Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 744]
| |||||||||||||||||||
PodiumNooit meer tijd verliezen de Proust-tetralogie van Guy Cassiers in deSingelDeze maand toont deSingel de volledige Proust-reeks van topregisseur Guy Cassiers. Het vierde en laatste deel, eerder al te zien op het KunstenFestivaldesArts, zette in mei een zeer welgevormd punt achter een reeks die (te) weinig in de Belgische zalen te zien was, zeker in verhouding tot de juichende recensies. Proust werd meermaals vergeleken met Ten oorlog!, maar de gelijkenis schuilt veeleer in de werkwijze dan in het resultaat. Zoals Luk Perceval en Tom Lanoye het overvloedige tekstmateriaal van William Shakespeares koningsdrama's condenseerden tot drie, sterk verschillende delen, zo brachten regisseur Guy Cassiers, dramaturg Erwin Jans en auteur Eric De Kuyper Op zoek naar de verloren tijd aan de kook, lieten flink wat verdampen en bedachten toen een fascinerende vorm voor wat in de kookpot overbleef. De hele Recherche (Op zoek naar de verloren tijd) in vier delen en twee jaar voor toneel bewerken - het heeft iets van een heldendaad. Toch blijkt, achteraf gezien, dat Cassiers geen geschiktere uitlaatklep voor zijn talent had kunnen vinden. Cassiers is een literair geïnteresseerd, sterk door het intellect gedreven regisseur, die graag een doorgedreven gebruik maakt van multimedia. Die bijzonder rationele aanpak, in combinatie met vaak verbluffende elektronica, doet zijn voorstellingen vaak op het randje van het onpersoonlijke wankelen. Het is aan de acteurs om een tegengewicht te vormen voor | |||||||||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||||||||
ratio en techniek. De Recherche, met zijn hyperrationele ontrafelingen van de diepste en meest complexe emoties die een mens kan voelen, bleek de perfecte tekst voor hem. En ook de multimedia sloten daar naadloos bij aan. Neem bijvoorbeeld de verschillende beeldschermen, die in meerdere voorstellingen van Cassiers een splitscreen-effect opleveren, waarbij je zowel de acteur op de scène als het uitvergrote beeld van zijn hoofd op het scherm kunt zien. Voor een theaterbewerking van de Recherche is die techniek heel nuttig, indien niet noodzakelijk. Bij het lezen van Prousts roman fleuve ben je je altijd bewust van twee stemmen die tegelijk aan het woord zijn: die van de eindeloos naïeve jonge Marcel en die van de lucide analyserende oude Marcel. Het is voor de lezer tegelijk grappig, frustrerend en herkenbaar dat, ondanks de inzichten van de oude Marcel, zijn jonge alter ego vergeet lessen te trekken uit zijn mésaventures. Een grappig voorbeeld: het is vast geen toeval dat de oudere Marcel baron de Charlus in De kant van GuermantesGa naar voetnoot[1] ‘een ouder geworden Apollo’ noemt. Apollo is onder meer de god die bevallige nimfen opjaagt tot ze van pure wanhoop in boomstronken veranderen. Maar het is typisch voor Proust dat de jonge Marcel geen lessen kan trekken uit die juiste analyse, namelijk, dat hijzelf een Daphne is op wie baron de Charlus de jacht heeft ingezet. Al iets ernstiger wordt het wanneer Albertine (of een andere geliefde van Marcel) in beeld komt. Marcel heeft de gewoonte van de ene wanho pige verliefdheid in de andere te rollen. Hij ruilt Gilberte in voor haar moeder, Mme Swann voor Mme de Guermantes en Hare Hoogheid voor Albertine. Steeds weer is er een aanloopperiode waarin het hoofdpersonage zijn geliefde idealiseert, of erger nog: verzint. De oude Marcel weet dat verliefdheid geen kwestie is van personen, maar van denkbeelden. Hij is meermaals verliefd geworden op een denkbeeld, een associatie bij een persoon van vlees en bloed. Die vervorming van het beeld van de geliefde heeft veel te maken met afstand. Om van iemand te houden moet Marcel (of om het even welk ander personage in de cyclus; Swann bijvoorbeeld maakt precies dezelfde vergissingen) obstakels te overwinnen hebben. Naarmate hij meer obstakels uit de weg ruimt en zijn geliefde nadert, vult haar beeld zijn netvlies, waardoor er geen ruimte meer is voor het droombeeld. De realiteit neemt het over van de fantasie, en dan volgen ontgoocheling en tranen. Die afstandelijkheid wordt perfect verbeeld door de projectieschermen, die rare trucs uithalen met de acteurs op de scène. Personen die op flink wat reële afstand van elkaar staan, bevinden zich op de schermen plotseling aan elkaars zijde. De acteurs spelen hierop in door in hun lichaamstaal nog meer afwering te steken dan strikt noodzakelijk is, alsof ze het niet zouden kunnen verdragen dat hun toneel-geliefde een stap dichterbij komt. Echter, terwijl hun lichamen afstandelijkheid uitstralen, onthullen de close-ups van hun gezichten een heel andere werkelijkheid: die van de hunkering naar elkaar. | |||||||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||||||
Proust 2 - De kant van Albertine. Eelco Smits als de jonge Marcel (links) en Paul R. Kooij als de oude Marcel, achter een draaiende hoepel die als projectiescherm kan dienen (foto: Jaap Ruurs)
Afstand en hunkering, geen andere twee abstracties in de Recherche zijn sterker met elkaar vervlochten dan deze. Een prachtig voorbeeld daarvan is het eindeloos uitgesponnen romantische moment in De kant van Guermantes: de eerste kus van Marcel en Albertine. Alsof de vertelling onder normale omstandigheden nog niet traag genoeg vordert, trekt de auteur welbewust aan de handrem en dwingt zijn lezers de scène in slow motion te bekijken: Marcels hoofd beweegt naar dat van Albertine toe. En onderweg gebeurt het: ‘Doordat [...] mijn blikken, naarmate mijn mond de wangen begon te naderen die hem uitnodigend voor een kus werden voorgehouden, meebewogen, zagen ze nieuwe wangen; de hals, van dichterbij, als met een loep waargenomen, vertoonde een robuustheid, in zijn grove korrel, die het karakter van het gezicht veranderde.’ Het droombeeld van verre moet plaats maken voor een hyperrealistisch perspectief van dichtbij. En, typerend voor de beleving van verlangen in de Recherche, daar is de kijkende instantie niet blij om. ‘[...] in dat korte traject dat mijn lippen naar haar hals aflegden, [zag ik] tien Albertines; als was dit ene meisje een veelkoppige godin, | |||||||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||||||
maakte zodra ik er dichterbij probeerde te komen het hoofd dat ik het laatst had gezien plaats voor een ander. Zolang ik het niet had aangeraakt, dat hoofd, zag ik het tenminste, kwam er een lichte geur van over. Maar helaas - want je neusgaten en ogen zitten, voor de kus, al evenzeer op de verkeerde plaats als je lippen er verkeerd voor zijn toegerust - konden mijn ogen ineens niet meer zien, nam op zijn beurt mijn neus, geplet, geen enkele reuk meer waar, en zonder daarmee de smaak van het begeerde roze verder te leren kennen merkte ik, aan die onplezierige tekens, dat ik eindelijk doende was Albertines wang te kussen.’ Het gaat veel te ver te beweren dat de Recherche een giller is, maar af en toe verrast de auteur, in al zijn loden ernst, met een grappige opmerking, en de ‘onplezierige tekens’ die aangeven dat er gekust wordt, vind ik alleszins kostelijk. De belangrijkste relatie uit de Recherche, die van Marcel en Albertine, komt op het toneel niet helemaal tot haar recht. Over Proust 1, 3 en 4 waren de recensenten het met elkaar eens: hier moest met superlatieven gestrooid worden. Over Proust 2 - De kant van Albertine, bestond minder eensgezindheid. Het Rotterdams Dagblad vond het een verbetering: ‘Toch bleef die voorstelling [Proust 1, mc] vooral te bewonderen om de hoogstaande intellectuele constructie die, zoals wel vaker bij Cassiers, geen daadwerkelijke voelbare emotie bevatte. Daarvoor was deze technische meesterproef toch iets te afstandelijk. In Proust 2 lijkt de geest in de machine gevaren’. De recensent van De Standaard liet er dan weer geen twijfel over bestaan dat Proust 2 een losse flodder was. Ook naar mijn aanvoelen is Proust 2 het zwakste deel uit de reeks. Ik geloof evenwel niet dat het alleen ligt aan het veeleer makke spel en de dito ‘visuals’ in deze voorstelling, maar aan het stof dat op dit deel van de Recherche is neergedaald. De liefde die Marcel Albertine toedraagt is zo verstikkend, om niet te zeggen repressief, dat je je moeilijk kunt voorstellen dat iemand dit langer dan een week verdraagt. De onbenullige manier waarop Albertine om het leven komt, alsof niet alleen haar minnaar maar ook haar schepper genoeg van haar had, is een anticlimax, na honderden bladzijden liefdesverdriet. Boeken waarin Albertine een belangrijke rol speelt, zoals In de schaduw van de bloeiende meisjes, De gevangene en De voortvluchtige, worden heel spaarzaam gebruikt in de theaterbewerking. Veel meer klemtoon ligt op het verhaal van Marcels jeugd (Com-bray), de figuur van Swann (Een liefde van Swann), van baron de Charlus en de wereld van de salons (allebei De kant van Guermantes). Deel 4 leunt vooral op De tijd hervonden, het slotdeel én de memoires van Céleste Al-baret, de huishoudster van Proust zelf. Hunkering, het immense verlangen - het is zo belangrijk in de Recherche en het is blijkbaar moeilijk over te brengen op de scène. Zelfs in vier, soms lange theateravonden kun je niet het oceaanachtige proza van de cyclus imiteren. Verlangen is bij Proust een | |||||||||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||||||||
zaak van honderden pagina's, tot je als lezer op het punt staat te schreeuwen: ‘Dit heeft geen zin, man! Laat haar toch met rust!’ De hoeveelheid lettertekens die aan één onderwerp of één belevenisje besteed worden is een grote troef van de Recherche. (Hetzelfde geldt trouwens voor de haarfijne analyse van de salons die Marcel bezoekt. In De kant van Guermantes worden zo'n driehonderd bladzijden gewijd aan typeringen van handelingen van salonbezoekers, eerst bij Mme de Villeparis, daarna bij Mme de Guermantes. Ook het salon van de Verdurins (in Een liefde van Swann) is er nog. Cassiers, Jans en De Kuyper hebben al die salons met elkaar versmolten, tot er één lange salonscène ontstond in Proust 3 - De kant van Charlus. Daardoor mis je de toenemende teleurstelling van Marcel, die telkens hoopt dat die andere, hogergeplaatste salon wél interessante mensen zal herbergen - hoop die nooit wordt ingelost. En je mist de frustratie van de lezer, die Marcel enig inzicht ziet verwerven, waarna hij het onmiddellijk weer overboord gooit en zijn hart aan een nieuwe fata morgana verpandt. Zoals Erwin Jans in een voorbeschouwing bij Proust 1 schreef: ‘De initiatie in de wereld van de liefde en de passie wordt uiteindelijk een initiatie in de jaloezie, de manipulatie en de perversie’. Dat is iets wat de lezer/ toeschouwer veel sneller inziet dan Marcel.)
Proust 3 - De kant van Charlus. Een moment in de salons, met (vinr) Joop Keesmaat als baron de Charlus, Fania Sorel, Marlies Heuer, Katelijne Damen en Tom Van Bauwel als Robert de Saint-Loup (foto: Pan Sok)
De doorgedreven condensatie is nog op andere punten in de Proust-tetralogie een probleem. Natuurlijk is | |||||||||||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||||||||||
het waar dat deze zee van proza enkele heel basale grondstromingen kent, maar als je die aanschouwelijk wil maken, kantelt het geheel verraderlijk naar de karikatuur. Zo zitten er in de boeken al opmerkelijk veel personages met homoseksuele neigingen, maar in Cassiers’ versie lijkt het wel alsof er alleen maar gillende homo's en verraderlijke lesbo's op het podium staan. Baron de Charlus, de conciërge Jupien, Robert de Saint-Loup, de dochters van de musicus, ja zelfs de beminnelijke Albertine verklapt giechelend dat ze wel eens haar hetero-boekje te buiten is gegaan. Het proustiaanse universum verkleint tot een Cage aux Folles, en daar is weinig bij gewonnen. Ondanks het multimedia-spektakel is Proust overwegend literatuur. De toeschouwer moet zich durven laten wiegen door de immense volzinnen. Toch bevatten de vier voorstellingen enkele beelden die je niet gauw zult vergeten. Die beelden sluiten aan bij de tekst, komen op ingenieuze wijze tot stand en zijn (ik zou het haast vergeten) uitzonderlijk mooi. Zo is er de jurk van Albertine. Met behulp van een onopvallende kabel stijgt Albertine op en kantelt. Haar veellagige jurk plooit open, tot er een volumineuze bloem boven de speelvloer hangt. Het beeld sluit aan bij Marcels visie op Albertine: hij is hebberig, alsof zij een object is, een versiering die hij koste wat het kost in huis wil halen. Van de bloem is het echter een kleine stap naar de seksualiteit, zoals in de prachtige openingsmetafoor van Sodom en Gomorra, waarin de verleidingsscène tussen baron de Charlus en conciërge Jupien wordt verbonden met het seksleven van bloemen. Acteur Steven Van Watermeulen speelt een Jupien zoals je hem totaal niet verwacht: met bloemachtige versieringen aan de polsen, die hem, als hij met de armen wappert, het uitzicht van een absurd insect geven. Cassiers legt ten slotte nadruk op het verlorene van het tijdvak dat Proust gedetailleerd beschreven heeft. Zowel in Proust 1 - De kant van Swann als Proust 3 - De kant van Charlus wordt ruimte vrijgemaakt voor de Eerste Wereldoorlog als kantelmoment. Patser Robert de Saint-Loup eindigt aan het front, terwijl Proust pekzwarte, cynische scènes uit het oorlogsleven in de grote stad optekent. Dat, en de keuze om de reeks te laten eindigen met de woorden van Céleste Albaret en niet van Proust zelf, drukt de toeschouwer met de neus op de feiten. Wat we enkele ogenblikken geleden nog zagen... al die weelde, die vreemde gebruiken, die tijd van fijnzinnige en lichtjes redundante bespiegelingen... die is achter de rug. Het is verloren tijd. Maar wie Proust gelezen of Proust gezien heeft, weet dat tijd nooit verloren gaat. De wisselvalligheid van het geheugen kan je opeens een paar decennia terug in de tijd gooien. En die gedachte - dat het leven toch een mooie fond van indrukken in ons achterlaat - is zeker opwekkend. Met Proust heeft Guy Cassiers ons eraan herinnerd dat we nooit tijd verliezen. □ Mark Cloostermans | |||||||||||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||||||||||
Het ro theater speelt Proust 1 op 20, Proust 2 op 21 en 22, Proust 3 op 23 en Proust 4 op 24 september in de Singel te Antwerpen. Reservatie: 03/248.28.28. Info: www. desingel.be en www.rotheater.nl | |||||||||||||||||||
BibliografieDe boeken: Op zoek naar de verloren tijd
De voorstellingen: Proust
| |||||||||||||||||||
‘Vliegtuigen zien er dezer dagen in de lucht anders uit’
| |||||||||||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||||||||||
jaren genomineerd voor de prestigieuze Booker Prize; in 1998 werd deze prijs hem inderdaad toegekend, voor Amsterdam. Toch wordt dit boek door de critici doorgaans niet als zijn beste beschouwd: die lof gaat meestal naar Atonement (2001). Atonement begint in 1935, als de dertienjarige Briony Tallis getuige is van gebeurtenissen die zij in haar kinderlijke onschuld niet begrijpt. Juist omdat zij deze gebeurtenissen verkeerd opvat, is zij er de oorzaak van dat Robbie, de geliefde van haar oudere zus, ten onrechte wordt veroordeeld voor een misdaad, begaan op het landgoed van haar familie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog doet Briony boete voor het leed dat zij, ongewild, heeft veroorzaakt, door als verpleegster te zorgen voor de gewonden die vanuit Duinkerken naar Engeland worden teruggebracht. Een van de soldaten die in Frankrijk vecht is Robbie; McEwan geeft een indringende beschrijving van zijn helletocht naar Duinkerken. Atonement is een meeslepend boek over kinderjaren, liefde en oorlog. Het knappe is dat de auteur in het laatste hoofdstuk een onverwachte, maar geloofwaardige draai aan zijn verhaal geeft. Die wending plaatst de vertelling in een heel nieuw perspectief, en maakt Atonement inderdaad tot een hoogtepunt in het oeuvre van Ian McEwan. Begin dit jaar verscheen dan zijn nieuwste roman, Saturday. Onderwerp van dit boek vormen de gebeurtenissen op één zaterdag in het leven van Henry Perowne. Perowne, achtenveertig jaar oud, is geslaagd in het leven: hij is een toegewijd en succesvol neuro-chirurg, gelukkig getrouwd met zijn grote liefde Rosalind die op haar beurt een goede baan als advocate heeft, vader van twee veelbelovende kinderen - een dochter, Daisy, van wie een eerste dichtbundel op het punt staat te verschijnen; een zoon, Theo, die naam maakt als uitzonderlijk getalenteerd bluesmuzikant -, woonachtig in een prachtig huis in het centrum van Londen, en in materieel opzicht gaat het hem meer dan voortreffelijk. De zaterdag waarop het boek zich afspeelt is niet zo maar een zaterdag: het is zater-dag 15 februari 2003, de dag waarop in Londen de grootste vredesdemonstratie ooit in Engeland plaatsvond. Onder het motto ‘Niet in mijn naam’ protesteerden die dag volgens de politie een half miljoen, volgens de organisatie twee miljoen mensen tegen de steun van de Engelse premier Tony Blair aan het Irak-beleid van de Amerikaanse president George W. Bush, en tegen de - toen nog - dreiging van een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten. Deze demonstratie vormt een onderstroom in de roman: op de televisie ziet Perowne de voorbereidingen op, het verloop en de nasleep van de betoging; tussentijds - op weg naar zijn wekelijkse squash-wedstrijd met Jay Strauss, de anesthesist met wie hij nauw samenwerkt - wordt hij in zijn auto opgehouden door de demonstratie; en met Strauss en, later, met zijn dochter voert hij heftige discussies over de vraag of ingrijpen in Irak wel of niet gerechtvaardigd is, of hij niet aan de demonstratie had moeten deelnemen. In deze beide discussies neemt Perowne verschillende standpunten in: tegenover zijn dochter verdedigt hij het standpunt dat hij tegen-over Strauss aanviel. Daaruit blijkt niet zozeer dat hij inconsequent is, maar wel | |||||||||||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||||||||||
hoe moeilijk hij het vindt een standpunt te bepalen: hij ziet zowel overtuigende argumenten vóór als tegen een mogelijk ingrijpen. Hij prijst zich dan ook gelukkig dat hij een toeschouwer in de politiek is, en niet de beslissingen hoeft te nemen in dit soort kwesties - in vergelijking met politiek is neurochirurgie een zeker en eenvoudig beroep... Over een jaar of vijf zal wel duidelijk zijn wat de juiste beslissing is, merkt hij tot woede van zijn dochter op. De vredesdemonstratie is een van de middelen waarmee McEwan het contrast tekent tussen de gelukkige, bijna probleemloze microkosmos van het gezin Perowne en de buitenwereld met al haar problemen. En door dit contrast stelt hij wezenlijke morele vragen aan de orde: in hoeverre heeft een mens het recht zich terug te trekken in zijn microkosmos, te genieten van zijn persoonlijk geluk, en zich te isoleren van de buitenwereld? In hoeverre dient een mens zich betrokken te voelen bij, of zelfs verantwoordelijk voor, de problemen van die buitenwereld, hoe machteloos men zich als individu ook kan voelen tegenover die complexe problemen? Saturday begint in de vroege ochtend, als Henry Perowne wakker wordt en, omdat hij de slaap niet meer kan vatten, uit het raam van zijn slaapkamer kijkt. Aan de hemel ziet hij een vreemd verschijnsel, waarvan hij eerst denkt dat het een komeet is, maar dan meent hij - als hij het verschijnsel heeft herkend als een brandend vliegtuig - dat het gaat om een aanslag op de Engelse hoofdstad, die vanwege de Engelse steun aan het Amerikaanse buitenlandse beleid immers een doelwit bij uitstek is voor terroristen. Vliegtuigen zijn tegenwoordig immers niet enkel transportmiddelen, maar ook mogelijke wapens. Later op de dag hoort hij op het nieuws dat het een Russisch vrachtvliegtuig betrof dat te kampen had met machinepech; de toevoeging dat de inwoners van Londen geen enkel gevaar hadden gelopen omdat alle juiste procedures zijn gevolgd stelt hem niet gerust, maar heeft juist het tegenovergestelde effect. De sfeer van dreiging die McEwan in deze openingsscène opbouwt, zet de toon voor de hele roman: steeds is er de onderhuidse dreiging dat de veilige, gelukkige microkosmos van het gezin Perowne elk moment, door wat voor oorzaak ook, kan worden vernietigd. In de loop van de dag wordt deze dreiging concreet: op weg naar zijn squashwedstrijd krijgt Perowne een aanrijding - en de drie inzittenden van de andere auto komen niet uit hun voertuig om verzekeringspapieren uit te wisselen. Zij willen Perowne een aframmeling geven. Hij weet dit te voorkomen door de leider van het drietal, door de anderen Baxter genoemd, te verne-deren: hij ziet dat deze de symptonen van een erfelijke ziekte vertoont en stelt hem vragen over zijn medische conditie en over zijn vader. Baxter voelt zich betrapt en verliest het initiatief, en daarmee het gezag over zijn kompanen, die hem prompt in de steek laten. Perowne komt er met de schrik van af, maar als hij later die dag aan zijn zoon Theo vertelt wat hem is overkomen, waarschuwt deze hem: hij heeft Baxter in zijn trots gekrenkt, en juist dan worden types als hij gevaarlijk. Na de confrontatie met Baxter vervolgt Perowne zijn dag: hij speelt zijn squashwedstrijd, doet inkopen voor het diner dat hij 's avonds zal | |||||||||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||||||||
bereiden voor zijn gezin en zijn schoonvader - de beroemde dichter John Grammaticus -, hij bezoekt zijn demen-terende moeder in een verpleeghuis en gaat luisteren naar de repetitie van de band van zijn zoon. Maar steeds blijft de onderhuidse dreiging voelbaar: tijdens de squashwedstrijd beseft hij hoe broos het menselijk lichaam is, hoe zijn bestaan van het ene op het andere moment door een aandoening volkomen zou kunnen veranderen. En gedurende het bezoek aan zijn moeder, ooit een uitstekend zwemster, voelt hij eens te meer hoe kwetsbaar een mens is. Vlak voor het diner, dat in het teken staat van een familiereünie omdat Daisy die dag terugkeert van een verblijf in het buitenland, slaat de dreiging dan echt toe: Baxter, uit op wraak, weet met een trawant het huis van Perowne binnen te dringen, en gijzelt hem, zijn gezin en zijn schoonvader. Deze gijzeling krijgt een onverwachte afloop - die ik hier niet zal prijsgeven. Saturday is een even knappe als belangrijke roman. Belangrijk is hij ten eerste, omdat McEwan morele vragen oproept die kenmerkend zijn voor onze tijd, waarin we door de massamedia op de hoogte zijn van gebeurtenissen overal ter wereld - en ons juist daardoor geroepen voelen een standpunt in te nemen tegenover die gebeurtenissen. Bovendien, omdat de idee dat we ons kunnen terugtrekken in een veilige microkosmos door McEwan genadeloos wordt weerlegd - het besef dat die veilige microkosmos van het ene op het andere moment kan worden vernietigd is na de aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon alleen maar sterker geworden, zo benadrukt McEwan. Of we willen of niet, ook het leven in een gelukkig gezin staat sindsdien in de schaduw van de aanhoudende dreiging van het internationale terrorisme... Eenvoudige antwoorden op deze problematiek zijn er niet, evenmin als op de zo complexe problemen in de internationale politiek. Het is een knappe roman, omdat hij een volstrekt overtuigend portret tekent van een neurochirurg door hem ook de taal van een medisch specialist te geven - ook al is diens jargon voor de lezer soms een raadsel, het is alleszins voorstelbaar dat de communicatie tussen medisch personeel op deze manier verloopt. Ook schetst McEwan niet alleen de dreigende atmosfeer van de roman met verve, maar ook het daarmee zo contrasterende geluk van Perowne, bijvoorbeeld in zijn verlangen naar zijn vrouw Rosalind: juist omdat de liefde met haar zo vertrouwd is, verlangt hij niet naar andere vrouwen. Ten slotte beschrijft McEwan het bezoek van Perowne aan zijn dementerende moeder bijzonder indringend: hij toont de ambivalente gevoelens van Perowne - tegenzin en mededogen strijden om voorrang -, en heeft op een prachtige wijze oor voor de holle taal van zijn moeder. Met Saturday bevestigt Ian McEwan opnieuw zijn reputatie: hij is inderdaad een van de belangrijkste schrijvers in het hedendaagse Engeland. □ Herman Simissen Ian McEwan, Saturday, Jonathan Cape, Londen, 2005, 280 blz., E 17,99 (22,95 euro), ISBN 0-224- 07299-4. Onlangs verscheen een Nederlandse vertaling, getiteld Zaterdag, van Rien Verhoef, uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 2005, 17,90 euro, ISBN 90-6169-747-6. |
|