in de andere regio zijn helemaal een innovatie. Vernieuwend is echter ook de politieke strategie die er achter zit. Het is namelijk een trendbreuk in de manier waarop Franstalige politici omgaan met autonomistische uitspraken in politiek Vlaanderen.
Wat die laatste betreft, deden er zich al eerder veranderingen voor. In het verleden werden autonomistische eisen in Vlaams-nationale middens ondersteund door een traditionele nationalistische argumentatie: er is zoiets als een Vlaamse natie die bijgevolg recht heeft op een eigen Vlaamse staat (of minstens op verregaande autonomie). Daarbij was het nodig de essentie van die Vlaamse natie en identiteit ook te definiëren. Toen de autonomie geïnstitutionaliseerd werd, vond je dit ook in grote mate terug in de officiële retoriek van de Vlaamse regering, vooral ten tijde van Luc Van den Bran-de. Culturele ambassadeurs, wielerploegen, verse groenten,... Je kon het zo gek niet bedenken of de minister-president herkende er wel de Vlaamse identiteit in.
Het definiëren van de eigen identiteit gebeurt vaak in contrast met een ‘ander’: een ‘wij’ heeft altijd een ‘zij’ nodig en de ‘zij’ binnen de gecontesteerde Belgische constructie zijn uiteraard de Walen en/of Franstaligen. Vooral de vermeende aanzienlijke culturele verschillen tussen de twee landsdelen werden hierdoor benadrukt. Uit die bevestiging van de eigen identiteit komen dan stereotypen en clichés voort, zowel over zichzelf als over de ‘andere’, die meestal bestaan uit het tegendeel van de eigen-schappen die men aan zichzelf toe schrijft (denk aan de ‘noest werkende’ Vlamingen en de ‘luie’ Walen).
Deze Vlaamse retoriek werd door Franstalige politici en journalisten vooral gecounterd met typisch anti-nationalistische verklaringen die de nadruk legden op het belang van solidariteit. Enigszins paradoxaal leidde dat dan weer evenzeer tot clichés over een nationalistisch en egoïstisch (tot zelfs racistisch) Vlaanderen, dat de solidariteit met het open en verdraagzame Wallonië wou doorbreken.
Ondertussen kwam er echter een wijziging in de Vlaamse houding. Uitzonderingen niet te na gesproken, zijn eisen voor verdere autonomie nu veel meer gestoeld op een rationele bestuurlijke analyse die stelt dat de verschillende socio-economische toestand, maar vooral ook de verschillende beleidskeuzes in Vlaanderen en Wallonië, een gezamenlijk (Belgisch) bestuur onmogelijk maken. De essentiële factor blijft wel het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië, maar binnen een retoriek die ook andere partijen zonder probleem (kunnen) overnemen. Het gaat niet meer zozeer om verschillen in volksaard, maar om verschillen in beleid. De onderliggende stereotypen blijven echter een rol spelen, al verwijzen ze niet meer rechtstreeks en expliciet maar wel nog steeds onrechtstreeks en impliciet naar verschillen in volksaard.
Het beeld van Wallonië dat vandaag in Vlaanderen wordt opgehangen, voldoet dan ook nog steeds aan veel van de traditionele karakteristieken van stereotypen. Typisch voor stereotypen is bijvoorbeeld dat één aspect van een bepaalde realiteit veralge-