| |
| |
| |
Els Van Peborgh
Alles kan beter
Over werklust, alpinisme en onze eigen dikke bult
Er is iets veranderd. Headbangden mijn generatiegenoten zich vroeger nog een migraineaanval op de dreunende gitaren van groepen die de zinloosheid van leven en liefde - en de destructie van al onze illusies daaromtrent - predikten, nu sturen ze me hartelijke uitnodigingen voor hun huwelijksfeest of vertellen ze me uitgebreid over de verbouwingen in het liefdesnest. Natuurlijk worden we ouder en minder pathetisch. Maar toch.... Nihilisme is uit de mode. Gewoonweg passé.
De eerste tekenen merkte ik op niet lang na de eeuwwisseling. Het lokale verenigingsleven bleek rond die tijd spontaan op te bloeien. Klaarblijkelijk durfden velen weer gezamenlijk de schouders te zetten onder een buurt- of wijkproject of zetten ze zich met graagte in voor de wafelenbak of pannenkoekenslag van een of ander goed doel. Ook werden er opnieuw lekker ouderwetse dansfeesten georganiseerd, waaraan vooral jonge mensen gretig participeerden. Een tendens die werd opgemerkt door de makers van televisieprogramma's als Sterren op de dansvloer en Fata Morgana. Maar ook de spiritualisten van onze tijd sloegen munt uit de golf van hervonden optimisme. Ze verkondigden de blijde boodschap als een eeuwenlang onderdrukt en begraven ‘geheim’ dat dankzij Rhonda Byrne, ontdekster / oprichtster van The Secret, opnieuw het daglicht zag. Het geheim had eeuwenlang gereisd om mij te bereiken, zo luidde het in de film. Na vele minuten met flitsende snapshots van als historische figuren verklede acteurs, lachende mensen en uitspraken als ‘You
| |
| |
are the Michelangelo of your own life’ en ‘Whatever you're thinking and feeling today is creating your future’ werd mij langzaamaan het geheim onthuld als the law of attraction. Deze als wetenschappelijke wet voorgestelde regel houdt in dat we zelf verantwoordelijk zijn voor de dingen die ons overkomen. We creëren zelf de energie die ons achtervolgt. Wanneer we bijvoorbeeld opstaan met een slecht humeur, trekken we de hele verdere dag allerlei negatieve dingen naar ons toe. Wanneer we daarentegen goed gehumeurd uit bed stappen, ‘verspreidt dit gevoel zich als een signaal door het universum’ en trekt nog meer positiviteit aan, waardoor alles ons voor de wind gaat. Geluk wordt met andere woorden voorgesteld als een keuze. Je kiest ervoor je goed te voelen en geld, gezondheid, geluk in de liefde, succes, wat je maar wilt: het stroomt naar je toe. Rhonda Byrne's law of attraction miste haar uitwerking niet. The Secret groeide uit tot een hype en miljoenen mensen kochten de film en/of het boek. Daarmee leverde ze zelf alvast het bewijs te kunnen krijgen wat ze wil.
Positivisme en optimisme zijn weer in. Negativisme en cynisme worden onder luid boegeroep weggefloten. Niet langer ligt de nadruk op wat we niet kunnen, maar op wat we, ondanks alles, wél kunnen realiseren, op wat ons leven belangrijk en zinvol maakt. Want ‘hoôop doet leéjven’ herinner ik mij uit een liedje uit lang vervlogen tijden. En dat is ook zo, hoop doet ook leven. Ik lees het in een van mijn favoriete passages uit De idioot van Dostojevski. Vorst Myschkin denkt in deze passage na over de doodstraf en bedenkt dat het ergste eraan is dat elke hoop op ontsnapping je wordt ontnomen. Die geestelijke pijn is mogelijk erger dan eender welke fysieke pijn, die je, met wat geluk, zelfs nog verdoving kan brengen. Wie de doodstraf krijgt wordt levend doodverklaard, en dat hij dat bij volle bewustzijn meemaakt, dat maakt die straf zo onmenselijk.
Als mensen zijn wij in staat tot hoop omdat we onze eigen situatie kunnen overzien in een geheel van mogelijke scenario's. We kunnen anticiperen en zodoende ook ons eigen leven sturen. De mens, als homo faber, is een wezen dat er vanuit zijn natuur naar streeft dingen te veranderen en te verbeteren. Geen berg zal hoog genoeg blijken of hij zal hem weten te slopen, te omzeilen, te bewerken. Maar wanneer we steeds onverminderd streven naar beter en meer, is het dan ooit wel eens goed genoeg? Zijn we dan ooit wel eens tevreden? Of zijn we gedoemd voor eeuwig ongelukkig, want ontevreden, want onbevredigd te blijven?
Is het werkelijk zo dat we dingen willen veranderen om gelukkiger te worden? Of verbeteren we enkel omdat zich die mogelijkheid aandient, los van of het ons gelukkiger maakt of niet? Sommige romantische zielen onder ons zouden maar al te graag terugkeren naar de goede, oude tijd, waarin alles eenvoudiger, duidelijker en vrediger leek. Is het dan
| |
| |
wel onze ontevredenheid die ons vooruitstuurt? Of is geluk een gevoel dat onze ontdekkingen begeleidt, omdat we daarin als mensen onze potenties realiseren en actualiseren? De mens is inderdaad in staat tot innovatie. Omdat hij behept is met die mogelijkheid, gebruikt hij die ook, wat echter niet impliceert dat hij dat ook doet met een bepaalde bedoeling. Herhaaldelijk kwamen wetenschappelijke innovaties en revoluties tot stand, niet omdat er bewust werd gezocht naar een oplossing voor een bepaald probleem, maar eerder spelenderwijs: men was nieuwsgierig, experimenteerde. De kennis die daaruit voortvloeide was meestal in eerste instantie niet op het nut ervan gericht. Technologische snufjes worden veelal maar aangeboden en gebruikt omdat ze gemaakt kunnen worden, niet omdat we ze nodig hebben. Eerst is er het aanbod, daarna pas de vraag.
Maar in de menselijke psychologie raken geluk en verbetering verstrengeld. We gaan denken dat we moeten nastreven wat we nog niet hebben, dat we ongelukkige wezens zijn, die het geluk nog moeten bereiken. Omdat we in staat zijn in te zien wat er allemaal mogelijk is, ervaren we onze beperkte, eindige actualiteit als een tekort. We voldoen niet, want we zijn (nog) niet alles wat we kunnen zijn. Tegenover de mens wordt in vele middeleeuwse filosofieën God voorgesteld als het wezen dat ten volle zijn potenties actualiseert, dat niet door dat tekort gekenmerkt wordt. Niet voor niets zoekt de middeleeuwer zijn geluk in het hiernamaals, in de nabijheid van die God. Hij verlangt mee opgenomen te worden in die volkomenheid.
De moderne mens verwacht geen heil meer uit die hoek. Hij ziet zijn geluk gelegen in wat hij met eigen handen en verstand kan realiseren. Hijzelf is ten volle verantwoordelijk voor zijn eigen geluk en welzijn. Volkomenheid zal hij bereiken, niet door te bidden, nog minder door te smeken, maar door te werken. Overal moet aan gewerkt worden: aan de sociaaleconomische onrechtvaardigheid, aan de politieke corruptie, aan het onderwijs, aan de liefde, de autosnelwegen, de opvoeding, het uiterlijk. Hij die hard werkt krijgt respect, de luiaard wordt verguisd.
Sinds enkele jaren laten ouders hun kind, wanneer het op school niet voldoende presteert, steeds makkelijker testen op een of andere leerstoornis of op autisme. De vaststelling dat er zo'n stoornis aanwezig is stelt hen gerust: het is een afwijking en met de juiste begeleiding kan er toch nog uitgehaald worden wat erin zit. Maar de ouders die niet zwart op wit te lezen krijgen dat er aan hun kind iets mankeert, hebben het moeilijker. Urenlang trekken en sleuren, straffen, bijlessen, het haalt allemaal niets uit. Ze krijgen het er niet uit. ‘Hij is niet dom. Maar hij is lui’, lijkt de enig overblijvende conclusie. Ze schamen zich diep over de verspilling van zoveel talent, van zoveel potentie.
| |
| |
Onze kinderen staan behoorlijk onder druk om de vele capaciteiten waarover ze beschikken te benutten. In een interview over zijn boek Slow kids zegt Carl Honoré: ‘Opvoeden is productontwikkeling geworden. Het is volgens mij iets van de jongste vijftien jaar en historisch is het echt uniek, omdat er zoveel samenkomt. We hebben nu minder kinderen en besteden daarom meer aandacht aan elk kind. Ouders zijn ouder geworden en pakken opvoeding aan zoals hun werk: ze professionaliseren de taak, als het ware. En de consumentencultuur leert ons dat alleen het beste goed genoeg is: we willen het beste huis en de beste vakantie en de mooiste tanden. En we willen ook het beste kind.’ In zijn boek geeft Honoré enkele voorbeelden van ouders die het met de opvoeding van hun kinderen iets te ernstig nemen. Hij schrijft over gevallen waarbij peuters naar de Chinese les gaan en over wandelwagens met ingebouwde iPod om baby's naar hersenstimulerende muziek te laten luisteren. Volgens Honoré bestaat er in Sjanghai zelfs een cursus Moderne Bedrijfsadministratie voor kleuters. Sommige Amerikaanse ouders betalen tienduizenden dollars voor de toediening van groeihormonen bij hun kinderen omdat ze gelezen hebben dat grote mensen succesvoller zijn.
We leven in een tolerante wereld, waarin ieder vogeltje mag krijsen zoals het gebekt is. Dat we onvolkomen zijn, dat weten we. We zetten het zelfs met graagte in de verf. Toch is er blijkbaar één eigenschap die niet wordt getolereerd: de onwil om aan jezelf te werken, de weigering om aan zelfontplooiing te doen. Wie daarvan tekenen vertoont wordt met de nek aangekeken en gemeden als was hij een lepralijder. Geen schande is het iets niet te kunnen, wel het niet te hebben geprobeerd. Bijgevolg proberen we dan ook zeer veel. En niet altijd op een erg speelse manier. We proberen vurig, hardnekkig, dwangmatig. We ontginnen nauwkeurig het terrein van onze persoon op zoek naar verborgen talenten en gemiste kansen die alsnog kunnen worden benut. We sturen onze kinderen naar tientallen buitenschoolse activiteiten en zijn bereid daarvoor met vele gelijkgezinde ouders urenlang vast te zitten in één of meerdere verkeersopstoppingen. Want er zou eens een mogelijkheid niet worden benut! Het kan, dus het moet! Niet verwonderlijk dat we vroeg of laat uitgeput op de sofa belanden bij een psychotherapeut. Diagnose? Musturbation, de door de gedragstherapeut Albert Ellis zo genoemde kwaal jezelf op een obsessieve manier voortdurend allerlei dingen op te leggen.
Vraag is of we er eigenlijk wel aan kunnen ontsnappen. We denken dat ons eigen geluksstreven de motor is achter onze inspanningen. Maar wanneer we proberen af te remmen merken we dat het mechanisme onze eigen persoon overstijgt en eigenlijk alleen maar meesleurt. Ons hele leven is contradictoir genoeg gefundeerd op voortdurende veran- | |
| |
dering. Deze vormt de kern van het kapitalistisch systeem waarin we leven. Een bedrijf zal vernieuwen of verdwijnen. Stagnatie betekent teloorgang. De economie moet groeien of ineen stuiken, maar kan nooit dezelfde blijven. Staat dit voortdurend proces van verandering en vernieuwing in functie van ons welzijn, van ons geluk? Nee, het staat in functie van zichzelf. Het houdt zichzelf in stand. In The Human Condition maakt de filosofe Hannah Arendt een onderscheid tussen het arbeiden en het werken, dat samen met het handelen het menselijke actieve leven uitmaakt. De arbeid is cyclisch van aard en gericht op het in stand houden van het leven. De producten die eruit voortkomen dienen om geconsumeerd te worden, om onmiddellijk te verdwijnen en opnieuw opgenomen te worden in de cirkel van behoefte en bevrediging, van lijden en genot. Het werk daarentegen creëert een eindproduct en is gericht op duurzaamheid. De dingen die we maken verlenen aan onze wereld de stabiliteit en stevigheid die we als onstabiel en sterfelijk schepsel nodig hebben. Ze vormen de gelijkblijvende achtergrond waartegen we een identiteit kunnen verwerven. Maar het kapitalisme ondermijnt precies dit eindproduct en de duurzaamheid ervan. Het eist dat elk product opnieuw opgeslokt of geïnvesteerd wordt in de consumptiecirkel.
Vreemd is het ook om te merken hoe de onophoudelijke vernieuwingsdrang tevens het politieke discours binnendringt en soms zelfs tot absurditeiten drijft. Na elke ramp, hoe groot of klein ze ook moge zijn, een uitschuiver van een partijlid, een brand in een bejaardentehuis, moeten er maatregelen afgekondigd worden. Of er nu fouten gemaakt werden of niet, veiligheidsnormen werden nageleefd of niet: maatregelen zullen er getroffen worden. Want dat is de taak van een politicus: veranderingen aankondigen. Dat horen de mensen graag. Dat die maatregelen na verloop van tijd hun doel totaal voorbijschieten en ze de mensen tegenwerken in plaats van verder helpen is bijzaak. Als er maar een maatregel is die kan genomen worden. Bureaucratische soep of niet. Contraproductief of niet. Genomen zal er.
Zoals gezegd is de drang naar vernieuwing iets wat ons in het lijf zit. We kunnen het niet laten. Zelfs niet wanneer we er niet speciaal verder mee komen. Het zou dus dwaas zijn te scanderen dat we die vreselijke neiging alles te willen veranderen maar eens achterwege moesten laten. Er is trouwens an sich ook helemaal niks mis mee. Het is zelfs verrukkelijk vast te stellen waar onze menselijke nieuwsgierigheid en ontdekkingsdrang reeds toe hebben geleid. Wanneer ik in de bergen kom en er rijst een of andere kanjer van een berg voor me op kan ik me behoorlijk geïmponeerd voelen. Daar word ik altijd even stil van. Maar niet minder onder de indruk ben ik wanneer ik aan de voet van een kathedraal sta. Nauwelijks kan ik me voorstellen dat dit het werk van mensenhan- | |
| |
den is. Honderden kwetsbare handjes die grijpen en vasthouden en duwen. Tot het af is. Tot het hoger en groter en mooier is dan die andere kathedraal in die andere stad.
Voor sommigen is het bouwen van torens en vliegtuigen een teken van typisch westerse hoogmoedigheid. En inderdaad hebben we altijd geleerd: ‘Hoogmoed komt voor de val’. Een onheilspellende uitdrukking die onze brave christenzieltjes moest behoeden voor zondige onbescheidenheid. Maar misschien is die zogenaamde hoogmoedigheid het gevolg van ons vermogen tot creativiteit en innovatie, en dus wezenlijk verbonden met onze natuur. Wij zijn er van nature toe geneigd onze natuur te bevechten, niet om haar te vernietigen, maar om haar te verruimen. Ook Nietzsche ziet de mens als een wezen dat gericht is op groei en daarbij zichzelf voortdurend op het spel zet om zichzelf te overstijgen. De mens is niet wie hij is, hij is wie hij wordt. Hij valt nooit met zichzelf samen, hij draagt in zich de mogelijkheid tot verandering, wat hem de drang geeft zich boven zichzelf te verheffen. Leven is niet egoïstisch in jezelf opgesloten blijven, leven is risico's nemen. Wie zichzelf blijft gaat dood. Een kat die muis eet, blijft leven. Een kat die geen muis eet, gaat dood. Maar de kat die muis eet is nu geen kat meer, het is een kat met muis.
Wanneer blijkt dat geluk niet zonder meer het doel is van onze werkzucht, omdat deze ons welzijn dikwijls eerder in de weg staat dan ten goede komt, wil dit dan zeggen dat geluk er helemaal niets mee te maken heeft? Absoluut niet!
Maar wat is de precieze link tussen al deze factoren, wat heeft verbetering te maken met werken en wat heeft geluk te maken met verbetering? Hoe komt het dat wij denken dat de verbetering van onze situatie ons geluksgevoel zal verhogen? Waarom menen wij die verbetering te bereiken door te werken? En wat heeft dit alles te maken met het verzetten van bergen, het overwinnen van obstakels?
De aristoteliaanse deugdethiek helpt mij een eindje op weg. Kort gezegd komt het beoefenen van de deugden er voor Aristoteles op neer dat de hogere (redelijke) vermogens heersen over de lagere (dierlijke en vegetatieve). In die deugd, de beteugeling dus van de passies en emoties door middel van de rede, actualiseert de mens zijn potentie, realiseert hij zijn mogelijkheden en capaciteiten als menselijk en dus als redelijk wezen. Het geluk is volgens Aristoteles een gevoel dat als vanzelf het beoefenen van de deugden begeleidt en er zo tegelijk het resultaat en het doel van is. Het geluk is dus niet iets wat je rechtstreeks kunt nastreven, maar iets wat je maar vindt doordat je handelen en denken zich richten op het beoefenen van de deugd. Deze daad van actualisering van de potentie zelf is het wat een geluksgevoel verschaft. Anders dan
| |
| |
Nietzsche gaat Aristoteles er wel degelijk van uit dat de mens ernaar moet streven zoveel mogelijk zichzelf te worden. Alle mogelijkheden liggen reeds in hem besloten, ze moeten alleen maar tot uitdrukking komen (actueel worden).
Deze ethiek waarbij geluk gevonden wordt in het beoefenen van de deugd zelf en niet in een of ander resultaat dat met het beoefenen wordt bereikt doet mij denken aan de enorme zandschilderijen die door Tibetaanse monniken gemaakt worden. Ik weet niet precies bij welke gelegenheid ze worden gemaakt en of elke monnik eraan deelneemt, maar in ieder geval is het zo dat een groep van monniken op het dorpsplein gedurende maanden toegewijd werkt aan een enorm zandschilderij. Het is heel precies werk en het vergt een hoge concentratie. Maar wat gebeurt er wanneer het schilderij af is, na maandenlange intensieve arbeid? Het schilderij wordt uitgeveegd tot er niets van overblijft.
Wij mensjes zijn in staat om enorme bergen werk te verzetten. We kunnen onszelf wegen slijpen langs en doorheen de hindernissen die voor onze neus oprijzen. Met het materiaal dat zich vanuit de natuur aandient, zijn we in staat diezelfde natuur te lijf te gaan, om te buigen om er ons eigen werk van te maken. Klaarblijkelijk voelen we ons daar goed bij, vinden we er lust in, anders zouden we het niet blijven doen. Geluk heeft dus wel degelijk iets met het werken te maken, maar dan niet in die zin dat het er het einddoel van uitmaakt, maar dat het er de psychologische motor van is. Mogelijk zijn we daarom zulke onverbeterlijke workaholics.
We werken dus niet om onszelf een betere situatie te schenken en daar bijgevolg gelukkiger van te worden. Nee, we werken puur omwille van de lust van het werken zelf. Omdat we overzicht hebben, mogelijkheden zien, verbanden leggen en het bijgevolg niet kunnen laten aan onze wereld te timmeren, er bruggen te bouwen, bergen te verzetten.
In Amerika hebben vele slachtoffers van de economische crisis allerhande praatgroepen opgericht. Werklozen komen samen om met elkaar te praten over hun situatie, maar vooral om zich aan elkaar op te trekken. Ze verhalen over de eenzaamheid en zinloosheid die hun leven kenmerkt sinds ze werkloos werden. Ze missen de sociale contacten op het werk, de koffieklets in de kantine, de grapjes aan het kopieerapparaat. Maar bovenal schamen ze zich omdat ze ‘de hele dag niets doen’. Om dat gevoel van nutteloosheid te doorbreken en om maar even niet met die vreselijke schaamte alleen te zijn, komen ze samen. Om op die manier hun situatie toch te kunnen aanpakken, om werk te kunnen maken van hun werkloosheid.
Uitspraken uit The Secret spoken door mijn hoofd. ‘You must feel good’. ‘Whatever you are thinking and feeling today is creating your future’. Wat
| |
| |
kunnen dit soort leuzen me bijbrengen? Dat ze ons opzadelen met een verdomd grote verantwoordelijkheid. Wanneer je alles kunt worden en kunt krijgen wat je wilt, dan is mislukking wel een heel bittere pil om te slikken. Het maakt ons fulltime verantwoordelijk voor het eigen geluk. Wellicht is het eerder die zware last die ons ontevreden maakt dan dat ontevredenheid een vertrekpunt zou zijn van waaruit we streven naar een nog niet bereikt geluk.
Het gevaar bestaat dat we bij het verzetten van bergen, andere bulten de hoogte in doen rijzen. Dikke etterende bulten van schuld en schuldbesef. Daarom is het de vraag of we alles wat we kunnen eigenlijk ook wel moeten doen. Betekent het feit dat we iets kunnen realiseren ook dat we het moéten realiseren? Falen wordt in dat geval een ondraaglijke schuld, want niet langer het resultaat van een gebrek aan kunde, maar van een gebrek aan persoonlijke inzet. Natuurlijk is onverschilligheid een te makkelijke route en moeten we proberen het beste te maken van wat we hebben. Maar mogen we onszelf geselen met de gedachte dat we het leed van anderen zowel als van onszelf volkomen aan onszelf te wijten hebben? Mogen we onszelf zoveel verantwoordelijkheid wel op de hals halen? Misschien gaat die ons iets te hoog, die dikke bult van eigen schuld.
|
|