Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 714]
| |
‘Waarover we niet zwijgen kunnen, daarover moeten we spreken’
| |
[pagina 715]
| |
labyrint van de Minotaurus is, of onze eigen mini-terra in de eindeloosheid van het universum, het doet er niet echt toe. Aan deze plek zitten we met z'n allen vastgekluisterd, en het lijkt er niet op dat we hier snel weg komen... of we moesten kunnen vliegen. | |
Verloren in een onmetelijke en zinloze leegteDe fascinatie voor de onbegrensde weidsheid van de derde dimensie lijkt wel een universeel menselijk verschijnsel. Zo ook blijft niemand onverschillig bij de aanblik van een heldere sterrenhemel. Toch blijft het moeilijk het gevoel los te laten dat wij ons in het centrum van dat alles bevinden. Sinds Copernicus, Galilei, Keppler en Newton weten we nochtans hoe de aarde en de andere planeten rond de zon draaien. Intussen weten we ook dat de melkweg, die band van sterren die zich boven ons uitstrekt, onze eigen galaxie van wel honderd miljard sterren is, uitgesmeerd in een platte spiraal. En daarrond en ertussen is er alleen maar open leegte, zwart en koel, en het besef dat er naast onze galaxie misschien nog wel honderd miljard andere sterrenstelsels zijn... We kunnen er alleen met open mond naar staren, als eenzame reizigers aan de reling van een reuzenpakketboot op drift in die oceaan van bijna niets. Een oceaan die nog steeds al maar sneller uitdijt in alle richtingen, en waarin wij onze jaarlijkse rondjes varen rond ons eigen kleine zonnetje, onbetekenend tegenover een onverschillige onmetelijkheid - ‘immensité indifférente’ zoals Jacques Monod het zeiGa naar eind[1] -, een onmetelijkheid die zich uitstrekt in tijd en ruimte, en alle maatstaven van onze dagelijkse belevingswereld ver te boven gaat. Als er dan al een ‘Dieu Horloger’ is, een ‘God Uurwerkmaker’ die hier achter zit, dan zijn wij nooit meer dan een onooglijk stofje in zijn raderwerk voor giganten, en voor we het weten is er een of andere microbe, vrachtwagen of vloedgolf die ons weer wegvaagt. In de grote klokkenstad van onze Uurwerkmaker wonen we in een onbetekenende zijvleugel van een onopvallend bijgebouwtje in een doordeweekse buurt - of moet ik zeggen ‘doorde-eeuwse’. Is het vandaag dan ook niet een beetje pretentieus nog te beweren dat wij hoe dan ook de zin en toekomst van deze verpletterende uitbarsting van materie en energie zijn, die al meer dan tien miljard jaar aan de gang is? Trouwens, de kwestie geldt in twee richtingen: het gaat er niet alleen om wat onze betekenis is in dit universum; de vraag is ook: wat betekent dit universum écht voor ons en voor de dingen die ons bezighouden? Want in onze innerlijke tweestrijd rond een ethische keuze die we hier en nu of morgen moeten maken, zal een toevallige komeet of supernova ons geen nieuwe inzichten aanreiken. De enige betekenis die we daarin kunnen vinden, kan hoogstens de betekenis zijn die wij er zelf in | |
[pagina 716]
| |
leggen. Kometen spreken geen taal van menselijke gewetensstrijd of godsverbondenheid. Kometen zijn klompen vuil ijs die gewoon hun baantjes trekken, in de meest onderkoelde betekenisloosheid. Anders gezegd: ons lot staat niet in de sterren geschreven. Andere vorsers uit ons labyrint hebben immers aangetoond dat lotsbestemming of predeterminatie gewoon fysiek onmogelijk is. De kwantummechanica van Max Planck, Albert Einstein, Niels Bohr, Werner Heisenberg en Erwin Schrädinger heeft ons geleerd dat de kennis van het heden nooit voldoende kan zijn om de toekomst te kennen. Als je het een beetje mechanisch wil uitdrukken: stel dat de geschiedenis van ons universum een grote pooltafel met haast oneindige afmetingen is, en met een paar miljard biljartballen. Predeterminatie zou dan willen zeggen dat je in de oerstoot van de keu alle informatie zou kunnen stoppen om het toekomstige traject en alle botsingen van elk van de ballen over de komende miljarden jaren precies te berekenen. Maar om vandaag nog een precisie van de orde van een subatomair deeltje, een elektron, of een quark te behouden, kun je nagaan dat de ‘oer-stoot-precisie’ kleiner of fijner moet zijn dan dat. Kleiner dus dan de - zeg maar - korrelgrootte van de materie zelf aankan. Een biljart-God die via dit mechanisme heeft vastgelegd dat ik nu achter mijn computer zit te tikken, of dat ik straks mijn broeder zal vermoorden,... zou wel een erg raar spelletjes met ons aan het spelen zijn. Ik kan dan ook niet geloven - in alle betekenissen van het woord - in predeterminatie... en dus ook niet in voorzienigheid. Wetende wat ik nu weet, zal ik dat ook nooit meer kunnen. | |
Wetenschap als een kruiswoordraadselEr valt nog wel wat meer te ontdekken in dit labyrint. Met name dat dit labyrint veel minder labyrintisch is, minder onkenbaar dus dan men altijd had gedacht. De wereld rondom ons is behoorlijk begrijpbaar geworden. We spreken al lang niet meer van het mysterie van de natuur of het mysterie van het leven. Volgens de Amerikaanse filosofe Susan HaackGa naar eind[2] is wetenschap bedrijven als het oplossen van een kruiswoordraadsel. De vraagstelling of probleemstelling is wat we waarnemen en willen verklaren. Bijvoorbeeld: 4 horizontaal: ‘waarom appels op de grond vallen, 10 letters’. Isaac Newton heeft dat woordje ingevuld: ‘gravitatie’. Maar in dat hoekje van het kruiswoordraadsel stond al heel wat. Op 4 verticaal: ‘vorm van de planetenbanen, 6 letters’, had Keppler al ‘ellips’ ingevuld. En er stond ook al ‘heliocentrisme’, een bijdrage van Copernicus en Galilei. En zo is elke ontdekking, elke nieuwe theorie een toevoegsel aan het grote netwerk van kennis. Het geeft toch telkens weer een kleine kick als een lang woord in een kruiswoordraadsel mooi op zijn plaats past, of als je het hele roostertje vol hebt. Het laat ons iets | |
[pagina 717]
| |
verstaan van de kick van de wetenschapper die op een nieuwe theorie stuit waarmee allerlei verschijnselen waarmee men tot dan toe aan het worstelen was, nu plots in een nieuwe samenhang netjes op hun plaats vallen. Je begrijpt de vreugde van Archimedes die ‘eureka’ roepend uit zijn bad springt en naakt de straat oprent. Het kruiswoordraadsel van wetenschap en technologie is inmiddels ettelijke voetbalvelden groot geworden, met allerlei vakgebieden en domeinen die - in het beste geval althans - mooi op elkaar inhaken. | |
Een mensbeeld uit bladerdeegHet beeld dat wij vandaag van de mens hebben, bestaat uit zo'n reeks op elkaar inhakende verklaringsmodellen. Vooreerst zijn wij materie. Wij zijn gemaakt uit sterrenstof, kinderen van de Big Bang, en als dusdanig zijn wij in die diepste laag van ons zijn schatplichtig aan de wetten van de fysica: de astrofysica, de deeltjesfysica en de kwantummechanica. We zagen al dat de vreemde gedragswereld van de kwantummechanica ook onvoorspelbaar is, en dat die onvoorspelbaarheid dus in onze zijns-wijze ingebakken zit. De volgende laag van complexiteit is die van de chemie. Onze moleculen gehoorzamen aan de wetten van de (bio)chemie, en die opent dan ook een eigen nieuw domein in het kruiswoordraadsel, maar een dat wel heel goed aansluit bij het vorige. Maar we zijn natuurlijk niet alleen scheikunde, we zijn levende wezens. Zoals ik al zei: het mysterie van het leven is al lang helemaal geen mysterie meer. Het leven is een organisatievorm van biochemische bouwstenen, die op een bepaald moment op een goede vondst zijn gestoten, namelijk op een manier om zichzelf te kopiëren, te repliceren. Dankzij de theorie van de complexe systemen, de ‘dissipatieve structuren’ van de Belgische Nobelprijswinnaar Ilya PrigogineGa naar eind[3], begrijpen we nu dat deze biochemische soep spontaan de neiging heeft zich te organiseren. Het ontstaan van leven wordt, zo weten we nu, vanaf een zekere graad van complexiteit in een chemisch mengsel zo goed als onvermijdelijk. Nu, wij mensen zijn voortgesproten uit de dierlijke tak van de levensboom (daarnaast heb je nog de planten, de eencelligen, de bacteriën,...). Om onszelf te verklaren, leggen we er dus weer een laag bovenop: de laag van de dierkunde of zoölogie. Het loont de moeite hier even stil te staan bij dit meerlagige model. We zijn bezig de pate feuilletee, de bladerdeeg, te maken van de bodem van het ‘mensbaksel’, zeg maar: zijn materieel substraat. Het beste moet natuurlijk nog komen: het beslag, de bovenbouw van de psychologie, de intelligentie, de creativiteit, en als kers op de taart de spirituele en religieuze dimensie van de mens. Maar even terug naar onze bladerdeeg- | |
[pagina 718]
| |
bodem. Neem bijvoorbeeld de laag van de biochemie. We kennen daarin een reeks wetmatigheden, gedragspatronen: hoe koolstofketens gebouwd worden, bepaalde ruimtelijke vormen aannemen, met elkaar interageren, de werking van enzymen die een keten van welbepaalde reacties gaan versnellen, katalyseren. Die wetmatigheden vertegenwoordigen dus een eigen kennisdomein in onze kruiswoordwereld, een biochemisch begrippenapparaat dat beschrijft wat er tussen de eiwitten, koolhydraten en zo meer gebeurt. Daaronder is er een reeks van verklaringsmodellen die teruggrijpt naar het begrippenapparaat van de onderliggende lagen. Als koolstofketens zich zus of zo gedragen, dan is dat omdat het koolstofatoom niet minder dan vier elektronen op zijn buitenste schil heeft die met elkaar of met andere atomen in elektrochemische interactie kunnen gaan, enzovoort. In de andere richting, naar boven toe, is het gedrag van de biochemische moleculen dan weer de verklaring van biologische wetmatigheden: van de cellen en de organen, die op hun beurt de gedragingen van organismen verklaren. Dat noemen we de fysiologie, met weeral een nieuw begrippenapparaat en eigen wetmatigheden. Maar laten we wel wezen: de begrippen waar ik het over heb zijn begrippen die wij mensen aan die wetmatigheden hebben toegekend. Anders gezegd: de scheikunde formuleert haar eigen wetten niet, hanteert geen woorden, maar doet gewoon haar ding. Maar er is meer: de informatie die tussen moleculen wordt uitgewisseld, de betekenissen - als we dit woord al kunnen gebruiken - waar het hier om gaat, zijn aan de orde in de fysicochemie: aantrekking tussen elektronen, en meer van dat soort abstract chemisch gedoe, maar in de verste verte niets wat ook maar in de buurt komt van de betekenissen die voor ons relevant zijn, zoals aantrekking tussen mensen, of verantwoordelijkheidszin, motivatie, schoonheid of vergevingsgezindheid, om er maar een paar te noemen. Evenmin zijn bijvoorbeeld bacteriën, eencelligen, kortom, de organismen die qua complexiteit zijn blijven hangen in de onderste lagen van het bladerdeeg van onze taartbodem, daar al aan toe. Zij hebben niet de instrumenten, niet het vocabularium, niet de taal om dit soort begrippen te hanteren. Deze dingen bestaan voor hen gewoon niet. Maar, en dat is mijn punt, als de procestheologen (Whitehead, en hun navolgers, met als grootste proponent in Vlaanderen Jan Van Der Veken) het hebben over God als de diepste grond van mijn bestaan, of - ik citeer Roger Lenaers - ‘de diepste grond van de hele kosmische evolutieve werkelijkheid’Ga naar eind[4], dan kunnen zij het zeker niet hebben over deze basislagen uit onze eigen materiële opbouw, op straffe van God te reduceren tot betekenis-loze (letterlijk) scheikunde of fysica. Waarop dit soort terminologie dan wél slaat, is mij echter nog niet duidelijk. Indien men veronderstelt dat de hedendaagse mens zin en inspiratie | |
[pagina 719]
| |
kan putten uit iets dat als ‘de diepste en actieve kern van elk kosmisch proces’ wordt beschreven, dan maakt men inderdaad een totaal ongewettigde sprong over minstens vijf à zes organisatieniveaus van de materie heen, en dus over evenzoveel betekenislagen. | |
Het kruiswoordraadsel als een keurslijf voor ons denkenLaten we even terugkeren naar de metafoor van het kruiswoordraadsel, want die is ook nog om een andere reden gekozen, namelijk omdat hij duidelijk aantoont dat als we de wereld willen begrijpen, we niet om het even wat kunnen aannemen. Het is, met andere woorden, niet echt een kwestie van geloof. Laten we een voorbeeld nemen: de auto. Welnu, en dat zal niemand verwonderen, het bouwen en veilig laten rijden van een auto is gebaseerd op een waaier van wetenschappelijke inzichten en technologieën: mechanica, metallurgie, ballistiek, elektriciteit en elektronica, petrochemie, enzovoort, en natuurlijk, wanneer we het hebben over baanvastheid, komt ook de zwaartekracht (de gravitatie) in het geding. Het stuk kruiswoordraadsel waarop de auto - maar even goed het vliegtuig - kan terugvallen, is helemaal ingevuld en bestrijkt dus een heel aantal domeinen, die bovendien goed in elkaar passen. Dat is dus intellectueel erg bevredigend, maar wat meer is, je kunt er ook voor het prak-tische bestaan rustig op vertrouwen. Anders gezegd, je vertrouwt je leven eraan toe zonder overdreven angst of wantrouwen. Nu zijn er sommige mensen die beweren dat bepaalde meditatietechnieken of sommige fakirs de zwaartekracht kunnen overwinnen (‘levitatie’). Maar het invullen van het woord ‘levitatie’ in de plaats van ‘gravitatie’ in het kruiswoordraadsel heeft een hoge prijs. Je durft gewoon niet meer in je auto stappen: stel dat je aan het stuur, in een meditatieve bui, een verheven gedachte krijgt, en voor je het weet hang je in de bomen. Akkoord, ik maak er een beetje een karikatuur van, maar het concept levitatie vloekt vandaag zozeer met de gigantische massa aan kennen en kunnen die we hebben opgebouwd, dat gelijk wie die een beetje kennis heeft van deze wetenschappelijke inzichten hoe dan ook niet meer in staat is de idee serieus in overweging te nemen. De kostprijs, namelijk het aantal concepten dat zou moeten herzien worden in het ‘kenniskruiswoordraadsel’, is gewoon onevenredig hoog. Het is dus wel duidelijk: not anything goes! | |
Het filosofisch nihilisme van DarwinVooraleer we overgaan naar de hogere lagen van ons mensbeeld, wil ik het toch nog hebben over Charles Darwin, en het gedachtegoed dat naar hem wordt genoemd: het darwinisme. Sinds 1859, toen Charles Darwin | |
[pagina 720]
| |
zijn The origin of species publiceerde, is het een manier van denken geworden die in vele lagen van ons bladerdeeg een ommekeer heeft veroorzaakt. Darwin heeft ons alleszins eerst en vooral een zeer aardse voorgeschiedenis geschonken. Onze stamboom gaat in rechte lijn terug naar de jeugdjaren van onze planeet, een kleine vier miljard jaar geleden. Dat is vierduizend maal duizend maal duizend jaar, en dat is naar biologische maatstaven een onvoorstelbaar lange tijd. Ondanks de traagheid en de blindheid van de evolutionaire processen is er toch een ongelooflijke waaier interessante creaturen uit ontstaan, onder meer omdat er zo ontiegelijk veel tijd voor trial and error is geweest. Het is hier niet de geschikte gelegenheid om het darwinisme in al zijn fascinerende rijkdom uit de doeken te doen. Misschien alleen dit: zij die beweren dat het maar een mogelijke zienswijze is, naast bijvoorbeeld het creationisme - zoals in sommige Amerikaanse staten wordt onderwezen -, zijn hetzij intellectueel oneerlijk, hetzij niet gehinderd door enige kennis terzake. Want de evolutionaire kruiswoordpuzzel past bijzonder stevig in elkaar en in het geheel van de ermee in aanraking komende wetenschaps-takken. Tot zover de wetenschappelijke betekenis van Darwin.
De belangrijkste implicatie van Darwins werk is echter niet biologisch, maar wel filosofisch. Want Darwin schonk ons niet alleen een verleden, hij nam ons ook definitief onze toekomst af. Wat Teilhard de Chardin - nochtans zelf paleontoloog - ook beweert, de schepping blijkt dus aller-minst een opgaande lijn te zijn, naar een sinds de aanvang der tijden gepland verschijnsel mens, dat ten slotte zal opgaan in het punt omega van een totaal vergeestelijkt bestaan. De keiharde realiteit van het evolutionaire gedachtegoed is dat het gedachteloos isGa naar eind[5]. Dat noopt ons tot enige bescheidenheid: zolang de mens op dit ondermaanse niet was verschenen, was er niets, hoezeer we onze paleontologische archieven ook doorzoeken, absoluut niets dat erop wees dat dit verschijnsel hoe dan ook was voorzien of gepland. Niet meer of niet minder dan de vleermuis of de zeeanemoon. Want dit is immers de dwaze logica waarop je stuit als je het darwinisme consequent doordenkt: de ontologie wordt gewoon een tautologie. Al wat is, is wat er nog niet niet meer is. Anders gezegd: wat er vandaag leeft, is gewoon wat er blijkbaar ontstaan is door dom toeval en, opnieuw blijkbaar, nog niet uitgestorven is door domme pech. Kortom, na Darwin hebben we alleen nog een verleden, en wat resten ervan in het heden. En daarmee is de kous af, tenminste wat onze biologische natuur betreft. Exit teleologie. Dat is wel even wennen, want deze filosofische consequentie van de evolutieleer is, hoewel onvermijdelijk, nog niet breed aanvaard of gekend, misschien precies omdat zij een veel grotere ommekeer in ons denken impliceert dan het werk van Darwins tijdgenoot Nietzsche. | |
[pagina 721]
| |
De mens als een door geestelijk leven gekoloniseerde aapBlijkbaar ontstonden uit die eindeloos lange generatieketen stilaan ook soorten die op een sociaal ingesteld overlevingsinstinct waren gestoten, en er goed bij zijn gevaren. Meer ogen en neuzen om voedsel te vinden of de vijand op tijd te ontwaren, betekende meer nakomelingen... Zo ook bij onze onmiddellijke voorouders, de primaten. Bij hen zien we inderdaad een aantal sociale trekjesGa naar eind[6]. Neem bijvoorbeeld de chimpansees en bonobo's: zij hebben een zin voor het rechtvaardige, bijvoorbeeld bij het verdelen van voedsel, voor het do ut des - geven om te krijgen -, en een rudimentair politiek instinct, dat zich uit in het sluiten van bondgenootschappen, die dan weer kunnen opgeheven of ingeruild worden indien dit past in het carrièreplan van een groepsleider in spe. Zij hebben een zin voor wederkerigheid, en hanteren hierbij een gedoseerde agressie, maar kennen ook de kunst van verzoening en bemiddeling. Zij doen zelfs aan oorlogvoering tegen hun eigen soortgenoten... Zeven miljoen jaar geleden zijn de families van de toekomstige mens en van de mensapen (chimpansee, bonobo, gorilla en orang-oetan) definitief uit elkaar gegroeid. Ongeveer zeventigduizend jaar geleden (het kan ook honderdduizend zijn of iets meer - we weten dit niet) gebeurde er dan iets fascinerends en absoluut cruciaals voor onze verdere evolutie: de mens, die er intussen anatomisch net zo uitziet als wij, verwerft het vermogen de wereld rondom hem te vatten en te manipuleren aan de hand van klanksymbolen: het ontstaan van de taal. Dan is opeens het hek van de dam. De stereotiepe vuistbijlen die al honderden duizenden jaren meegingen, evolueren op enkele tienduizenden jaren tot geraffineerde speerpunten, fijne pijlpunten, lemmeten, schrapers, harpoenen en meer van dat fraais. Vanaf dertigduizend jaar geleden vinden we verfijnde grottekeningen, botfluitjes, sporen van begrafenisrituelen... Kort na het einde van de laatste ijstijd, elfduizend jaar geleden, ontstaan de landbouw, de domesticatie van dieren en de eerste stedelijke woonvormen. Het kunnen doorgeven van kennis, niet alleen mimetisch, namelijk via het voordoen van handelingen (dat doen chimpansees al met hun jongen), maar met een symbolische taal, het kunnen manipuleren van concepten, het kunnen maken van plannen en toetsen van hypothesen met gedachte-experimenten, veroorzaakt een totaal nieuw fenomeen op onze aarde: een explosie van cultuur. Wat daar ontstaat is niets minder dan een totaal nieuwe levensvorm: geestelijk leven. In en tussen de breinen van mensen ontwikkelt zich een alsmaar groeiende wereld van woorden, concepten, gedragsregels, liederen, verhalen en mythen, die als virussen gaan woekeren, muteren en evolueren, nieuwe breinen besmetten... of eventueel opnieuw kunnen uitster- | |
[pagina 722]
| |
ven. Binnen de kortste keren zijn de rollen omgekeerd, en is het de taal die over de mens gaat regeren. Naast onze dierlijke natuur en instincten, wordt ons doen en laten nu in toenemende, en weldra in overheersende mate bepaald door in taal uitgedrukte betekenissen. De taal in ons gaat in gesprek met zichzelf; er ontstaat een realiteit die helemaal los komt van de materiële realiteit. De mens gaat taal gebruiken om vat te krijgen op de dingen die hem beangstigen, overstijgen of dreigen te overrompelen. We bezweren de angst uit de groep te worden gesloten of de groep uiteen te zien vallen door een groepsidentiteit te creëren, aan de hand van ontstaansmythen en religieuze kaders. Met de woorden van Emile Durkheim, meer dan honderd jaar geleden: ‘toute société sécrète une ou des religions’, waarbij de godheid het transcendente karakter van de groep symboliseert. Maar ook de stormen, de natuurkrachten en de mysterieuze hemellichamen krijgen namen van goden, vaak geschapen naar beeld en gelijkenis van de mens. De inwendige stormen van verliefdheid en seksualiteit, met hun roes en de even onafscheidelijke pijn worden eindeloos bezongen in liederen en gedichten. Ja, met taal kun je zelfs het absolute niet-zijn laten zijn: dood krijgt een naam, wordt in het leven geroepen, wordt getemd met noties als een leven na de dood, of reincarnatie. Taal, intelligentie en technologie vormen nu een hels trio dat plots de evolutie van de mens uit de blinde, trage tred van de darwiniaanse erfelijkheid wegrukt, en hem in een duizelingwekkende spiraal omhoogstuwt in nauwelijks enkele tienduizenden jaren. | |
Kinderen van het woordHier zitten we dan, als een Icarus in ons grote kruiswoordraadsellabyrint. Een labyrint dat ons uitnodigt tot bescheidenheid én luciditeit. We zijn alleszins door en door verbonden met de hele natuur om ons heen. De eerste dagen na de bevruchting is een menselijk embryo voor eventjes nog een microscopisch kwalletje, en kort daarna zwemmen we als een vissenlarfje in de moederschoot. De pasgeboren baby heeft nog de kruipreflex van toen we oerreptielen waren, en onze apenstreken lijken we nooit echt kwijt te raken... In elk van onze cellen zijn wij nog volop dier. De moleculen waaruit we zijn opgebouwd bestaan uit sterrenstof, afkomstig uit die onpeilbare diepte van tijd en ruimte, waarin wij als een nietig stofje ronddwalen. Maar het is niet die ‘stardust’ in onze aderen die ons onze telescoop doet richten op het firmament, en in ons hart een grenzeloos verlangen naar de hemel zaait. Als we zoeken naar zin, moeten we niet graven in de diepste grond van ons wezen, want daar vinden we slechts betekenisloze massa en energie in de fundamenteel onvoorspelbare choreografie | |
[pagina 723]
| |
van de natuurwetten. Zingeving is pas ontstaan in de hoogste lagen van ons wezen. In het culturele beslag als het ware, bovenop het bladerdeeg van onze biologische stoffelijkheid. Zingeving is onlosmakelijk verbonden met ons vermogen tot taalGa naar eind[7]. Zoals ik al zei, is het de taal die namen geeft aan dingen groter dan onszelf, dingen die niet langer refereren aan objecten in de materiële wereld. Hier vinden wij een suprabiologische identiteit: wij zijn kinderen van onze moedertaal en, misschien nog meer, van onze groepstaal, van de cultuur, de moraal, de spiritualiteit van onze groep. Wij hebben alles wat we zijn via het woord gekregen, wij zijn echt kinderen van het woord. Het woord dat ons vat geeft op alles wat bestaat, maar ons ook kan spreken van wat nog niet is. Of een woord dat ons dingen doet doen waarin we onszelf overstijgen: één jawoord, voor alle dagen van mijn leven. Goede en kwade dagen. Woorden die een droom vertolken, die, als het een beetje meevalt, ons een leven lang gaande houdt. Woorden die - voor sommige mensen - hun zeggingskracht putten uit Grote Verhalen. Van een God die absolute liefde is. Een godszoon die absolute zelfgave is. Dromen over een geheelde mens in een geheelde wereld. Utopieën zijn het, maar van zodra we ze verwoorden, confronteren ze ons ook meteen met het tragische van onze gebrokenheid, onze gekwetstheid, met de onvolkomenheid van onze condition humaine. Tegelijkertijd kunnen we toch staande blijven en ons staande houden, in een heroïsche poging toch te vliegen, zelfs al weten we dat we keer op keer terug zullen vallen. Albert Camus heeft als geen ander deze tragisch heroïsche mens gestalte gegeven. Op de laatste bladzijde van La Peste verwoordt hij het, bij monde van Dr. Rieux als volgt: ‘tous les hommes qui, ne pouvant être des saints, et refusant d'admettre les fléaux, s'efforcent cependant d'être des médecins’. Terwijl bij Camus het absurde en het zinloze echter de boventoon voert - een heroïsme zonder hoop, en dus zonder vreugde - heeft de christelijke utopie, als ze in goede doen is, een fundamenteel optimistische ondertoon, lichtjes in de ogen, en een diep geloof in de capaciteit van de mens een goed mens te zijn. Akkoord, men vindt ook elders idealisme en zelfopoffering, in allerlei vormen en gestalten, gaande van de communisten die hun leven gaven in de Spaanse burgeroorlog, via degenen die uit idealisme naar het Oostfront trokken, tot de honderden islamitische zelfmoordcommando's vandaag. Maar een idealisme in de geest van Jezus, is, als het in goede doen is, strijdvaardig zonder vijand-denken. Het vertrekt van een houding van respect voor en geloof in de humaniteit van de tegenstander. Dat dit soort utopie ontstaan is in biologische wezens, eenmaal hun hersenen in staat waren een symbolische taal te hanteren, is vandaag niet langer een wonder of een mysterie te noemen. Anders gezegd: het past in | |
[pagina 724]
| |
onze puzzel. Het verschijnsel mens wordt er zo mogelijk alleen nog boeiender door, en we kijken daarom met niet minder bewondering naar onze wordingsgeschiedenis. Maar ook hier moeten we de logica van ons meerlagenmodel doortrekken: het geestelijk leven dat zo, op een verklaarbare wijze ontstaan is, volgt in zijn functioneren een eigen logica, die niet te herleiden is tot de onderliggende lagen. Complexe systemen - zo leerde Prigogyne - doen nu eenmaal hun eigen complex ding, zelfs al zijn ze opgebouwd uit simpele bouwstenen (zoals bijvoorbeeld de complexe organisatie van een mierennest, een samenspel van heel simpele diertjes, waarvan er geen enkel is dat ook maar een flauw benul heeft van de organisatie van het nest). De transcendentie die we terugvinden in de godsdiensten, de filosofische systemen of de mystieke bewegingen, behoeft dus helemaal geen bovennatuurlijke ‘deus ex machina’; zij is ons niet vanuit een of andere kosmische instantie geopenbaard of ingestraald. Noch is zij gemaakt door een mens - althans niet als geïsoleerd individu. Zij is gekristalliseerd in het complexe systeem van mensenmaatschappijen en culturen. Dit is de manier waarop dat soort grote verhalen ontstaat: zij worden van generatie op generatie doorgegeven, krijgen stilaan een universeler karakter, een sacrale status, en ten slotte gaan zij de groep reguleren, oriënteren en dragen, met een zeggingskracht die het individu overstijgt en het verbindt met het grotere geheel. Het zijn utopieën, die een ander soort waarheidsgehalte hebben, die mij als individu inderdaad overstijgen, maar die mij vormen, waarin ik kan intreden, die heilig zijn voor mij, en die mij gaande houden. |
|