| |
| |
| |
Forum
De immigratiesamenleving als uitdaging
Sla een willekeurig dag- of weekblad open van de laatste tien jaar en je zult wel iets vinden inzake de multiculturele samenleving, diversiteit, islam, immigratie, asielzoekers, integratie of racisme. Er wordt voortdurend over gesproken en geschreven. Het debat is echter geen helder voortkabbelend beekje, maar een onrustige en troebele poel die af en toe enorme, soms modderige uitspattingen kent. Ondanks de hoeveelheid artikels en politieke uitspraken, ontbreekt het de meeste politici en partijen echter aan een duidelijke visie. Dit resulteert in een kortzichtige brandweerpolitiek die er enkel in bestaat acute brandjes te blussen: pas na de doorbraak van het Vlaams Blok aan het eind van de jaren tachtig wordt een Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid aangesteld; pas als er zich ‘relletjes’ voordoen of enkele allochtonen kritische opiniestukken schrijven, komt men tot het besef dat we maar beter eens met die mensen zouden praten en dat het gevoerde paternalistische integratiebeleid misschien wel niet zo efficiënt was als men het graag voorstelt; pas als we geconfronteerd worden met een groot aantal asielzoekers, wordt het asielbeleid aangepast en als er lijken in containers worden gevonden, moeten er plots peperdure scanners worden aangekocht. Telkens als er zich een ‘crisis’ voordoet, volgt een onstuimig debat dat meestal resulteert in enkele vrijblijvende uitspraken over ‘verdraagzaamheid en dialoog’ of over de ‘aanpak van misbrui- | |
| |
ken’. En als het goed gaat, volgen ook enkele weinig gecoördineerde ad hoc-maatregelen zonder goed te weten welke richting men uit wil en welke doelstelling men op langere termijn wil bereiken.
Maar die plotse onvoorspelbare oprispingen in het debat komen niet enkel tot stand door bepaalde gebeurtenissen, maar ook door uitspraken van politici en opiniemakers. Denken we maar aan het debat in het voorjaar van 2000 in Nederland nadat Paul Scheffers opinietekst ‘Het multiculturele drama’ was verschenen in NRC Handelsblad, of aan het debat dat in Vlaanderen in het najaar van 2003 ontstond nadat Robert Voorhamme (sp.a) had gezegd dat ‘migranten zich moeten schikken naar onze universele waarden en dat de migrantencultuur met een scheefgetrokken verhouding tussen man en vrouw en het systeem van gearrangeerde huwelijken elke integratie in de weg staat’. Wekenlang werd toen oeverloos gedebatteerd over de vraag of het integratiebeleid nu mislukt was of niet.
Ook in 2004 ontbraken zulke oprispingen niet. Mieke Vogels (Groen!) vond het nodig haar comeback te stofferen met wat materiaal om de discussie over familiemigratie te openen, minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael heeft enkele opvallende uitspraken gedaan over het dragen van de hoofddoek en de superioriteit van de westerse cultuur, er was de moord op Theo Van Gogh, de bedreiging van sp.a-senator Mimount Bousakla en tot overmaat van ramp was er in de straten van ons veilige Vlaanderland een vrouw opgedoken in burka. Telkens laait het debat op en telkens staan de media bol van artikels en meningen over de genoemde onderwerpen. Beleidsmatig gebeurt er echter weinig tot niets.
En 2005 is nog maar een paar maanden jong en het was alweer een paar keer goed raak. Minister van Inburgering Marino Keulen haalde eind januari alle media-aandacht naar zich toe met zijn mededeling dat hij de islam wil erkennen en ondersteunen, mits ze aan bepaalde voorwaarden voldoet: in het Nederlands communiceren, terrorisme veroordelen, een open en transparante structuur. Net daarvoor had Keulen ook aangekondigd dat mensen zonder werk die in sociale woningen willen wonen en geen Nederlands kennen, verplicht zullen worden het te leren. Resultaat: verontwaardigde en instemmende lezersbrieven, de mensenrechten die van stal worden gehaald, Marino Keulen en de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens in het VRT-programma Ter Zake, Bert Anciaux die zijn collega-minister op de website aanvalt en een ander politicus die Keulen in het Brusselse Parlement een racist noemt. Van een genuanceerd debat was echter geen sprake.
Begin maart 2005 was het aan VLD-voorzitter Bart Somers om zijn nummertje op te voeren. Vanop het spreekgestoelte van het Vlaamse Parlement viel hij publiek en frontaal het beleid van minister van Sport, Cultuur en Jeugd Bert Anciaux aan. Organisaties die zich voornamelijk of enkel richten tot onze allochtone medemens, mogen niet door de overheid ondersteund worden. Het doelgroepen- | |
| |
beleid van Anciaux zou eilandjes creëren in de samenleving, mensen opsluiten in hun cultuur en elke vorm van integratie in de weg staan. Het deert Somers niet dat elk onderzoek naar het allochtoon verenigingsleven hem tegenspreekt, dat hij de logica negeert van de historische (emancipatie)strijd die arbeiders, vrouwen, katholieken en oh ironie ook de liberalen hebben verenigd, dat hij alle standpunten onderuit haalt en hierdoor elke mogelijkheid fnuikt ernstige gesprekken met elkaar te voeren om daadwerkelijke stappen voorwaarts te kunnen zetten.
Ook over het immigratiebeleid wordt op dezelfde onregelmatige en oppervlakkige manier gediscussieerd. Eind 2003 schreef minister Dewael een opinietekst ‘Migratie is niet het probleem maar de oplossing’ (De Standaard, 29 november 2003), waarin hij aangaf de pleinvrees inzake het onderwerp te willen overwinnen. Er volgden enkele reacties in kranten, maar van een debat over de grond van de zaak, met enkele veldwerkers of met politici daaromtrent was helemaal geen sprake. Ook het standpunt van de directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, Jozef De Witte, om de migratiestop in te perken, was meteen voorpaginanieuws en maakte reacties los bij de verschillende politieke formaties (De Standaard, 15 december 2004). Let wel, het ging steeds om ‘reacties’, en niet om een visie op de migratierealiteit die men tegenover de mening van De Witte zou kunnen plaatsen. In dit verband heerst er bij de politieke klasse nog steeds een onmiskenbare schroom om onze samenleving als een ‘immigratiesamenleving’ te erkennen.
Er zijn echter geen redenen om te geloven dat de immigratie - zowel de gewenste als de ongewenste - zal verminderen, en het is zaak daar realistisch en emancipatorisch mee aan de slag te gaan. De erkenning dat Vlaanderen-België-Europa een immigratiesamenleving is, impliceert een doordachte visie zowel op het migratie- als op het migrantenbeleid. Wat het eerste betreft moeten duidelijke criteria worden opgesteld om uit te maken wie wel en wie niet naar hier mag komen. Elk immigratiebeleid impliceert dat we bepaalde mensen niet toelaten en eventueel terugsturen. Het komt erop aan rechtvaardige procedures op een menselijke manier te handhaven. Zo kan het wel zijn dat de asielprocedure op zich een rechtvaardig instrument is om bepaalde mensen het vluchtelingenstatuut toe te kennen en het anderen te weigeren. Maar mensen jarenlang in de procedure gijzelen zonder ze te regulariseren, of gezinnen uiteentrekken omdat de detentie-centra niet op gezinnen voorzien zijn, of overmatig geweld bij uitwijzingen (denken we maar aan Sémira Adamu) zijn onmenselijke toepassingen van een beleid dat op zich wel te rechtvaardigen is.
Ook huwelijksmigratie is geen uitdovend fenomeen en alle uitspraken ten spijt, is het bijzonder moeilijk als overheid in te grijpen. Het gaat immers over zaken van uiterst persoonlijk belang. In plaats van te speculeren over hoe de huwelijksmigratie aan banden gelegd zou kunnen worden, moet werk gemaakt worden van een
| |
| |
emancipatiebeleid ten aanzien van die mensen die op die manier naar hier kunnen komen. Ook de kinderen uit dergelijke immigratiehuwelijken (men spreekt over ‘de generatie anderhalf’) verdienen een bijzondere aandacht.
Daarom heeft een immigratiesamenleving niet alleen nood aan een immigratiebeleid maar natuurlijk ook aan een migrantenbeleid. Mensen die naar hier komen moeten door middel van informatie en begeleiding maximaal voorbereid worden om op een evenwaardige manier te kunnen deelnemen aan onze samenleving. Heel veel discussies inzake de integratie van allochtone minderheden slaan op dit vlak de bal compleet mis. Het is symptomatisch dat men blijft spreken over ‘integratie’, terwijl het in het minderhedenbeleid eigenlijk gaat over een sociale strijd voor meer gelijkheid, emancipatie en participatie. Zo werd de discussie over de zogenaamde inburgeringstrajecten in totaal verkeerde bewoordingen gevoerd. Er werd gesproken over ‘verplichting’, ‘disciplinering’, ‘aanpassing’, in plaats van het beleid voor te stellen als een onmisbaar middel tot ‘kwalificatie’, en ‘participatie’. Pas dan wordt duidelijk dat een dergelijk onthaalbeleid in het belang is zowel van de nieuwkomer als individu als van de gastsamenleving in haar geheel.
In de genoemde sociale strijd speelt het onderwijs natuurlijk een sleutelrol. Ons onderwijssysteem scoort echter nog steeds slecht op het vlak van gelijke kansen en resulteert onvoldoende in sociale mobiliteit. Er is wel het ‘gelijke-onderwijskansendecreet’ (GOK), maar het percentage van het onderwijsbudget dat men totnogtoe in gelijke kansen heeft geinvesteerd blijft ontoereikend. De uitgebreide onderwijsnota van minister Frank Vandenbroucke Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen toont alvast de bereidheid aanzienlijk meer dan de 2% van het totale onderwijsbudget die het GOK-decreet inpalmt, in te zetten voor gelijke kansen. Ook de discussie over inschrijvingsrechten en het probleem van (zwarte) concentratiescholen heeft weinig zin. Concentratiescholen zijn in bepaalde buurten quasi onvermijdelijk en het komt erop neer de nodige middelen vrij te maken om in die scholen werkelijk emanciperend onderwijs te geven.
Het is de hoogste tijd dat de politieke actoren niet alleen een duidelijke visie ontwikkelen op de multiculturele samenleving, maar ook op onze maatschappij als immigratiesamenleving. We moeten ons als samenleving structureel voorbereiden op de komst van en de omgang met nieuwkomers. Niet alleen de migrant moet zijn weg zoeken in een nieuwe situatie, ook de gastsamenleving en haar burgers moeten wennen aan de complexe, nieuwe sociale realiteit van een immigratiesamenleving. Als we dan toch de samenleving moeten ‘heruitvinden’, zoals premier Verhofstadt schreef in zijn kerstboodschap, laat ons dan beseffen dat we dat samen moeten doen. Autochtonen en allochtonen zijn op dat vlak kompanen, medeburgers die in dezelfde sociale ruimte met elkaar aan de slag moeten. De solidariteitsgolf na het vertrek begin maart 2005 van Naïma Amzil, de gesluierde werk- | |
| |
neemster bij het bedreigde visdelicatessenbedrijf Remmery in Ledegem, is natuurlijk hoopgevend. Maar als zelfs voorzitter Frank Vanhecke van Vlaams Belang zich begrijpend opstelt en zegt dat de krasse uitspraken van Filip Dewinter over de sluier (‘wie een sluier draagt, tekent meteen haar terugkeercontract’) verkeerd begrepen zijn, dan voel je meteen nattigheid. Er valt blijkbaar weer te scoren. Zie ook hoe mooi de handtekeningen van elke Vlaamse minister staan onder een open brief die de praktijken van de dreigbriefschrijver veroordelen. Maar ziet men dan niet dat er geoogst wordt wat men zaait? De VLD heeft in hoofde van Patrick Dewael haar steentje duidelijk bijgedragen aan het problematiseren van de sluier, maar staat nu vol afgrijzen te kijken naar wat er aan het gebeuren is.
Als het echt menens is met de strijd voor meer emancipatie en gelijkwaardige participatie van allochtonen in onze samenleving, dan zal er gewerkt moeten worden. Met losse flodders, mediastunts en politieke spelletjes worden krantenpagina's gevuld en wordt nieuws gemaakt, maar onze samenleving geraakt er geen stap verder mee. Als de ministeriële ondertekenaars van de open brief nu eerst eens een consistente en onderbouwde visie op ons samenleven in diversiteit zouden ontwikkelen, zodat platte aanvaringen zoals die tussen Anciaux en Somers alvast achterwege kunnen blijven, dan zouden we al een heel eind op de goede weg zijn. Elke minister die op zijn domein een actieplan met duidelijke en tastbare doelstellingen in gang zou zetten, zou onze samenleving meer deugd doen dan het politiek gekibbel en de holle verklaringen over integratie en verdraagzaamheid waar we nu wel stilaan onze buik van vol hebben.
□ Patrick Loobuyck
| |
| |
| |
‘Expeditie Robinson’: homo lupus, psychologicus of cynicus?
Het tv-programma Expeditie Robinson zegt veel over de mens. Het gekende basisrecept van dergelijke reality-soaps, een groep mensen isoleren van het dagelijkse werkelijke leven, wordt er aangevuld met primitieve omstandigheden en ontbering. Het duurt dan ook niet lang of het fameuze laagje cultuurvernis brokkelt af en ‘de mens’ verschijnt zoals de gangbare psychologische en sociologische theorieën het ons voorhouden. Het is de naakte mens, een egoïstisch schepsel enkel bekommerd om het eigen hachje, luisterend naar een aantal simpele sociale wetten die zich vooral situeren op het niveau van de stam; de homo lupus dus. Het stemt tot nadenken, niet? In deelnemer x herken je bijvoorbeeld duidelijk die collega die een vergelijkbare ‘overlevingsstrategie’ hanteert, namelijk met iedereen opportunistische compromissen te sluiten. O wee als je hem in vertrouwen neemt, want vroeg of laat keert zich dat tegen jou. Mooi toch hoe zo'n simpel tv-spelletje je leert hoe mensen in elkaar zitten. Het lijkt wel een initiatieles in de psychologie en de sociologie.
De mens dus als gesofisticeerde aap. Of had u iets anders verwacht? Ik bedoel maar: het was te voorspellen. Zo te voorspellen dat de vraag zich opdringt: wat als de gangbare psychologische en sociologische theorieën eigenlijk het verdoken script zijn van het programma? De uitkomst, de naakte mens in al zijn primitieve groepsgedragingen, is dan niets anders dan het beoogde, datgene waarvan de pro-grammamakers hopen dat het kijkers zal lokken. Dat verandert het perspectief drastisch, het maakt van de deelnemers ‘acteurs’ die bewijzen wat bewezen moet worden. De stelling dat Expeditie Robinson iets zegt over de mens blijft overeind, maar zal toch lichtjes gewijzigd moeten worden.
| |
| |
| |
Homo psychologicus
De scène lijkt eenvoudig: een afgelegen eiland en een groep mensen. ‘Back to basics’ om de essentie van de mens te tonen. Of, de naakte mens als entertainment. Bovendien is een tropisch eiland goed voor veel bikinishots. Maar laten we uitzoomen, vertrekkend vanuit de alom aanwezige camera. Die is niet het neutrale oog dat zomaar gewoon registreert. Integendeel, hij is gericht, al was het maar ‘klantgericht’, op zoek naar plaatjes die aanslaan. De deelnemers spelen bovendien spelletjes die maanden voordien bedacht zijn vanuit de idee dat het mooie beelden zal opleveren, dat het van alles naar boven zal brengen; het handboek groepspsychologie ligt open op het bureau. Op het eiland gaan de deelnemers naar men zegt na een tijd de camera vergeten. Komen ze zover omdat ze de ‘pure mens’ geworden zijn, of is het omdat ze zo in het spel opgaan, of anders gezegd, dat ze zo in hun rol opgaan? Juist het feit dat ze op den duur de camera ‘vergeten’, wijst erop dat ze acteurs worden van een script; het is pas als acteur dat je de camera kunt negeren. Om dit gegeven beter te kunnen controleren, is men in Vlaanderen overigens begonnen met een reality-soap met echte acteurs.
Het succes van programma's als ‘het leven zoals het is’ duidt paradoxaal genoeg op een verregaande ‘verpsychologisering’ van onze maatschappij. De essentie van Expeditie Robinson ligt niet zozeer in de zorgvuldige selectie van de kandidaten of het gemanipuleer achter de schermen. Het concept werkt omdat de psy-theorieën niet alleen het achtergrondmodel zijn van de programmamakers, maar ook van de deelnemers-acteurs en ten slot-te ook van de kijker. We zijn immers met zijn allen inmiddels goed doordrongen van psychologie, is het niet via de school of de populaire pers, dan wel door de assertiviteitscursus op het werk. De psychologische theorie is voor de westerse mens een hoofdbestanddeel geworden van zijn culturele bagage. Neem de proef op de som: luister naar mensen op de tram, op café, bij de slager: alledaagse gesprekken zijn doorspekt met psy-terminologie. Het beoogde herkenningseffect van programma's als Expeditie Robinson moet dan ook opnieuw gedefinieerd worden: de kijker herkent in het programma vooral de homo psychologicus; hij ziet er zichzelf in zoals in het werkelijke leven naar de mens wordt gekeken: door een ‘psychologiserende’ bril.
Er lijkt een steeds groeiende groep van psy-adepten te zijn die zich voor hun plezier in de psychologie verdiepen, gedreven door de vragen ‘hoe zit dat hier?’, ‘hoe werkt het allemaal?’. Dat komt dus eigenlijk neer op een fundamentele onaangepastheid. De mens is niet zomaar terug te brengen tot de natuurmens die meer of minder aangepast is aan zijn omgeving, zoals de psychologie achter Expeditie Robinson ons wil doen geloven; er is een basiskloof tussen mens en wereld, tussen de ene mens en de andere. Dat de mens een wezen is dat meer over seks praat dan dat hij het doet, wisten we al, maar mag nog worden aangevuld met de vaststelling dat hij vooral
| |
| |
met grote belangstelling psy-artikels en tv-programma's over seks volgt. De mens leeft niet van brood alleen, hij heeft ook psychologie nodig in zijn dorst naar antwoorden.
Dat brengt ons bij de basisparadox van de psychologie, die zo voor de hand ligt dat hij niet altijd gemakkelijk uit te leggen is. Ik probeer: een beetje ‘klinische’ ervaring leert dat als je de mens bestudeert, die laatste al vlug reageert met: ‘wie ben jij?’, ‘wat wil je van mij?’. Met andere woorden, de psy krijgt daar zijn eigen vraag teruggespeeld. Studenten psychologie krijgen op de meeste universiteiten een observatieopdracht, waarbij ze een lange tijd moeten doorbrengen bij een kind, hun studieobject. Wie nog een open geest heeft, ontmoet in dat kind zelf een kleine psycholoog, een onderzoeker van wat de anderen van hem willen. Het zou de psycholoog niet alleen kunnen terugwerpen op zijn eigen fundamentele onaangepastheid aan mens en omgeving, maar hem ook tonen dat het bestaan van de psychologie in het algemeen daarin zijn wortels heeft. Want wie de geschiedenis van de psychologie leest, kan niet anders dan ontdekken dat ze als wetenschap gegrond is in wat Freud het ‘onbehagen in de cultuur’ noemde. Het vreemde is nu echter dat de psychologie, zodra ze de stap zet naar de andere mens, haar eigen fundament in die andere ontkent. Waar ze bij de ander een al even insisterende vraag ontmoet, daar poneert ze een antwoord. Of anders gezegd: ze probeert over de fundamentele onaangepastheid heen te springen om daar de essentie van de mens te vinden. Leert de geschie denis van de wetenschap ons niet dat je enkel essenties kunt vinden in de miskenning?
Met andere woorden: de gangbare psychologie wil een psychologie van de ontmaskering zijn. Ze belooft ons een blik op het ware gelaat van de mens; de simpele, naakte natuurmens bijvoorbeeld, wiens motieven en handelwijzen de gecultiveerde mens bepalen. Dat is wat Expeditie Robinson ons leert: de psychologie is reeds in het programmaconcept ingeschreven, de ontmaskering levert enkel een spiegelbeeld op, dat van de homo psychologicus. Het is juist de hang naar ontmaskering die de moderne mens kenmerkt; op zoek naar de echte en ware grond van het mens-zijn, de mens an sich, zal hij niets anders dan zijn eigen vragende blik in de spiegel ontmoeten. Is de paradox van de ontmaskerende psychologie dan vooral niet dat ze verloren loopt in haar eigen spiegelpaleis?
Expeditie Robinson is natuurlijk ook gebaseerd op outward bound-toestanden: met een groep managers de wijde natuur intrekken om er spelletjes te spelen die het ware gezicht van het individu en de groep zullen onthullen. De coach kan de psychologische achtergrond van de proef ofwel vooraf geven, ofwel pas achteraf. Maar psychologische mens die we zijn, hebben we het meestal vlug door dat deze of gene proef dient om aan te tonen dat de oplossingsstrategie van een enkeling vaak door de groep wordt gedwarsboomd als de (in)formele hiërarchie niet wordt gevolgd. Daarom wordt er gezocht naar ietwat ingenieu- | |
| |
zere spelletjes, zodat de outward bound-begeleider op het einde glunderend voor een Aha-Erlebnis kan zorgen, geheel binnen de psychologie van de ontmaskering. Wat is eigenlijk ‘een goede groep’ volgens de begeleider? Een groep die na een proef op de vraag ‘wat hebben jullie geleerd?’ reeds in de geijkte psy-termen antwoordt. Het is dus niet alleen dat als er appels of peren in een zak worden gestopt, er weer appels en peren uitkomen; iedereen weet bij voorbaat wat erin moet gaan én wat eruit moet komen. Maar ‘een goede groep’ is er ook één die het af en toe niet weet, die de outward bound-begeleider zijn rol in de ontmaskering gunt. Er moeten toch voldoende nieuwe inzichten aangeleverd kunnen worden om in het afsluitend gesprek tot het definiëren van ‘groeikansen’ voor het team te kunnen komen. Outward bound-proeven, jagertje spelen, of het uitbeelden van de fantasie van de psychologie. We spelen dat we de natuurmens zijn. Of ook: we nemen niet zomaar de leiding van een groep, we nemen een ‘leiderspositie’ in, conform aan de wetten, nee, niet van de natuur, maar van de psychologie.
Het is belangrijk te zien dat het er in wezen niet toe doet of bepaalde inzichten van de psychologie op iets reëels gebaseerd zijn of niet. Het gaat erom welke verhouding de moderne mens ertoe heeft. De dorst naar kennis, van zowel de psy als diegene die tegenover hem staat, dient het ‘niet willen weten’. In filosofische termen: het trauma van ‘in de wereld geworpen te zijn’ dat de mens in totale eenzaamheid plaatst, wordt verholpen met algemene kennis. De psychologie is dus de wetenschap die de vraag ‘wie zijn wij dat we zo veel psychologie nodig hebben’ moet afdekken. Hulpverlening wordt hierbij logischerwijze vooral onderwijs: therapie is het onderwijzen in de resultaten van de dwingende wetenschap. ‘Waar u aan lijdt dat noemen we in de psychologie...’, waarna de hulpbehoevende een hele lading theorie over zich heen krijgt.
| |
Homo lupus
Robinson Crusoë, het boek van Daniel Defoe, is onmiskenbaar een lofzang op de westerse koloniale superioriteit. Zo zijn er ellenlange passages waarin de toenmalige westerse technologie en kennis in het, tropische, zonnetje worden gezet. Robinson slaagt erin zijn hut van gerieflijk meubilair te voorzien, ontpopt zich tot een volleerd pottenbakker, is vlijtig én spaarzaam. Kortom, zoals we dat in Vlaanderen zeggen, hij trekt zijn plan. Hij legt er zelf de nadruk op dat hij zelf op geen enkel gebied een vakman is, maar enkel door volgehouden wilskracht in allerlei technische verwezenlijkingen slaagt. Als je het wilt, dan kun je het ook. Het tv-programma Expeditie Robinson draagt dezelfde optimistische boodschap uit: wilskracht, stressbestendigheid en sociale vaardigheden, daar draait het om. Maar waar zit de goede wilde inboorling, die Robinson ‘Vrijdag’ noemde, naar de dag waarop hij die arme wilde uit de klauwen van zijn (mede)kannibalen redt? In het boek dient Vrijdag vooral als klankbord van de morele superioriteit van
| |
| |
Robinson Crusoë. Vrijdag bekeert zich dan ook na korte tijd tot het ware geloof. Uit Expeditie Robinson is die figuur van Vrijdag echter verdwenen. Het lijkt een heus huzarenstukje, maar toch, we kunnen hem terugvinden met een eenvoudige druk op de knop. Zo kom je tijdens het reclameblok al zappend even bij het nieuws, en je ziet beelden van een terroristische aanslag, het pure brute geweld. Op een andere zender gaat het over de hongersnood in een Afrikaans land, met het obligate beeld van het schreiende kind met de te bolle buik en vliegen in de ogen. ‘Het leven zoals het is’, maar met een beduidend lager entertainmentgehalte. Een benefietshow zou soelaas kunnen brengen, maar we zappen terug naar Expeditie Robinson. Daar worden mensen immers in situaties gebracht die onder andere de ‘psychologische’ agressie naar boven moeten halen - de homo lupus weet u wel - en een van de middelen van de producer daartoe is het uithongeren van de deelnemers. Obsceen, want wel heel cynisch wordt gesuggereerd dat honger en ontbering slechts secundair zijn en dat het vooral gaat om de mentale strijd, om de psy-chologie dus. Niet de fysiek sterkste wint, maar diegene die het best zijn sociale vaardigheden en mentale kracht naar voren brengt. U hoort er de psy-goeroe in. Het is bijna te lezen als: moesten die negers maar wat meer mentale kracht hebben, wat betere ‘coping mechanisms’ en ‘social skills’...
Op die manier is ‘Erst kommt das Fressen und dann die Moral’ misschien wel dé westerse (post)kolonisatiemythe bij uitstek. Laten we immers niet vergeten dat het voedselprobleem in de zogenaamde derdewereldlanden in een bepaalde zin wel degelijk secundair is, daar waar ze het gevolg is van de ontwrichtende kolonisatie. De neoliberale oplossingsstrategie is het introduceren van de vrije markt, eventueel aangevuld met democratie - de discussie is enkel of de democratie onmiddellijk dan wel in een latere fase geïnstalleerd moet worden. Erst das Fressen, und dann die Moral; onze moraal welteverstaan. Het Westen (het Internationaal Monetair Fonds) bepaalt aan welke voorwaarden er moet worden voldaan. Wij staan dus op de plaats van de spelleiding van Expeditie Robinson die de bewoners van het eiland aan proeven onderwerpt en eventuele vrijstellingen toestaat. Onze wijze raad is eenvoudig en simpel: je kunt het als je maar wilt, het gaat gewoon om wat psychologie!
| |
Homo cynicus
Dat de hedendaagse academische psychologie zich het liefst hult in neodarwiniaanse nevelen, is dan ook niet toevallig. Als je doorheen haar wazige nuanceringen kijkt - vind je niet veel meer dan een doorslagje van het ‘je kunt het als je wilt’. Geluk kan, moet zelfs, in deze ‘world of opportunities’. En met de mythe van de genen wordt de socio-politieke en economische realiteit van de wereldscène verdoezeld. De academische psychologie houdt het liever bij het spiegelpaleis van de controleerbare omstandigheden van het labo. De stelling dat de onderuitgezakte tv-kijkende westerse mens zijn welvaart te danken heeft aan wat hij compassievol wegzapt, moet dus
| |
| |
aangevuld worden. Expeditie Robinson toont immers hoe ons dubieus welzijn zich vertaald heeft in al even dubieuze welzijnstheorieën.
De ‘verpsychologisering’ van de westerse maatschappij zou dan ook wel eens hét symptoom kunnen zijn van de globalisering. Misschien zou een andere psychologie - niet die van de ontmaskering met haar motto ‘de keizer is naakt’, maar een psychologie die vertrekt van het feit dat we allemaal naakt zijn onder onze kleren -, een ander soort globalisering, of beter gezegd, universalisering opleveren. Maar wellicht klinkt steeds luider de roep: ‘och kom, laten we niet te hard van stapel lopen, Expeditie Robinson is toch maar entertainment, iedereen weet dat het geen strikt wetenschappelijk experiment is...’. En hiermee rechtvaardigen de hoger opgeleiden, volgens onderzoek een belangrijk publiek van het programma, hun onschuldig pleziertje. U kent ze wel, ‘en nu ga ik mijn verstand eens op nul zetten’, wat altijd de vraag oproept of hun verstand nog andere standen kent. En het cynisme komt niet van mij, dat zit in de uitspraak ‘het is gewoon entertainment’. Net als in de woorden van Bertolt Brecht: ‘wat is een bankoverval in vergelijking met de oprichting van een nieuwe bank?’. ‘Het is maar entertainment, je moet daar niet van alles achter zoeken’, juist dat verwijt zal ik horen, terwijl ik er niets ‘achter’ gezocht heb, ik heb alleen geprobeerd het zichtbare in de schijnwerpers te plaatsen. Nee, Expeditie Robinson is geen wetenschappelijk experiment, maar het legt wel de dynamiek bloot van de gangbare psychologie. Hoe die in Expeditie Robinson verschijnt, toont ons de functie ervan als theorie, ideologie en uiteindelijk als fantasma van de globalisering. Cynisch afstand nemen van zo'n tv-programma en het afdoen als louter entertainment, laat de psychologie als ideologisch fantasma onaangeroerd.
□ Jan De Vos
|
|