Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
Paul Begheyn
| |
[pagina 418]
| |
feld zullen er in de toekomst nog meer, tot nu onbekende edities worden gevonden. Het aantal talen waarin het boek verschenen is bedraagt 26, waaronder één in het Gronings dialect. Vorige maand ontdekte ik dat er bovendien een Chinese geïllustreerde uitgave heeft bestaan. Het zojuist genoemde aantal uitgaven van de catechismus kan worden opgesplitst naar eeuwen. In de zestiende eeuw, of liever gezegd tot en met 1597, het sterfjaar van Petrus Canisius, verschenen er 331 verschillende edities. Gedurende de zeventiende eeuw, inclusief de laatste twee jaren van de zestiende eeuw, kwamen er 314 uitgaven van de pers, en in de achttiende eeuw 401, waarbij de opheffing van de jezuïetenorde door de paus in 1773 kennelijk geen negatieve invloed heeft gehad op het succes van de catechismus van Canisius. De negentiende eeuw daarentegen geeft een zeer grote neergang te zien in het aantal uitgaven: slechts 97, terwijl in de twintigste eeuw het aantal edities was teruggelopen tot een magere zestien, bijna alle reprints van uitgaven uit de zestiende en zeventiende eeuw. één daarvan is een tweedelige kritische editie van de Latijnse en Duitse uitgaven uit de zestiende eeuw, gepubliceerd door de Duitse jezuïet Fritz Streicher in de jaren 1933-1936. Deze forse en fraai uitgegeven banden vonden nauwelijks kopers, maar zorgden wel voor een wonder dat aan Canisius kan worden toegeschreven. Het relaas van het mirakel van Canisius stamt van de Zwitserse studentenpastor Felix Trôsch, s.j. (o1918): ‘Canisius heeft mij eens een teken gegeven. Zijn Latijnse en Duitse catechismussen werden vóór de jongste wereldoorlog in dikke “Bände” uitgegeven. In 1944 lag een reusachtige hoop van die catechismussen, ongeveer één kubieke meter, opgestapeld in de spreekkamer van het “Ignatiushaus” in München, waar ik als jonge pater in de schoolpastoraal werkzaam was. Toen kregen wij een bombardement te verduren. Op 16 juli voer een bom van 250 kilo door het hele huis en bleef vlak naast onze schuilkelder liggen. Een blindganger zoals vele bommen? Volgens mij niet! De bom had de hele stapel catechismussen doorboord waarbij het ontstekingsmechanisme op zeldzame wijze werd beschadigd. Sindsdien denk ik dat Canisius mij een tijdje uitstel heeft gegeven om nog een beetje in zijn geest te werken - en dat doe ik graag!’Ga naar eind[2] Maar wie was deze Petrus Canisius? Peter Kanis (zijn naam dient uitgesproken te worden met de klemtoon op de tweede lettergreep) - pas als student aan de universiteit latiniseerde hij zijn naam tot Petrus Kanisius of Canisius - werd geboren op 8 mei 1521, in de Broerstraat in de zelfbewuste Gelderse stad Nijmegen. Zijn vader Jacob Kanis, een talentvol en bereisd diplomaat, was er vele jaren burgemeester. In zijn jeugd had Peter meer dan eens van nabij ervaren hoe zorgvuldig zijn vader in politiek precaire situaties wist te handelen. Na het vroegtijdig overlijden van zijn moeder, kwam hij via zijn stiefmoeder Wendel van | |
[pagina 419]
| |
den Bergh in contact met zijn oom Burchard van den Bergh, een internationaal vooraanstaand theoloog. Nog belangrijker was de invloed die hij onderging van zijn oudtante Reinalda van Eymeren, zuster in het Sint-Agnietenklooster in Arnhem, die deel uitmaakte van een netwerk van mystieke renaissance in Gelderland, en hem introduceerde in de rijkdommen van de Vlaamse en Duitse middeleeuwse mystiek. Als student in Keulen raakte hij bevriend met de fijnbesnaarde Oisterwijkse priester Claes van Esch, die de traditie van de Moderne Devotie belichaamde, en met de kartuizers Johann Just Landsberg en Gerard Kalck-brenner, die zich onderscheidden door een degelijk geloof en een gezonde eigentijdse spiritualiteit. Met zijn kritische editie van de preken van de mysticus Johann Tauler in 1543 - het eerste boek dat ooit door een jezuïet werd uitgegeven - en de kort daarop volgende edities van de werken van Cyrillus van Alexandrië en Leo de Grote bewees Canisius al op jonge leeftijd dat hij kritisch met bronnen wist om te gaan. Met het behalen van het doctoraat in de theologie aan de universiteit van Bologna in 1549 rondde hij zijn wetenschappelijke vorming af. Sinds zijn intrede in de jezuïetenorde in 1543 had hij bovendien een geestelijke vorming ontvangen, waardoor hij doordrenkt was van een realistische en optimistische visie op mens en wereld. | |
Drie versies van de catechismusDe fameuze catechismus van Petrus Canisius ontstond op verzoek van Rooms-Koning Ferdinand, wiens wens werd ondersteund door paus Julius III en Ignatius van Loyola, stichter en eerste algemeen overste van de jezuïetenorde. In maart 1552 begon Canisius aan zijn opdracht, en pas ruim drie jaar later was het karwei geklaard. Bij het inleveren van de kopij, in oktober 1554, schreef hij: “Ik lig als het ware in barensweeën en kan mijn onrust niet kwijtraken totdat de geboorte heeft plaatsgevonden”. In de lente van 1555 - nu dus 450 jaar geleden - drukte Michael Zimmermann in Wenen een boekje ter grootte van een briefkaart, met 193 genummerde en 9 ongenummerde pagina's. De titelpagina was gedrukt in zwart en rood, en enkele houtsneden verluchtten het binnenwerk. De catechismus verscheen zonder datum en zonder naam van de auteur. De titel gaf aanduidingen omtrent de inhoud, methode en doelgroep: “Samenvatting van de christelijke leer, door middel van vragen onderwezen, en ten behoeve van de christelijke jeugd nu voor het eerst uitgegeven’. Canisius heeft aan zijn catechismus een heldere, tweedelige structuur gegeven: ‘De christelijke leer bestaat uit wijsheid en gerechtigheid’. De wijsheid valt uiteen in vier hoofdstukken: het geloof en de geloofsbelijdenis; de hoop en het onzevader en weesgegroet; de liefde en de | |
[pagina 420]
| |
tien geboden en de geboden van de Kerk; en de sacramenten. De gerechtigheid bestaat uit twee delen, die enerzijds het mijden van het kwaad bevatten, en anderzijds het doen en verwerven van het goede. Deze structuur wordt in 211 vragen uiteengezet, die over het algemeen kort en bondig zijn, terwijl de antwoorden soms tamelijk uitvoerig zijn. De tekst is een weefsel van meer dan elfhonderd bijbelteksten en meer dan vierhonderd citaten uit de kerkvaders en enkele latere theologen. Als fijngevoelig pedagoog was Petrus Canisius er zich terdege van bewust dat geloofsonderricht niet vroeg genoeg kan beginnen: ‘Heel veel is er gelegen aan het eerste onderricht van de jeugd. Wat iemand op jonge leeftijd in zich heeft opgenomen, kan er moeilijk weer uit weggenomen worden, zoals ook nieuw vaatwerk lang de smaak en geur blijft behouden van wat er het eerst is ingegoten’. Omdat de grote catechismus te hoog gegrepen zou zijn voor kinderen, studenten en mensen zonder schoolopleiding, was Canisius al vrij spoedig na het verschijnen ervan begonnen met een nieuw project: de samenstelling van een catechismus voor deze doelgroep. De tekst van Canisius lag in januari 1556 ter perse. In feite ging het niet om een zelfstandige uitgave, maar om een aanhangsel in gebedenboeken of zangbundels. Deze ‘kleinste catechismus’ - zoals deze versie zou gaan heten - omvatte slechts één katern van zestien bladzijden, en telde 59 vragen. Ruim een jaar voor zijn dood zorgde de in krachten verzwakte Canisius voor een herziene uitgave, waarin hij een voorwoord opnam met de verklaring: ‘Dat verscheidene mensen deze catechismus van mijn hand voortdurend uitbreiden en allerlei andere vragen daarin vlechten, daaraan kan ik van mijn kant om vele redenen geen goedkeuring hechten. Daarom verklaar ik hierbij op mijn hoge leeftijd om meer problemen te voorkomen, dat ik alleen deze uitgave wil erkennen als mijn echte kleine catechismus’. Aan een jongere medebroeder zette hij nog eens zijn pedagogische principes uiteen: ‘Van tere plantjes, die nog niet gehard zijn door de praktijk, moet je niet te veel eisen. Geleidelijk aan groeien ze op en worden ze sterker. Ze zijn soms meer gebaat met lof dan met berisping. In hen die zich traag ontwikkelen, kunnen en moeten we onszelf herkennen. De vooruitgang van een enkeling, die een vermaning goed ter harte neemt, moet meer bij ons tellen dan de lauwheid en traagheid van vele anderen’. Waarschijnlijk heeft Petrus Canisius de laatste versie van zijn kleinste catechismus niet meer onder ogen gehad voor hij op 21 december 1597 in Fribourg (Zwitserland) overleed. Met zijn ‘grote’ en ‘kleinste’ catechismus had Petrus Canisius respectievelijk de theologen en de kinderen zijn diensten bewezen, maar wat nog ontbrak was een ‘middelste’ catechismus, bestemd voor middelbare scholieren, gewoonlijk ‘kleine’ catechismus genoemd. Op de uitgave daarvan hadden enkele theologen van de Leuvense universiteit bij | |
[pagina 421]
| |
hem aangedrongen. Pas tegen het eind van 1558 verzocht Canisius een drukker in Keulen de tekst te laten verschijnen, maar van deze editie is geen enkel exemplaar bewaard gebleven, noch van de rond Pasen 1559 verschenen tweede druk, noch van de derde uit juni, noch van de vierde druk uit november van hetzelfde jaar. Hierop is meer dan ooit de wet van de boekhistorici van toepassing: ‘Hoe populairder een boek is geweest, hoe minder exemplaren je ervan terugvindt’. Bij onderlinge vergelijking van de drie catechismussen die Petrus Canisius samenstelde, wordt de middelste kleine catechismus het meest geprezen, als ‘de gulden middenweg’. Een van de lofredenaars was kardinaal Roberto Bellarmino: ‘Zou ik - toen ik in opdracht van mijn oversten mijn Italiaanse catechismus schreef - destijds bekend geweest zijn met de kleine catechismus van onze hoogwaardige en, naar mijn vrome overtuiging, heilige pater Petrus Canisius, dan had ik mij beslist niet uitgesloofd om een nieuwe catechismus te schrijven. Ik zou dan gewoon de catechismus van Petrus Canisius uit het Latijn in het Italiaans vertaald hebben’. De waardering voor de kleine catechismus blijkt ook daaruit dat deze, in de loop van de eeuwen de meeste heruitgaven en vertalingen heeft gekend, waaronder ook schitterend geïllustreerde edities. Om een indruk te geven van de verschillen tussen de drie catechismussen geef ik de eerste vraag uit elk van de uitgaven hier weer, vergezeld van de antwoorden. De grote catechismus: ‘Wie mag christen genoemd worden? - Degene die de heilzame leer van Jezus Christus, waarlijk God en mens, belijdt in zijn Kerk. Wie daarom alle vormen van religie en sekten, die buiten de leer en de Kerk van Christus overal onder de volkeren gevonden worden, zoals die van joden en moslims, als ketters veroordeelt en ten diepste verafschuwt, die is werkelijk een christen en vindt zeker rust in de leer van Christus.’ De kleine catechismus: ‘Wie mag christen en katholiek genoemd worden? - Degene die, ingewijd door het sacrament van de doop, de heilzame leer van Jezus Christus, waarlijk God en mens, belijdt in zijn Kerk en die geen sekten of meningen, die vreemd zijn aan de katholieke kerk, aanhangt.’ De kleinste catechismus: ‘Wie mag christen genoemd worden? - Degene die de heilzame leer van Jezus Christus, waarlijk God en mens, belijdt in zijn Kerk.’ | |
Catechese in de praktijkEr is een gedetailleerde beschrijving bewaard gebleven van de catechese zoals Canisius en zijn medebroeders die in praktijk brachten. Om kwart vóór één 's middags, een uur vóór de les begon, werd vijf minuten lang de klok geluid om de kinderen - in feite alleen jongens - bijeen te roepen. Om te beginnen zong men onder leiding van een voorzanger een | |
[pagina 422]
| |
geestelijk lied. Dan kwam de catecheet en bad na een kruisteken een onzevader, een weesgegroet en de geloofsbelijdenis; de kinderen herhaalden de woorden knielend en met gevouwen handen. Aansluitend werd het huiswerk een kwartier lang overhoord. Ter afwisseling werd tussendoor teruggegrepen op vragen die al vroeger waren behandeld. Ook werden gebeden en het kruisteken ingeoefend. De jongens studeerden catechismusliederen in (in 1569 verscheen een catechismus op rijm), en de ijverige kinderen werden beloond, bijvoorbeeld met een heiligenprentje. Aansluitend werd weer gedurende een kwartier getoetst wat de kinderen van de uitleg van het vorige huiswerk hadden onthouden, waarbij er gelegenheid was de stof te verduidelijken en te verdiepen. Ook hierbij werden de ijverige kinderen beloond. Daarna werd de nieuwe leerstof zo gepresenteerd, dat twee door de leraar geinstrueerde kinderen elk op een hoge stoel klommen en daar met elkaar hardop, langzaam, duidelijk en verstaanbaar de stof voordroegen. Ook deze jongens werden beloond. Vervolgens lichtte de catecheet tot het einde van het lesuur iets uit de catechismus toe en gaf hij huiswerk op. Het lesuur werd afgesloten met opnieuw een gebed en geestelijke liederen. In de Duitstalige gebieden gaven de jezuïeten catechismusonderricht op vier verschillende locaties: in hun scholen, in hun eigen kerken, parochiekerken en kloosters, in niet-kerkelijke en openbare gebouwen, en op niet-traditionele plaatsen zoals straathoeken en openbare pleinen. De lessen, van dertig tot zestig minuten, waren ingebed in het weekprogramma van hun scholen. De jezuïeten kregen daarbij assistentie van oudere leerlingen. Gewoonlijk werden in deze lessen twee of drie punten behandeld, en op den duur beheersten de leerlingen de gehele stof, die zij konden herhalen en begrijpen. Herhaling en mondelinge opzegging waren hierbij de hulpmiddelen. Op zaterdag- of zondagmiddag presenteerden studenten openbare catechismusvoorstellingen voor ouders, vrienden en andere gasten, in de kerk of in de aula van de school. Op speelse wijze, zoals ook in hun steeds populairder wordende schooltoneel, leerden de studenten aldus het geloof kennen, dat zij op hun beurt weer overdroegen aan buitenstaanders. | |
CatechismuswerkVan de Nederlanders die rechtstreeks of zijdelings betrokken waren bij de samenstelling en verspreiding van de catechismus was in de ogen van Petrus Canisius zijn stadgenoot en medebroeder Peter Buys de belangrijkste: ‘[Deze] verzamelde getuigenissen uit de belangrijkste kerkvaders in een omvangrijk boek, waarin de delen van die catechismus stevig onderbouwd en helder verdedigd worden’, schreef Canisius in zijn geestelijk testament. | |
[pagina 423]
| |
Peter Buys was de vierde van zes zonen van de Nijmeegse brouwer Wichman Buys, die allen op één na kozen voor de geestelijke stand: Henrick en Gerit werden kanunnik respectievelijk in Kranenburg en Xanten, en Jan en Thomas werden evenals hun broer Peter jezuïet. De wijdvertakte familie Buys was verwant met de familie Kanis, en vervulde een vooraanstaande rol op religieus, cultureel en maatschappelijk gebied in Nijmegen en omgeving. Zo was Gerit Buys de auteur van een Catholischer Catechismus, waarin hij zich liet inspireren door de kleine catechismus van Canisius. Zijn jongere broer Jan Buys publiceerde als hoogleraar aan de universiteit van Mainz een groot aantal ascetische en theologische werken, waarvan zijn verzameling meditaties onder de titel Enchiridion tot in de negentiende eeuw meer dan 130 edities in negen verschillende talen bereikte. Als schrijver succes hebben zat kennelijk in de familie. Als catecheet in Keulen rijpte bij Peter Buys het plan om de grote catechismus van Canisius te voorzien van bewijsplaatsen uit bijbel en kerkvaders. De bronnen voor zijn onderzoek waren rijkelijk voorhanden in de bibliotheken ter plaatse. Canisius zelf was ingenomen met het plan, verklaarde zich bereid er een voorwoord voor te schrijven, en kwam met een voorstel voor de titel: Opus Catechisticum (‘Catechismuswerk’). Tijdens het zetten van het boek in de Keulse drukkerij bewees een andere Nijmegenaar, Bartholomeus Laurensz Poeyn, grote diensten als corrector en samensteller van een alfabetische index op begrippen. Had Buys aanvankelijk drie delen gepland, tijdens de samenstelling van het Catechismuswerk bleek dat er een vierde deel nodig was, zodat er uiteindelijk meer dan 2500 bladzijden werden gedrukt. Het boek bleek een groot succes, en raakte snel uitverkocht. Al in 1571 verscheen bij de befaamde Romeinse firma Aldus een herdruk, die brede verspreiding vond in Europa. Petrus Canisius achtte een herziene uitgave nodig, maar kon Peter Buys, die in 1571 naar de universiteit van Wenen was verhuisd, er niet meer toe bewegen ook deze voor zijn rekening te nemen. Opnieuw was het een Nederlander die te hulp schoot, de Bossche jezuïet Jan de Hase, die Canisius begin 1566 in Keulen had leren kennen. In 1577 kon de herziene uitgave verschijnen. De Hase had het aantal bewijsplaatsen in deze nieuwe editie uitgebreid, en de passages over de zondeval en de rechtvaardiging aan het eind van het werk sterker onderbouwd. Aan de door enkelen geuite wens om het Catechismuswerk in het Duits te vertalen wilde Canisius niet voldoen; men kon zijn energie beter aan iets anders besteden, vond hij. Als ‘schatkamer en wapenkamer’ bleef dit gezamenlijk project van drie Nederlandse jezuïeten nog vele jaren aan velen zijn diensten bewijzen. In zijn opdrachtbrief van het Catechismuswerk zette Petrus Canisius robuust uiteen wat hij met het schrijven van zijn catechismus steeds | |
[pagina 424]
| |
heeft beoogd: ‘Ik ben er vast van overtuigd dat verstandige mensen, liefhebbers van de ware vroomheid en alle voorstanders van het goede het beslist en spontaan zullen toejuichen, dat wij in dit model van Catechismuswerk - wat anderen er ook van mogen denken - veel en dikwijls moeite en tijd investeren. Want waarom zouden we spijt hebben of ons schamen over het samenstellen ervan? Het staat immers onbetwistbaar vast dat het aangenaam is aan de hoogste God, overeenstemt met het voorbeeld van de grootste mannen, heilzaam is voor de katholieke kerk, noodzakelijk is voor de christelijke jeugd, en tenslotte past bij onze roeping. Heeft niet onze meester en opperherder Christus als het ware de taak van catecheet op zich genomen en vervuld, toen hij de voornaamste delen van de catechismus met zijn allerheiligste mond heeft overgeleverd en bevestigd? Laat anderen zich maar verontschuldigen wegens hun bezigheden, laten zij maar streven naar kerkelijke functies die verhevener zijn en meer opbrengen, laten zij dit dienstwerk maar onbetekenend en zwaar vinden, laten zij er zich maar slim aan onttrekken om niet met de kinderen als het ware weer kind te moeten worden. Maar Christus, de goddelijke wijsheid in eigen persoon, schaamt zich niet om uitermate vertrouwelijk met kinderen om te gaan, hij geeft opdracht om ze naar hem toe te brengen, hij omhelst degenen die uit zichzelf naar hem toekomen, hij kust ze vol liefde, hij legt hun zijn handen op en zegent ze, hij stelt de engelen aan tot hun dienaren en beschermers, hij maakt hen ten slotte tot burgers van het hemelse koninkrijk en tot zijn eigen erfgenamen boven anderen.’ | |
De beeldcatechismus‘Als we engelen waren, zouden we geen behoefte hebben aan kerken of eredienst of beelden, maar we zijn nu eenmaal maar mensen. Gebonden aan dit logge vlees verheft onze ziel zich soms, maar valt dan spoedig weer terug. Het is noodzakelijk dat de Kerk ons onophoudelijk eraan herinnert dat we klaar zijn om te vergeten.’ ‘De dichter Horatius heeft ooit gezegd: wat via de oren gaat dringt niet zoveel de geest binnen als wat iemand onder ogen komt.’ Met uitspraken als deze gaf Petrus Canisius het belang aan van het visuele element binnen de vorming en opvoeding. Het was de pedagogische trits van zien - kennen - geloven. In de allereerste catechismus van 1555 waren al illustraties opgenomen, zij het slechts enkele. Pas twintig jaar later verscheen een editie van de kleine catechismus bij de Antwerpse uitgever Johannes Bellerus waarin de afbeeldingen een wezenlijke rol speelden - 56 kleine houtsneden, waarvan er enkele meer dan eens werden gebruikt. Het lijkt | |
[pagina 425]
| |
erop dat de uitgever uit zijn rijke voorraad aan houtsneden een keuze maakte, en dat hij voor het boekje van Canisius niet apart een kunstenaar aantrok. Iets dergelijks gold ook voor de drie jaar later door Maternus Cholinus te Keulen gedrukte uitgave van de kleine catechismus, die ruim twintig houtsneden bevatte. Maar in deze en soortgelijke publicaties dienden de illustraties als ‘begeleiding’ van de tekst; het waren boeken met plaatjes. In 1587 verscheen in Rome een Italiaanse catechismus waarin het beeld de hoofdrol speelde, blijkens de titel Christelijke leer waarin de belangrijkste geheimen van ons geloof zijn opgenomen, voorgesteld met behulp van illustraties voor de eenvoudigen, en voor hen die niet kunnen lezen. Auteur van dit werk was Giovanni Battista Eliano, een Romeinse jood die eerst katholiek en vervolgens jezuïet was geworden. Deze uitgave betekende de definitieve impuls en het belangrijkste voorbeeld voor de fameuze Antwerpse drukker Christoffel Plantijn om iets dergelijks te ondernemen. Vele jaren tevoren, in 1574, had hij al soortgelijke plannen met Canisius gemaakt, waarbij hij assistentie kreeg van de Haarlemse jezuïet Jan Willemsz: ‘De boven- en onderschriften bij de afbeeldingen, die u gestuurd hebt, bevallen pater Harlemius en mij. Ze komen niet alleen van pas voor uw boek, maar zullen ook afzonderlijk kunnen verschijnen. Ik verzoek u daarom dringend om aan te geven welke afbeeldingen u allemaal geschikt acht om vroomheid, godsvrucht en de herinnering aan Gods weldaden te wekken. Zegt u ook, zoals u al begonnen bent, welke tekst boven en onder de illustraties afgedrukt moet worden. Weest u niet bang voor de kosten die wij moeten maken voor de kunstenaar en de graveur. Graag wil ik me inspannen om mij naar vermogen in te zetten voor de christelijke godsdienst, zolang als ik leef’. Om onbekende redenen liep het project spaak. Maar het plan voor de beeldcatechismus van Canisius werd in 1587 weer opgevat, en kwam twee jaar later tot voltooiing. Het boek, met 103 etsen van acht bij zeven centimeter, was een gezamenlijke uitgave van Christoffel Plantijn en de van oorsprong Haarlemse kunstenaar Philips Galle, die ieder de helft van de totale oplage van 850 exemplaren ontvingen. Omdat Galle nauwelijks ervaring had met etsen, werd de Mechelaar Pieter van der Borcht aangetrokken, die een van de belangrijkste illustratoren in dienst van Plantijn was. In het voorwoord gaven de uitgevers hun motieven weer: ‘Op de vijfentwintigste sessie van het Concilie van Trente is bepaald dat de bisschoppen de ongeschoolde ogen van de ongevormden moeten onderrichten in de godsdienst met behulp van afbeeldingen van voorstellingen. Hun voetstappen volgend en om velen van dienst te zijn hebben wij dit boek in het licht gegeven, rijk aan afbeeldingen en met meer illustraties dan het Romeinse boek. Daarin hebben wij de geloofszaken zo ingedeeld dat wij ze zoveel mogelijk afstemmen op bepaalde verha- | |
[pagina 426]
| |
len uit de Heilige Schrift, zodat geloof en verhaal uit een en dezelfde bron geput kunnen worden. Bij elke afbeelding is de uitleg geplaatst, die de jezuïet Petrus Canisius in zijn christelijk onderricht heeft gegeven’. Twee derde van de etsen geven inderdaad bijbelse gebeurtenissen weer, terwijl enkele prenten eigentijdse situaties afbeelden, met bijbelse taferelen op de achtergrond. Van der Borcht heeft zich bij zijn etsen enkele malen laten inspireren door prenten van Philips Galle. De beeldcatechismus van Petrus Canisius uit 1589 was een van de laatste uitgaven van Christoffel Plantijn, die op 1 juli van dat jaar overleed. Er zijn sterke aanwijzingen dat dit rijk geïllustreerde boek als voorbeeld heeft gediend voor de beeldcatechismus die de Spaanse franciscaan Bernadino de Sahagún eind zestiende eeuw bij het godsdienstonderricht van de Azteken gebruikte en waarin Europees beeldmateriaal en plaatselijke Nahuatl iconografie hand in hand gaan. | |
EvaluatieDe catechismus van Petrus Canisius, waarvan de eerste druk in 1555 bij Michael Zimmermann in Wenen verscheen, is om meerdere redenen een opmerkelijk boek. Wat de methodiek betreft valt op dat de auteur zich richt op drie doelgroepen: volwassenen, middelbare scholieren en studenten, en kinderen en ongeletterden, op wie hij de tekst qua omvang en inhoud toesnijdt. Hij draagt zijn stof over in vragen en antwoorden. Wat de inhoud betreft kiest Canisius ervoor de eigen identiteit van de katholieke kerk te presenteren. Daarbij ziet hij ervan af zich af te zetten tegen de protestanten, een uitzonderlijke keuze in het midden van de zestiende eeuw. De bronnen voor zijn theologie vindt hij hoofdzakelijk in de bijbel, aangevuld met teksten van de kerkvaders en concilies. Tegen de achtergrond van een steeds verdere kerkelijke polarisatie in de zestiende eeuw is de stellingname van Petrus Canisius een unicum en een verademing. Hij presenteert het geloof van zijn kerk in eerste instantie vanuit een vreugdevol en fier besef ten aanzien van de rijkdom van zijn christelijke traditie. Dat hij het daarbij niet kan laten zich af te zetten tegen anderen, past in de theologische positiebepaling van de katholieke kerk van zijn tijd. Maar hoezeer hij oecumenisch avant la lettre was, blijkt uit het feit dat de grote neocalvinistische voorman Abraham Kuyper in 1879 tot zijn opperste verbazing in de handelingen van de Delftse synode uit 1587 lezen moest hoe ‘een predikant in den ring van Delft zelfs ongemerkt den Heidelberger [catechismus] door den Roomschen Catechismus van Petrus Canisius zocht te vervangen’Ga naar eind[3]. Bij het aanbrengen van een gedenksteen op de plaats waar eens het geboortehuis van Petrus Canisius had gestaan, in de Nijmeegse Broerstraat, vatte feestredenaar Louis Rogier in 1971- bij de herdenking van | |
[pagina 427]
| |
de vierhonderdvijftigste geboortedag van Canisius - aan het eind van zijn magistrale toespraak de betekenis van kerkleraar Canisius in de volgende woorden samen: ‘De les van dit nobele leven ligt in de harmonie van een toenmalig non-conformisme, dat de eigen dogmatische beginselvastheid paarde aan een laissez faire, waarin de kiem lag besloten van een positief religieus vrijheidsprincipe’. Een theologisch boek uit de zestiende eeuw heeft, bezien vanuit het heden, ontegenzeglijk zijn beperkingen gezien de ontwikkeling van het dogma binnen de katholieke kerk, de onstuitbare groei van de oecume-ne, en de veranderde opvattingen ten aanzien van de catechetische didactiek. Op theologisch vlak kan de kritiek op Canisius' catechismus in zeven punten samengevat worden: het onvermeld laten van de joodse wortels van het christendom; de onderwaardering van het Oude Testament; het voorbijgaan aan de joodse context van het leven van Jezus; een eenzijdig beeld van God als schepper en rechter, zonder Hem te zien als bevrijder en heer van de geschiedenis; de hoofdzakelijk negatieve benadering van Jezus' joodse tijdgenoten; de opvatting dat buiten de Kerk geen heil te vinden is; en het negeren van de niet-christelijke godsdiensten. Op didactisch vlak geniet het van boven af overdragen van dogmatische waarheden sinds enige decennia niet meer de voorkeur en heeft deze vorm van overdracht plaatsgemaakt voor de functie van het geloof als levensoriëntatie, waarin de eigen religieuze ervaring van de mens als uitgangspunt geldt. | |
SlotwoordHet slotwoord is aan de hedendaagse dichter Toon Tellegen, die in zijn zojuist verschenen bundel Daar zijn woorden voor het volgende gedicht opnamGa naar eind[4]:
Er lopen heiligen op straat.
Ze zijn te herkennen aan hun onopvallendheid,
aan hun onzichtbare mantels van een oneindige kostbaarheid
die losjes om hen heen wapperen,
en aan hun verdriet.
Als we ze tegenkomen lopen we ze voorbij.
Maar we horen iets ruisen.
Als we omkijken zien we dat ze zich losmaken van de andere mensen,
hun pas versnellen, zijstraten inslaan.
Overal staan mensen stil en kijken om.
We moeten nu zelf een zijstraat inslaan,
maar we durven niet,
| |
[pagina 428]
| |
zo raken we steeds verder van huis,
we zullen spoedig verdwalen,
zo zullen we elkaar ontmoeten, in de regen,
in de nacht.
In Nijmegen staat Petrus Canisius, meer dan levensgroot, in brons, in het Hunnerpark, in zijn ‘onzichtbare mantel van een oneindige kostbaarheid’. Wellicht kan hij voorkomen dat we steeds verder van huis raken en spoedig verdwalen. |
|