoluut product en absoluut moment
De gegeneraliseerde kinetiek laat zich vooral aflezen aan onze vervoermiddelen en de daarmee onlosmakelijk verbonden infrastructuur. Maar dit vormt slechts de hardware voor een economische bedrijvigheid, die bovendien steeds immateriëlere vormen aanneemt en daardoor aan onze aandacht dreigt te ontsnappen. We hoeven slechts te denken aan de zich uitbreidende diensten- en informatiemaatschappij, digitale financiële transacties, enzovoort. Van alle maatschappelijke domeinen is de kinetische obsessie het meest doorgedrongen tot de economie. De moderne mens is homo economicus geworden. Voor de consument betekent dit dat hij wordt geslingerd tussen een gekinetiseerde markt, gekenmerkt door een versnelde afwisseling van producten en diensten, en de illusie om zich er eens aan te kunnen onttrekken.
Uiteindelijk doen we allemaal, zelfs de meest behoudende onder ons, een knieval voor de verleidelijke veelheid waaruit het moeilijk is een keuze te maken. Is dit niet de oorspronkelijke betekenis van verveeling? Weerstand bieden heeft nauwelijks zin, daar we toch zullen zwichten voor het laatste model iPod, gsm of flatscreen. Marketingdeskundigen draaien hiertoe consumenten een rad voor ogen door elke nieuwe fase in de afwisseling van goederen als een absoluut novum te presenteren. Zij zijn het die de illusie creëren dat we ons op een dag aan de gekinetiseerde markt kunnen onttrekken. De kinetiek, als een met verleidelijke beelden en slagzinnen omlijste belofte van het volstrekt nieuwe, lijkt zichzelf hier te ontkennen. Niets is echter minder waar. Het was een marketingtruc. Het nieuwe is snel weer obsoleet en achterhaald en dus aan vervanging toe, waardoor het vuur van consumentisme kan
| |
| |
blijven branden. De warenproductie krijgt zo alle ruimte het nog eens te proberen.
Maar er is meer aan de hand, zonder dat dezelfde marketingdeskundigen dit doorhebben. In de westerse geseculariseerde wereld leven we niet meer in een tijd vervuld van eschatologische dromen. Misschien valt dit toe te juichen. De behoefte aan extase of het buiten zichzelf treden in een zinvol geheel is er echter niet minder door geworden. Waar men in de meeste beschouwingen over de moderne kinetische obsessie aan voorbijgaat, is dat deze metafysisch gemotiveerd is. Er openbaart zich niet alleen een metafysische werkelijkheid in Kundera's extatische moment, maar ook in het novum van het absolute product. In de extase raken we aan een andere werkelijkheid, waarop de vergankelijkheid geen grip heeft. Kundera drukt dit als volgt uit: ‘De graad van snelheid is recht evenredig aan de intensiteit van vergetelheid. Van deze vergelijking kan men verschillende logische gevolgen afleiden, bijvoorbeeld deze: ons tijdperk is verslingerd aan de demon van de snelheid, vandaar dat ze zichzelf zo gemakkelijk vergeet. Maar ik wil deze stelling liever omkeren en zeggen: ons tijdperk wordt geobsedeerd door het verlangen naar vergetelheid en om dit verlangen te bevredigen, geeft het zich geheel over aan de demon van de snelheid.’ Blijkbaar liggen ook voor Kundera aan de kinetiek (onbewuste) transcendente motieven en wellicht een heel utopisch potentieel ten grondslag.
De mobilisering van de wereld baant een nieuwe weg naar de Lethe, de mythische rivier der vergetelheid. Dit keer niet om de doden herinneringen aan het aardse leven te laten vergeten, maar om angstvisioenen van de levenden voor de dood te bezweren. De kinetiek schept een absoluut moment en een absoluut product waardoor verleden en toekomst overstegen worden. Samenvattend heeft de toename van de snelheid op twee manieren bijgedragen aan een fragmentarisering van de werkelijkheid. In de eerste plaats doordat zij zich, evenals andere sociale domeinen, heeft verzelfstandigd. En in de tweede plaats omdat ze een extatische en discontinue beleving van ruimte en tijd mogelijk maakt. Het voormoderne tijdruimtecontinuüm dat nog verbonden was met het ritme van het lichaam en gekenmerkt werd door een geleidelijke overgang tussen ruimte en tijd, verliest zo zijn betekenis en verbrokkelt tot een tijdruimte dzscontinuüm. Vooral dit laatste heeft verstrekkende gevolgen voor de zintuiglijke waarneming en onze plaats in de Lebenswelt.
| |
‘De moderniteit is het veranderlijke’
Schrijvers als Stendhal en Baudelaire hebben met hun definitie van de (esthetische) moderniteit dynamische concepten als ‘presentie’ en ‘het nieuwe’ benadrukt. In de bekende woorden van Baudelaire: ‘De moder- | |
| |
niteit is het veranderlijke, het vluchtige, het contingente...’ Moeiteloos herkennen we in deze typering het meest in het oog springende kenmerk van onze tijd. Nemen we als voorbeeld het nieuws. Oppervlakkig of niet, iedereen wordt er onweerstaanbaar toe aangetrokken vanuit een verlangen dat eens het ultieme nieuws geopenbaard zal worden. Eigenlijk was dit ook waar Baudelaire naar zocht, want naast de vergankelijke schoonheid onderscheidde hij een eeuwige schoonheid. Het was de taak van de poëtische verbeelding zo diep mogelijk in de vluchtige werkelijkheid door te dringen, om de eenheid van het tijdelijke en het eeuwige te kunnen onthullen.
De journalistiek geeft een prozaïsche wending aan dit ideaal van de dichter. Nooit is het aantal kranten, tijdschriften en nieuwsrubrieken op radio en televisie zo groot geweest. En nooit eerder heeft men zo consequent en begerig de aarde afgeschuimd naar nieuws. Niet omdat wij meer zouden verlangen naar kennis dan de vorige generaties, maar omdat het nieuwe dat bovendien onlosmakelijk verbonden is met spektakel en amusement, een onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons uitoefent. Evenals bij consumptiegoederen worden we verleid door de belofte van een definitief novum, en gedreven door een verlangen dat zonder het te beseffen metafysisch gemotiveerd is. Ondertussen is er nieuws om ons te vermaken en af te leiden, nieuws dat even dit metafysische verlangen voedt, maar vaker teleurstelt. Want nieuws heeft de neiging zichzelf in stand te houden en zelfs te versterken.
We kunnen dit illustreren aan de hand van de televisie. Volgens de nog altijd lezenswaardige filosoof Günther Anders heeft dit medium een neutraliserend effect. Dit blijkt uit het paradoxale fenomeen dat het datgene wat veraf is, dichtbij brengt en wat dichtbij is, veraf houdt. Hiermee bedoelt Anders dat alles wat er in welke uithoek van de wereld dan ook plaatsvindt, in ontelbare huiskamers als te consumeren beelden verschijnt. Eenmalige gebeurtenissen verliezen hierdoor hun singulariteit doordat ze vermenigvuldigd worden tot serieproducten en koopwaar. Deze beelden vervreemden ons van de echte wereld. Nog buiten beschouwing gelaten dat ze zo aangepast en bewerkt worden dat het andere en vreemde er geen plaats meer in heeft.
Deze neutralisering van de wereld, die Anders karakteriseert als een mondiale verburgerlijking, heeft als gevolg dat elk beeld, wil het zich kunnen onderscheiden van andere beelden, indruk moet maken. In een letterlijk ‘imaginaire’ survival of the fittest gaan over elkaar tuimelende beelden een concurrentiestrijd aan, om zich zo lang mogelijk te bestendigen. Vooral de tot nieuws bestempelde beelden staan in het centrum van de belangstelling, maar moeten even snel weer plaatsmaken voor nieuwe beelden. Er worden voortdurend beelden gegenereerd die realiteit veinzen door een retorisch gebaar. Maar dit gebaar kan slechts korte
| |
| |
tijd bekoren en is even vluchtig als een goedkoop parfum. Een moment trekt het de aandacht om in te spelen op de begeerte van toeschouwers, waarna het het veld ruimt voor een nieuw retorisch gebaar.
Weer stuiten we op het fantoom van het nieuwe. Evenals het extatische moment van Kundera's motorrijder of het absolute product is de hoop op het uiteindelijk alles overbodig makende nieuws een illusie. In een dergelijke door de hyperkinetiek geobsedeerde samenleving blijft alleen hoop over. Want ondanks het feit dat de actualiteit deze hoop telkens achterhaalt, blijven we ons verlangen naar het bestendige voor ons uitschuiven. De antieke beschavingen wisten het al: mundus vult decipi (de wereld wil nu eenmaal bedrogen worden).
| |
‘Tijd en ruimte zijn gisteren gestorven’
De hyperkinetiek heeft ook in de moderne beeldende kunst invloed uitgeoefend. Zo verbeeldt Edward Hopper de sporen die zij achterlaat in het landschap, zoals wegen, parkeerplaatsen, slaapsteden, benzinestations, hotels en wegrestaurants. Hij tekent ze als anonieme en troosteloze doorgangsgebieden die het knooppunt vormen van snelheidslijnen. De weinige mensen die Hopper schildert, kijken eenzaam en mistroostig naar dit decor of hebben zich ervan afgewend. Menselijke communicatie en lijfelijk contact met de omgeving is hier niet meer mogelijk. Marc Augé heeft dergelijke plaatsen toepasselijk non-lieux of niet-plaatsen gedoopt.
Er waren ook schilders die de nieuwe ontwikkelingen wel enthousiast begroetten. Bijvoorbeeld de futuristen staken hun lof voor de kinetiek niet onder stoelen of banken. Umberto Boccioni heeft zes schilderijen gemaakt onder de titel Stati d'animo (gemoedstoestanden). Hij wilde de gevoelens verbeelden die mensen ondervinden wanneer ze op reis gaan of afscheid nemen van anderen. De titel is misleidend want het gaat Boccioni vooral om de uitbeelding van beweging vanuit verschillende perspectieven. In Gli adii (zij die afscheid nemen) zien we een rokende locomotief op steeds verschillende momenten afgebeeld, volgens de bekende analytische werkwijze van het kubisme. In een lus om de treinen staan mensen die elkaar omarmen en afscheid nemen. Een toestand van nerveuze beweging, haast en weemoed wordt gesuggereerd door de gebogen contouren en horizontale en verticale lijnen. In Quelli che vanno (zij die vertrekken), het tweede schilderij uit de reeks, wordt beweging verbeeld vanuit het perspectief van de reiziger. Het overwegend blauwe schilderij bestaat vooral uit hoofden van diverse slapende mensen in een trein. Krachtige blauwe lijnen benadrukken de voortrazende beweging van de trein. Weer combineert Boccioni rechte lijnen met curven. De treinramen zijn duidelijk te onderscheiden en verder
| |
| |
zien we gefacetteerde huizen en horizontale lijnen. In het laatste schilderij van de serie, Quelli que restano (zij die blijven), wordt de dynamiek van de rust verbeeld. In dit schilderij lopen gebogen, melancholische gestalten naar huis binnen een veld van verticale lijnen die als een gigantisch en ondoordringbaar maïsveld de terugtocht lijken te bemoeilijken. Zij hebben het station verlaten terwijl hun gedachten nog bij hun dierbaren vertoeven, die zijn vertrokken naar andere oorden en misschien nooit meer terug zullen keren. Er bestaan twee versies van Stati d'animo. De eerste versie evoceert eveneens beweging en dynamiek, maar roepen die eerder op door kleurcontrast. De schilderijen zijn daarom vlak en missen het ‘volume’ van de latere stati.
Van belang in deze voorbeelden van futuristische schilderkunst is de deconstructie of fragmentarisering van de tijd, iets wat de kubisten deden met de ruimte. De futuristen laten zien dat niet alleen de ruimte maar ook de tijd discontinu is. Dit is precies het verschil tussen de eerste versie (beweging is continu) en de tweede versie (beweging is discontinu). Alleen in het laatste geval komt elk moment op zichzelf te staan als een unieke, eeuwige gebeurtenis. Het Eerste Futuristisch Manifest verwoordt dit zo: ‘Tot nu toe prees de literatuur een sombere onbeweeglijkheid, de extase en de slaap. We willen agressieve actie, een koortsachtige slapeloosheid, de pas van de coureur, de dodelijke sprong, de stomp en de klap verheerlijken.’ En even verder: ‘Tijd en ruimte zijn gisteren gestorven. We leven nu al in het oneindige, omdat we eeuwige, alomtegenwoordige snelheid hebben geschapen.’
In deze woorden horen we Kundera, maar nu beduidend optimistischer. Snelheid transcendeert ruimte en tijd en geeft een gevoel van eeuwigheid. Er klinkt ook iets in door van de duur (durée) van Henri Bergson, de Franse vitalistische filosoof die de futuristen sterk heeft beïnvloed. Volgens hem mag men de duur niet met de kloktijd verwarren. Duur is een levende, organische en continue tijd waar heden, verleden en toekomst met elkaar verstrengeld zijn, terwijl de kloktijd deze drie dimensies juist uit elkaar trekt. Maar bestaat er geen tegenstrijdigheid tussen de door de futuristen beoogde fragmentarisering van de tijd en de nadruk die zij leggen op continuïteit en dynamiek?
Wat de futuristen nastreefden was een methode om de dingen zo te ‘ontmantelen’ dat ze op kunnen gaan in een groter geheel. Het ging hen om de verbeelding van continuïteit door fragmentatie. Kundera formuleert dit negatief door te spreken over momenten die afgesneden zijn van verleden en toekomst en daardoor eeuwigheidswaarde verkrijgen. Bergson en de futuristen verwijzen naar eeuwige momenten waarin verleden en toekomst zijn opgenomen. De plastische kunst beeldt dit uit door objecten ruimtelijk te deconstrueren, zodat gelijktijdigheid van ogenschijnlijke temporele opeenvolging kan worden gesuggereerd. We kun- | |
| |
nen daarom in het geval van de futuristen beter spreken van een poging om gecondenseerde autonome momenten weer te geven in plaats van discontinue tijd.
| |
Zijn en worden
Beweging opgevat als voortbrenging van het volstrekt nieuwe en onherhaalbare, is uniek in de geschiedenis van het westerse denken. Bij de Grieken is de verzoening van de tegenstelling tussen zijn en worden vanaf de presocratische denkers het grote thema. Volgens de Italiaanse filosoof Emanuele Severino was de achtergrond hiervan angst voor het niets. Een substantieloos worden is immers feitelijk als een niets. Met de speurtocht van deze eerste filosofen naar de archè of het element waaruit de hele kosmos is voortgekomen, stuitte men vanzelf op het probleem hoe iets kan blijven bestaan ondanks dat het verandert. Zijn en worden moesten op een of andere manier bij elkaar gedacht en verzoend worden. Plato en Aristoteles zullen voor dit probleem ieder op eigen wijze een oplossing vinden. In tegenstelling tot de moderniteit ontkent het Griekse denken het nieuwe en probeert elke verandering te zien als transformatie van hetzelfde. Dit zal het kenmerk blijven van de westerse filosofie.
Maar na eeuwen een verzoeningspoging te hebben gekoesterd tussen zijn en worden is het (post)moderne denken in de voetsporen getreden van Heraclitus. Deze meest on-Griekse filosoof benadrukte juist de dynamiek van de werkelijkheid. Grote herontdekkers van dit dynamisme in de moderniteit waren Schopenhauer en Nietzsche die ondanks al hun verschillen de (machts)Wil als irrationeel principe tot woelende wereldgrond promoveerden. Aangespoord door de expansiedrift van deze ongrijpbare Proteus zijn organismen voortdurend verwikkeld in een strijd op leven en dood. Een strijd die we inderdaad telkens bevestigd zien en die het struikelblok vormde voor alle filosofieën die uitgingen van een rationele ontologie. Schopenhauer is hiermee de eerste filosoof die een einde maakt aan het westerse ideaal van een intelligibel zijn dat onttrokken is aan de dynamiek. Nietzsche zal hem vanaf zijn vroege, en naar is gebleken programmatische, tekst Über Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinn nog overtreffen door het fluxkarakter van de werkelijkheid in extremis door te voeren. Kennis en verstand zijn secundair en niet meer dan werktuigen van het leven.
Zelfs de logica ontsnapt niet aan deze analyse en is een overlevingsstrategie. Nietzsche's filosofie mondt uit in een dynamisch nominalisme, waar de mens moet leren leven zonder illusies of metafysische troost. Dit is de volwassen houding die Nietzsche voor ogen heeft en karakteriseert als onderkenning en vooral aanvaarding van de ‘onschuld van het
| |
| |
worden’. Van Nietzsche is het een kleine stap naar hedendaagse postmoderne stromingen. In het bereik van het weten hanteren we een vluchtig, onzeker discours zonder pretenties op absoluutheid of waarheid. En dit vertoog doen we moeiteloos van de hand wanneer hij niet meer blijkt te voldoen. Discoursen zijn instrumenteel en discontinu en worden alleen nog getoetst op interne consistentie en bruikbaarheid. Hier zien we een analogie met de tijdruimtediscontinuïteit van de kinetiek. Maar er is een belangrijk verschil. De kinetiek is metafysisch gemotiveerd en wordt juist gevoed door een verlangen naar statiek. Of dit nu het eeuwige moment, het absolute product of het uiteindelijke verlossende nieuws is, is van ondergeschikt belang.
| |
Kinetiek of wijsheid?
In zijn essay Le Décline de la sagesse somt de Franse existentialist Gabriel Marcel een aantal eigenschappen op die de noodzakelijke voorwaarde vormen voor wijsheid. Naast zelfbeheersing en rijpheid noemt hij harmonie en kosmocentrisme. Dit zijn houdingen die zich moeilijk laten verenigen met wat een gemobiliseerde samenleving van ons eist. Zelfbeheersing houdt in dat we onze impulsieve drang naar voren in bedwang houden, daar we er de redelijkheid van inzien. Zij het omdat we allereerst de gevolgen van ons gedrag willen overwegen, of omdat we die overweging al hebben gemaakt. In beide gevallen is het een ‘nee’ aan een leven dat de neiging vertoont vanuit een eigen logica zijn weg te gaan. In de zelfbeheersing laten we ons niet meeslepen of overrompelen door het verleidelijke schijnbeeld van het nieuwe en snelle. Integendeel, het novum maakt achterdochtig en boezemt zelfs antipathie in. Daarom proberen we noch afwerend noch al te enthousiast te zijn over het nieuwe.
Wijsheid gedijt alleen als resultaat van rijp beraad waar vooruitgang verbonden is met continuïteit. Cultivering van de tegenhanger van kinetiek, traagheid of Gelassenheit, is hier geboden. Maar mobiliteit hoeft niet altijd haaks te staan op wijsheid. Wijsheid is namelijk voor veel levensbeschouwelijke tradities zélf een weg of beweging. Ook voor Marcel is wijsheid geen eindpunt dat na lang en moeizaam zwoegen alleen voor doorzetters bereikbaar is, maar eerder een regulatief idee. Wijsheid nastreven betekent zich laten inspireren door haar ‘afwezige aanwezigheid’ daar zij steeds aan onze greep ontsnapt. Zij veronderstelt een eindeloze dynamiek die in telkens kleinere cirkels om het einddoel heen kringelt zonder ooit tot rust te komen. Maar was dit niet het kenmerk van de moderne kinetiek? Inderdaad, maar vanuit de hoop op een uiteindelijk doel dat alle doelen overbodig maakt. Daarentegen heeft de dynamiek die inherent is aan wijsheid zich losgemaakt van een denken in termen
| |
| |
van finaliteit; beweging is doel en doel is beweging. Of wijsgerig geformuleerd: worden is zijn en zijn is worden. Dit is wat de futuristen theoretisch voorstonden met hun vereenzelviging van het ruimtetijd discontinuüm met het absolute. In de praktijk verafgoodden ze echter een vorm van dynamiek die we nu vanzelfsprekend vinden.
Marcel verbindt wijsheid vooral met kosmocentrisme, waarin de wereld en niet de mens centraal staat. Het omgekeerde hiervan, antropocentrisme, leidt tot eigenmachtigheid en een stempel willen drukken op de kosmos. Wanneer we in een bos wandelen en overal in boomschors namen gekerfd zien, dan blijkt dit antropocentrisme alomtegenwoordig. Pierre Sansot zegt in zijn mooie boekje Lof der traagheid: ‘Flaneren is niet de tijd opschorten maar zich eraan aanpassen zonder dat hij ons opjaagt. Het houdt in dat we beschikbaar zijn en uiteindelijk dat we de wereld niet meer aan onze wil willen onderwerpen.’ Wijsheid betekent niet meer onze identiteit opdringen aan het andere en de initialen van eigenmachtigheid kerven in de opperhuid van de wereld. Zij heeft eerder te maken met deemoed. De kinetiek vertrekt vanuit de premisse dat er geen principiële grenzen zijn aan de maakbaarheid. Hier slaat deemoed om in overmoed.
Maar keren we met de cultivering van wijsheid niet terug naar de voormoderne tijd? Ziet het conservatisme hier zijn kans niet schoon om in te breken in een tijd die als onbehaaglijk wordt ervaren? Wijsheid betekent niet krampachtig vasthouden aan het oude, en is geen allergische reactie op alles wat nieuw is. Een dergelijke houding is het gevolg van verstarring, terwijl wijsheid een levende beweging is en zoals gezegd een eenheid belichaamt van zijn en worden. In tegenstelling tot deze beweging transcendeert de hyperkinetiek ruimte en tijd door er discrete, discontinue momenten van te maken. De Franse filosoof van de snelheid Paul Virilio noemt dit ‘telescopering’. Dit is een proces waarbij de snelheid ruimten in elkaar schuift. We kennen dit allemaal van de auto of de trein waar landschappen aan ons voorbijflitsen en opgeofferd worden aan de reistijd. Ik zou daar aan willen toevoegen dat ook verleden, heden en toekomst in elkaar schuiven.
Als gevolg van dit alles worden we gedwongen de werkelijkheid vanuit een toeschouwersperspectief waar te nemen, alsof we naar een bioscoopscherm kijken. In zijn dromologie (wetenschap van de snelheid) beschrijft Virilio hoe het primaat van de snelheid de ruimte, fysiek (wegen, sporen, parkeerplaatsen) en in de waarneming, steeds meer van ons vervreemdt. Kinetiek staat voor hem gelijk aan geweld en verlies van continuïteit en is eerder vervreemdend dan bevrijdend. Ik denk dat Virilio gelijkheeft, alleen gaat hij voorbij aan de metafysische motivering van de kinetiek. Zoals we gezien hebben schuilt in alles wat we doen een verlangen om de werkelijkheid te transcenderen. De kinetiek
| |
| |
kan dit verlangen maar even bevredigen. Het extatische moment van Kundera's motorrijder, het absolute product en het ultieme nieuws krijgen, losgezongen van verleden en toekomst, slechts een zweem van absoluutheid. Het zijn surrogaattranscendenties. Wanneer dit het geval is, blijft de vraag, wat nu?
In een geglobaliseerde wereld schrijdt de kinetiek onverminderd voort. Virilio windt er geen doekjes om: het verbond van kinetiek en techniek zal uiteindelijk leiden tot een catastrofe. Peter Sloterdijk, die met zijn boek Eurotaoïsme snelheid ook op de filosofische agenda heeft gezet, is optimistischer. Om aan een door de kinetiek ingezette vervreemding weerstand te bieden, pleit hij voor een hernieuwde zintuiglijkheid (Organwisseri) en een geleefde tijd waarin we bij wijze van spreken telkens opnieuw ter-wereld-komen. De leefwereld uit de fenomenologie wordt hier in stelling gebracht tegen de laatmoderne perceptie van de werkelijkheid, zoals deze vorm heeft gekregen door wetenschap en techniek. Deze gedachten komen mij sympathiek voor. Alleen zijn ze niet realiseerbaar zonder thematisering van de metafysische vooronderstellingen die schuilgaan in het hart van de kinetiek. Maar zelfs dat is nog niet voldoende. Want de in de kinetische obsessie geïnvesteerde metafysische energie moeten we vervolgens terugvorderen. Pas dan kunnen we haar verbinden met de leefwereld. We hebben immers gezien dat zingeving en wijsheid niets te maken hebben met activisme, maar alles met traagheid. Vanuit deze laatste houding kan er wellicht ruimte ontstaan voor een op deze werkelijkheid gerichte zingeving waarvan een ontketende mobiliteit slechts kan dromen.
| |
Literatuur
Günther Anders, Die Antiquiertheit des Menschen, München, 1982 |
Marc Augé, Non-Lieux. Introduction a une anthropologie de la surmodemité, Parijs, 1992 |
Charles Baudelaire, De schilder van het moderne leven, Amsterdam 1992 |
Henri Bergson, L'évolution créatrice, Parijs, 1970 |
Matei Calinescu, Five Faces of Modernity, Durham, 1987 |
Arthur C. Clarke, Profiles of the Future, 1961 |
F. Drijkoningen e.a., Historische avantgarde. Programmatische teksten van het Italiaans Futurisme, het Russisch Futurisme, Dada, het Surrealisme, het Tsjechisch Poëtisme, Amsterdam, 1982 |
Milan Kundera, De traagheid, Amsterdam, 2002 |
Gabriel Marcel, Le Décline de la sagesse, Parijs, 1954 |
Karl Marx, Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, Amsterdam, 1988 Friedrich Nietzsche, Waarheid en cultuur, Amsterdam, 2003 |
Pierre Sansot, Lof der traagheid, Amsterdam, 2000 |
Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung, Zürich, 1977 |
Emanuele Severino, Essenza del nichilismo, Brescia, 1972 |
Peter Sloterdijk, Eurotaoïsme, Amsterdam, 1989 |
Paul Virilio, Het Horizon-Negatief: Essay over dromoscopie, Amsterdam, 1988 |
|
|