| |
| |
| |
Wouter van Raamsdonk
Een pacifist aan het front
Léon Werth en de Eerste Wereldoorlog
De Franse schrijver Léon Werth, die vijftig jaar geleden overleed, dankt zijn beroemdheid aan een boek dat hij niet zelf heeft geschreven. Zijn vriend Antoine de Saint-Exupéry droeg zijn meesterwerk voor kinderen van alle leeftijden, De kleine prins, op aan ‘Léon Werth toen hij nog een klein jongetje was’. Afgezien van deze eervolle vermelding komt Werth nauwelijks voor in de Franse literatuurgeschiedenis. Dat doet hem geen recht. In de eerste decennia van de vorige eeuw was hij een vooraanstaand kunstcriticus, essayist en romancier. Hij was een strijdbaar intellectueel en speelde een belangrijke rol in de netwerken van linkse intellectuelen voor en na de Eerste Wereldoorlog.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog deed hij vrijwillig dienst aan het front. En evenals bekendere schrijvers als Henri Barbusse, Roland Dorgelès en Georges Duhamel schreef hij een roman over zijn ervaringen. Dat boek, Clavel soldat, wordt beschouwd als de meest uitgesproken pacifistische Franse roman die tijdens de oorlog is geschreven. Werth droeg zijn compromisloze houding tegenover de oorlog niet alleen uit in Clavel soldat, maar ook in zijn bijdragen aan oppositiekranten en -tijdschriften tijdens de oorlog.
| |
Parijs
Léon Werth werd geboren in 1878 in een dorpje in de Vogezen. Hij was vóór de oorlog in Parijs werkzaam als journalist en als kunstcriticus. In Parijs verkeerde hij in de kringen van de artistieke avant-garde en de linkse intelligentsia, waartoe ook de schrijvers Jules Romains en Georges Duhamel behoorden. Ze ontmoetten elkaar bij de maandelijkse literaire
| |
| |
diners de Valois (Valois was een restaurant in het Palais Royal) en in tijdschriftredacties. Wat hen verbond waren hun republikeinse en antiklerikale opvattingen, hun streven naar politieke en esthetische vernieuwing en hun internationale oriëntatie, zowel cultureel als politiek.
Werth was bevriend met de schrijver en anarchist Octave Mirbeau, aan wiens krant, Paris-Journal, hij sedert 1910 verbonden was en met wiens ideeën hij sympathiseerde. Voor Mirbeau was het anarchisme een filosofisch instrument ter ondersteuning van de strijd voor een betere, vrijere, meer humane wereld. Mirbeau was geen bommengooier. Werth evenmin. Paris-Journal bood een podium aan jonge literatoren. Zo debuteerde Alain Fournier er als toneelrecensent. Ook aan andere literair-culturele tijdschriften werkte Werth mee. Voorts heeft hij toneelstukken geschreven, die echter nooit zijn opgevoerd, en in 1913 publiceerde hij zijn eerste roman, La Maison blanche.
In 1912 verscheen het eerste nummer van het progressieve politiek-culturele tijdschrift Les Cahiers d'aujourd'hui. Werth werd er een van de belangrijkste medewerkers. Volgens hoofdredacteur Georges Besson waren de Cahiers grotendeels het werk van Werth. Hij bepaalde, nog steeds volgens Besson, de algemene toon van vrolijke, opgewekte woede. Inderdaad, Werth weet zijn afkeer van wat hem niet aanstaat elegant te formuleren, maar tegelijkertijd is het hem heilige ernst met zijn opvattingen en vermorzelt hij tegenstanders genadeloos. Beginnende polemisten kunnen veel van hem leren. Voor Les Cahiers d'aujourd'hui schreef hij kunstkritieken en politieke beschouwingen. Bij die laatste richtte hij zijn pijlen vooral op de reactionaire, klerikale en anti-semitische opvattingen die een onderdak vonden in de beweging en het tijdschrift Action française. In 1913 schreef Werth een fel stuk tegen het agressieve rechtse nationalisme van de banken, de wapenindustrie, de rooms-katholieke kerk en ‘de scholastici van de Action française’. In de polemiek die daarna ontstond definieerde Werth ‘l'esprit de France’ als ‘l'esprit révolutionnaire’. Dit begrip is kenmerkend voor het denken en handelen van Werth. Nog in die periode werd hij, samen met Georges Besson, lid van de Franse socialistische partij PSU, om ‘steun te betuigen aan iedere revolutionaire doctrine en vooral aan iedere revolutionaire daad’.
| |
Het uitbreken van de oorlog
In het decennium vóór 1914 was de internationale spanning sterk opgelopen; er werd ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid van een Europese oorlog. Maar juist in het jaar 1914 leek er een zekere ontspanning te zijn ingetreden. Het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 kwam voor de Franse bevolking dan ook als een complete verrassing, maar de oorlog werd als onvermijdelijk geaccepteerd: Frankrijk werd
| |
| |
immers aangevallen en moest worden verdedigd. Het antimilitarisme bij de socialistische partij, bij de vakbeweging en bij veel intellectuelen en kunstenaars smolt weg. Na aanvankelijke aarzeling reageerden zij patriottisch. Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Dat de oorlog niet op verzet stuitte bij de intellectuelen die zich organiseerden rond de rechtse Action française, was te verwachten; daar was sprake van een militant nationalisme, dat een oorlog tegen Duitsland als een reële optie had gezien. Maar de meerderheid van de intellectuelen had zich, evenals de meerderheid van de overige Fransen, verre gehouden van nationalistische excessen. Ze waren wel republikeins en patriottisch, maar dat sloot een internationalistische oriëntatie niet uit.
De Duitse inval in België en Frankrijk wiste de verschillen tussen links en rechts in één klap uit. Evenals in de andere oorlogvoerende landen werden in Frankrijk de politieke en maatschappelijke tegenstellingen (tijdelijk) terzijde geschoven; internationale samenwerking op politiek, kerkelijk en wetenschappelijk gebied werd opgeschort. De vaderlanden wonnen het van de internationale organisaties.
Met de muziek voorop en met bloemen in de geweerlopen vertrokken de dienstplichtigen naar het front. In augustus 1914 waren 3,6 miljoen Fransen gemobiliseerd (op een inwonersaantal van bijna 40 miljoen). Algemeen was men ervan overtuigd dat de oorlog slechts kort, hooguit enkele maanden zou duren. Maar die verwachting kwam niet uit. Al vóór Kerstmis 1914 was de oorlog een loopgravenoorlog geworden, waaraan pas na eenenvijftig maanden en tien miljoen doden een einde kwam op 11 november 1918.
De mobilisatie ontregelde het hele maatschappelijk leven. De dienstplichtigen verlieten niet alleen hun gezin en hun huis maar ook hun werk. Ook in het intellectuele en culturele leven greep de mobilisatie diep in: scholen en universiteiten, redacties van kranten en tijdschriften, orkesten en toneelgezelschappen raakten ontvolkt. Van de Franse intellectuelen en kunstenaars maakte zich een geweldig patriottisch elan meester. Zij die wegens hun leeftijd niet meer mee konden naar het front, achtten zich toch ‘emotioneel gemobiliseerd’. In hun verlangen hun steentje bij te dragen ontwikkelden zij zich tot oorlogspropagandisten. Linkse intellectuelen, die traditioneel toch internationalistisch georiënteerd waren, werden zo bondgenoot van rechtse, nationalistische schrijvers als Charles Maurras en Maurice Barrès. Een week na het uitbreken van de oorlog verklaarde de filosoof Henri Bergson de oorlog tegen Duitsland tot een strijd van de beschaving tegen de barbarij. Dat waren de meeste Fransen met hem eens. Frankrijk immers was niet zomaar een natie: Frankrijk was de bakermat van de Rechten van de Mens, de Erfgename van de Revolutie en de Oudste Dochter van de kerk. De verdediging van Frankrijk werd de verdediging van de universele bescha- | |
| |
ving. Heel wat Franse filosofen, die toch veel te danken hadden gehad aan de Duitse filosofie, ontwikkelden theorieën die geschikt waren voor oorlogspropaganda waarin ‘Germania’ er op uit was de Latijnse wereld cultureel te koloniseren.
Ook in de kunst was sprake van een negatieve waardering van ‘Germaanse’ kunstuitingen. Het kubisme, dat toch vooral als een Franse prestatie geldt, werd als Duits afgewezen, hoewel het zijn verdienste als camouflagetechniek nog wel erkend zag. Duitse componisten, Wagner voorop, werden in de ban gedaan. Voor Beethoven werd een uitzondering gemaakt.
| |
Een soldaat van het jaar II
Bij het uitbreken van de oorlog werd Léon Werth gemobiliseerd en ingedeeld bij de territoriale troepen die geen directe gevechtstaken hadden. Maar hij meldde zich vrijwillig aan voor de dienst aan het front, waar hij vijftien maanden verbleef, de Ethica van Spinoza in zijn rugzak. Waarom ging de anarchistische pacifist Léon Werth vrijwillig naar de loopgraven, bereid, zoals hij in zijn autobiografische roman Clavel soldat schrijft, gedood te worden en zo nodig zelf te doden? Dat heeft te maken met het specifieke karakter van het Franse pacifisme: het was tegen de oorlog, maar niet tegen het instrumenteel gebruik van geweld; het stond, in tegenstelling tot het Angelsaksische pacifisme, niet gelijk aan geweldloosheid. Zo kon de Franse Associatie voor Vrede door Recht bij het uitbreken van de oorlog verklaren dat ze onverminderd pacifistisch bleef, maar de verdedigingsoorlog van harte steunde.
Ook de anarchistische voorman Kropotkin sprak zich in die zin uit. De oorlog was zijns inziens een oorlog vóór het recht en tegen een autoritair, imperialistisch regime. Die opvatting kan een bijkomend argument geweest zijn voor Werth, maar hij lijkt toch vooral geïnspireerd te zijn geweest door het ethos van de Franse Revolutie. In 1793, het jaar II van de revolutionaire jaartelling, verdreven Franse volkslegers de buitenlandse invallers die een eind kwamen maken aan de verworvenheden van de Revolutie. In Clavel soldat beschrijft Werth hoe zijn alter ego Clavel als ‘een soldaat van het jaar II’ ten strijde trekt: ‘(Clavel) had geen enkele twijfel, de Duitse regering had de oorlog gewild en de Duitse socialisten lieten dat toe [...]. Hij ging Frankrijk verdedigen, het land van de Revolutie, Frankrijk dat aan de wereld de vrede zou opleggen’.
Clavel soldat verschilt op belangrijke punten van de traditionele roman over de Eerste Wereldoorlog zoals we die kennen van Henri Barbusse (Le Feu) en Roland Dorgelès (Les Croix de bois). Natuurlijk, ook in Clavel soldat wordt de afkondiging van de mobilisatie beschreven, het vertrek naar het front en de vuurdoop, het leven in de loopgraven en in
| |
| |
het kantonnement, de bombardementen en de angst voor de dood, de ontgoocheling bij terugkeer naar het ‘gewone’ leven achter het front. Werth vermeldt daarnaast echter gebeurtenissen die bij andere schrijvers niet, of slechts terzijde of vergoelijkend worden vermeld: de wrede behandeling van geinterneerde civiele onderdanen van de staten waarmee Frankrijk in oorlog was; het wangedrag van Franse militairen tegenover Franse burgers en van officieren tegenover lagergeplaatsten; de plunderingen door Franse soldaten van verlaten huizen van gevluchte landgenoten.
In laatste instantie gaat Werths boek echter niet over de gruwelijkheden van de oorlog, maar over de vraag hoe mensen ertoe komen die gruwelijkheden toe te laten of zelf te plegen. Een voorbeeld daarvan is de beschrijving van de terechtstelling van een soldaat die geweigerd heeft naar de loopgraven te gaan. De scène komt zowel bij Barbusse en Dorgelès als bij Werth voor. Bij de eerste twee ligt de nadruk op de onmenselijkheid van het vonnis van de krijgsraad. Werth beschrijft eerst de griezelige vanzelfsprekendheid waarmee alle betrokkennen, de veroordeelde incluis, hun rol bij de executie spelen. Vervolgens laat hij Clavel zich de vraag stellen die bij Barbusse en Dorgelès niet wordt gesteld: wat zou ik zélf hebben gedaan als ik deel had moeten uitmaken van het vuurpeleton?
Clavel soldat is te lezen als een essay over de invloed van de oorlog op mensen in de oorlog. Werth beschrijft hoe ‘verruwend’ en afstompend de oorlog werkt, hoe de soldaten vervallen tot kuddegedrag, hoe zij hun vermogen tot nadenken verliezen. De realiteit van de oorlog betekent voor hen de loopgraven, de aflossing, de luizen, de vlooien en de ratten, de soep en de wijn, kortom, hun persoonlijke ervaringen en ontberingen. Als ze in meer algemene zin over de oorlog spreken, praten ze kritiekloos de kranten na. Daarin wordt de werkelijkheid van de oorlog vereenvoudigd en verdraaid tot clichés: de gangbare opvatting over de werkelijkheid is sterker dan de werkelijkheid zelf. En al die mannen die erbij zijn geweest, gaan zelf ook geloven in die clichés. Ze zullen al gauw de herinneringen modelleren, waarschuwt Clavel, want de beleefde werkelijkheid van het bombardement vergeet je.
Ondanks alle geklaag en gekanker gehoorzamen de soldaten blindelings hun meerderen en vallen aan wanneer dat bevolen wordt; dat hebben ze nu eenmaal geleerd. Maar ze gehoorzamen ook omdat ze in wezen net zo over de oorlog denken als de regering en de kleine renteniers in de cafés. Nee, Clavel heeft geen hoge dunk van zijn kameraden, maar hij heeft ook oog voor de mechanismen die de afstomping en ‘verruwing’ veroorzaken.
De oorlogservaring is zo dominerend dat ze alle andere emoties verdringt. Een roerend voorbeeld daarvan is het relaas van de soldaat die,
| |
| |
na zijn verlof teruggekeerd aan het front, aan Clavel vertelt dat hij zich thuis, bij vrouw en kinderen, realiseerde dat hij het gelukkig zijn had afgeleerd.
Het ethos van de soldaat van het jaar II houdt Clavel aanvankelijk overeind in de oorlog: hij voert oorlog tegen de oorlog, maar hij blijft buitenstaander, hij wil zijn gereserveerde houding en zijn kritische zin bewaren, hij minacht de oorlog.
Aan het begin van de oorlog heeft hij nog de illusie gehad dat zijn patriottisme, zijn gevoelens voor ‘dit land van mijn taal en van mijn vriendschappen’ niets te maken heeft met de oorlog, dat zijn patriottisme niet leidt tot berusting in de oorlog. Maar deze afstandelijke houding houdt Clavel niet vol in de realiteit van het front. Onder de last van de gruwelen waarvan hij getuige is, moet de soldaat van het jaar II afscheid nemen van het revolutionair pacifisme met behulp waarvan hij een oorlog als noodzakelijk kon accepteren. Clavel houdt het gewoon niet meer uit, hij moet weg van het front waar ‘niets resteert dan de zinloze dood of de vlucht’. Hij overweegt ernstig te deserteren, maar voor het zover komt, gaat hij met verlof. Tijdens dat verlof brengt hij een bezoek aan de moeder van een gesneuvelde kameraad; ze laat hem de laatste brief van haar zoon lezen, die zegt liever te willen sterven dan de verschrikkingen van een aanval nogmaals te moeten meemaken. ‘Ik zou Frankrijk en Duitsland er voor over hebben, als hij niet dood was’, zegt ze. ‘Wie zal haar wreken, denkt Clavel, en op wie?’ Hier eindigt dit
boek, dat uitgesproken pessimistisch is. Clavel heeft er geen enkel vertrouwen meer in dat gewone mensen een tijdperk van internationale vrede en sociale rechtvaardigheid naderbij kunnen brengen.
Vijftien maanden na zijn aankomst aan het front ging Werth met ziekteverlof, werd vervolgens afgekeurd en begon aan Clavel soldat. De roman is zonder enige twijfel autobiografisch en waarschijnlijk gebaseerd op dagboekaantekeningen. De beschreven krijgshandelingen en plaatsen kloppen met uit andere bron bekende feiten. De Franse oud-strijder Jean Norton Cru, die de Franse literatuur over de Eerste Wereldoorlog in zijn boek Témoins (Parijs, 1929) bespreekt, prijst Clavel soldat om de precisie in de weergave van de feiten, hoewel hij de strekking van het boek sterk afkeurt.
Evenals Clavel soldat is La Maison blanche, de roman die Werth in 1913 publiceerde, te beschouwen als een essay in romanvorm, nu over ziekte en de invloed ervan op iemands persoonlijkheid en beleving van de werkelijkheid. We weten dat het boek gebaseerd is op een autobiografisch gegeven: in 1911 werd Werth getroffen door een levensbedreigende
ontsteking in de slaapholte. Tijdens het herstel begon hij al in het ziekenhuis aantekeningen te maken ter voorbereiding van het boek dat La Maison blanche zou worden.
| |
| |
Ook Caserne 1900, dat in 1950 verscheen, is gebaseerd op eigen ervaringen, zijn dagboekaantekeningen gemaakt tijdens de vervulling van zijn militaire dienst in 1900. Evenals in Clavel soldat beschrijft hij in Caserne 1900 de ontmenselijking als inherent aan het militaire apparaat. Zowel in Clavel soldat als in La Maison blanche en Caserne 1900 treffen we een hoofdpersoon aan die terechtkomt in een situatie waarin hij niet meer autonoom kan handelen; hij bewaart zijn zelfrespect door weliswaar te doen wat van hem wordt verwacht (‘men gehoorzaamt’), maar met de grootst mogelijke innerlijke reserve; het is niet zijn oorlog, hij blijft een buitenstaander.
Clavel soldat is vooral zo schokkend omdat het niet alleen de gruwe-lijkheid van de oorlog beschrijft, maar ook en vooral de aanval op de menselijke waardigheid die de oorlog is; daartegen blijken ook de Franse soldaten niet bestand. Andere tijdens de oorlog verschenen anti-oorlog-boeken, zoals die van Barbusse en Duhamel, klagen de verschrikkingen van de oorlog aan, maar verwerpen haar niet principieel. Dat zou ook moeilijk kunnen, niet wegens de censuur, maar vanwege de publieke opinie. Omdat elke Fransman wel een gesneuvelde of een oorlogsgewonde in zijn naaste omgeving kende, was het onmogelijk te accepteren dat de offers misschien wel voor niets waren gebracht. Clavel soldat is op deze regel een uitzondering: het is compromisloos pacifistisch en de censuur verhinderde dan ook de publicatie ervan tijdens de oorlog.
| |
Romain Rolland en het ontstaan van een georganiseerde oppositie
Léon Werth was niet de enige schrijver die zich al tijdens de oorlog tegen de oorlog keerde. Hij was ook niet de eerste. Al op 15 september 1914 had de Franse schrijver Romain Rolland in het Zwitserse blad Journal de Genève een geruchtmakend artikel gepubliceerd: ‘Au-dessus de la mêlée’ (‘Boven het strijdgewoel’).
Hierin verzekert Rolland de Franse soldaten dat zij door hun vaderland te verdedigen de vrijheden van de hele wereld verdedigen. Maar, vervolgt hij dan, de oudere generatie die het voor het zeggen heeft in de kerken, de universiteiten, de vakbonden en de politieke partijen heeft te weinig gedaan om de oorlog te voorkomen. Vooral de kerken en de socialistische beweging, die per definitie internationalistisch zijn, stelt hij in gebreke omdat zij zich ultranationalistisch gedragen.
Dat neemt niet weg dat Rolland het ‘Pruisische’ militarisme aanwijst als hoofdschuldige aan de oorlog. Maar hij waarschuwt tegen wraakacties: een groot volk immers wreekt zich niet, maar herstelt het recht. Hij pleit dan ook voor een Internationaal Strafhof voor oorlogsmisdaden en een rol voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Hij veroordeelt de serviliteit van veel intellectuelen tegenover de staat en de uitschakeling van elk kritisch denken door de oorlog.
| |
| |
Léon Werth had grote bewondering voor de principiële opstelling van Rolland. In september 1915 schreef hij: ‘Romain Rolland heeft gered wat er nog te redden is van Frankrijk’. De bewondering is wederzijds: Rolland rekent Léon Werth, samen met Jules Romains, tot de weinigen die trouw zijn gebleven aan het internationalistische ideaal. Rolland was gedurende de hele oorlog een belangrijke bron van inspiratie en bemoediging voor allen die zich in Frankrijk tegen de oorlog verzetten, vooral voor hen die geïsoleerd aan het front verbleven.
Al tegen het eind van het jaar 1914 waren de eerste kleine barsten in de nationale consensus over de oorlog zichtbaar geworden. In vakbondskringen begon zich een pacifistische oppositie te ontwikkelen. Vanaf 1916 ontstond ook een intellectuele oppositie tegen de oorlog die zich organiseerde rondom tijdschriften. De muiterij in het Franse leger van april tot en met juni 1917 maakte de weerzin bij de frontsoldaten tegen de oorlog manifest. Maar de omvang van het verzet moet vooral niet worden overdreven: de meerderheid van de Fransen, zowel aan het front als aan het thuisfront, wilde wel vrede maar wilde vooral de oorlog niet verliezen.
Na zijn afkeuring voor de militaire dienst ging Werth actief deelnemen aan de oppositie tegen de oorlog. Hij schreef voor oppositiekranten als Le journal du peuple en het socialistische partijblad Le Populaire de Paris onder hoofdredactie van Henri Barbusse. Daarnaast was hij betrokken bij allerlei initiatieven om de internationale samenwerking te bevorderen en een nieuwe oorlog te voorkomen. ‘Niets is beter voor het voortduren van de vrede’, had hij al in Clavel soldat geschreven, ‘dan de gewoonte om niet in te stemmen met de oorlog’. Nog tijdens de oorlog, in 1918, was hij samen met Georges Duhamel een van de oprichters van de Solidariteitsliga voor de overwinning van de internationale zaak. Na de oorlog, in juni 1919, redigeerde hij met Barbusse en Duhamel een Verklaring over de onafhankelijkheid van de geest; daarin werden de intellectuelen gehekeld die hun wetenschap, kunst en intelligentie in dienst hadden gesteld van de regering. In oktober 1919 ondertekende Werth met onder anderen Duhamel, Romains en Barbusse een manifest tegen de blokkade van de Sovjet-Unie door de westerse mogendheden.
| |
De rol van intellectuelen
De intellectueel, zo zien althans de Fransen dat graag, is een Franse specialiteit. Een intellectueel is niet alleen iemand die hoog opgeleid is en analytisch nadenkt over de maatschappij. Intellectueel is iemand vooral door wat hij met die competentie doet. Hij komt tussen in het politieke debat, door persoonlijke invloed, toespraken, publicaties en petities. Dat debat gaat over waarden en normen, goed en fout, waar en vals, over
| |
| |
waarheid en gerechtigheid versus autoriteit en orde. Maar altijd bewaart de intellectueel zijn kritische geest en altijd bewaakt hij zijn zelfstandigheid. Hij behoort niet tot een homogene groep: een groepsportret van intellectuelen is niet mogelijk.
Al tijdens de oorlog was onder intellectuelen de discussie op gang gekomen hoe een herhaling van de slachting in de toekomst te voorkomen. Léon Werth en Henri Barbusse werden in november 1916 benaderd door de latere communistische voormannen Raymond Lefebvre en Paul Vailant-Couturier met een plan voor een internationale serie van oorlogsgetuigenissen geschreven door soldaten. Van dat plan kwam niets terecht, maar het geeft wel aan dat vrede en internationalisme nog steeds werden gezien als onlosmakelijk verbonden.
Henri Barbusse was ervan overtuigd dat ideeën ook een breed maatschappelijk draagvlak moesten hebben. Politieke actie van intellectuelen kon zijns inziens dan ook alleen binnen een massaorganisatie effect sorteren. Daarom richtte hij begin 1919 de organisatie Clarté op, met als doel arbeidersbeweging en intellectuelen te verenigen in een brede, socialistische beweging die zou ijveren voor internationale samenwerking om in de toekomst oorlog te voorkomen. Werth trad ook toe, samen met vele anderen uit de omgeving van Romain Rolland, die er overigens zelf buiten bleef. Maar na enkele maanden verlieten de medestanders van Rolland, waaronder Werth, Clarté alweer. Ongetwijfeld speelden persoonlijke tegenstellingen tussen Barbusse en Rolland een rol bij de breuk. Maar belangrijker waren de verschillende opvattingen over de rol van intellectuelen in het politieke debat en binnen een politieke organisatie.
Barbusse was opzettelijk vaag gebleven in de formulering van de doelstellingen van Clarté om zo veel mogelijk aanhang te verwerven. Maar tegelijkertijd verwachtte hij van de intellectuelen die toetraden we hun volledige onderschikking aan het collectief. Hier lag een bron van spanning. Intellectuelen liepen het risico hun autonomie te verliezen. Voor Werth was dit te veel gevraagd: zijn individualisme, zijn onwil zijn mening te onderwerpen aan een meerderheid verzette zich daartegen. Samen met een aantal andere medestanders van Romain Rolland zei hij zijn lidmaatschap van Clarté op.
De ‘Rollandisten’ traden dus uit de beweging, maar de ideologische scheidingslijnen binnen de linkse familie waren nog niet zo geconsolideerd dat grensverkeer onmogelijk was. Aan het tijdschrift van de beweging, eveneens Clarté geheten, zal Léon Werth geregeld bijdragen leveren. De medestanders van Romain Rolland verenigden zich rond het tijdschrift Europe, waarvan het eerste nummer verscheen in februari 1923. Het werd, in de woorden van de eerste hoofdredacteur René Arcos ‘een waarlijk onafhankelijk tijdschrift, verre van elk dogmatisme, van elke
| |
| |
partij, van elke school’. Veel medewerkers kwamen voort uit de socialistisch en internationalistisch georiënteerde netwerken van vóór de oorlog.
Het eerste nummer van Europe bevatte een artikel van René Arcos getiteld ‘Patrie Europe’; die titel is al een programma: Europe was vóór democratisering en versterking van de internationale rechtsorde, gericht op Frans-Duitse verzoening en pacifistisch en internationalistisch. Het blad stond open voor buitenlandse literatuur. Europe was een tijdschrift van en voor geëngageerde intellectuelen. Het republikeinse ethos dat democratie, patriottisme en internationalisme verenigt, kreeg er een stem. Léon Werth publiceerde er zijn felle aanklachten tegen het Franse kolonialisme in Indochina. In 1933 werd hij de filmrecensent van Europe.
Met de toenemende internationale spanning in de jaren dertig werd het steeds moeilijker in het pacifistische en internationalistische ideaal te blijven geloven. In Frankrijk zelf werden de tegenstellingen snel sterker en eisten communisten en fascisten een vergaand politiek engagement van hun medestanders. Europe kon zijn onafhankelijke koers niet volhouden en kwam in 1936 terecht in het communistische kamp. Werth bleef politiek ongebonden, maar ook hij zag in dat het pacifisme geen antwoord was op de nationaal-socialistische aanval op de humanitaire waarden waarvoor hij indertijd vrijwillig de Eerste Wereldoorlog was ingegaan.
| |
Literatuur
Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker, 14-18. Retrouver la guerre, Parijs, 2000. |
Philippe Baudorre, Barbusse. Le pourfendeur de la Grande Guerre, Parijs, 1995. |
Jean-Jacques Becker, 1914. Comment les Français sont entrés dans la guerre, Parijs, 1977. |
Jean-Jacques Becker en Stéphane Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre: 1850-1920, Parijs, 1995. |
Louis Bodin en Jean Touchard, ‘Les Intellectuels dans la société française contemporaine’, in Revue française de science politique, IX (1959), blz. 4. |
Reg Carr, Anarchism in France: the Case of Octave Mirbeau, Manchester, 1977. |
John Cruickshank, Variations on Catastrophe. Some French Responses to the Great War, Oxford, 1982. |
Norman Ingram, The Politics of Dissent. Pacifism in France 1919-1939, Oxford, 1991. |
Manet van Montfrans, ‘Pacifism and the European Idea: War and inner Conflict in the Work of Léon Werth’, in Menno Spiering en Michael Wintle (red.), Ideas of Europe since 1914. The Legacy of the First World War, Londen, 2001. |
Pascal Ory en Jean-François Sirinelli, Les intellectuels en France de l'Affaire Dreyfus a nos jours, Parijs, 1986. |
Christophe Prochasson en Arme Rasmussen, Au nom de la patrie: les intellectuels et la première guerre mondiale (1910-1919), Parijs, 1996. |
Nicole Racine, ‘La revue Europe et le pacifisme dans les années vingt’, in Maurice Vaïsse, Le Pacifisme en Europe des années 1920 aux années 1950, Brussel, 1999. |
Jean Relinger, Henri Barbusse. Écrivain combattant, Parijs, 1994. |
Romain Rolland, Journal des années de guerre 1914-1919: notes et documents pour servir à l'histoire morale de l'Europe de ce temps, Parijs, 1952. |
|
|