Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |||||||||||||
Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp
| |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
tingen en gedrag of juist een zekere homogeniteit? Als dat laatste het geval is, dat wil zeggen, als wij - autochtonen - evenzeer deel uitmaken van een relatief homogene cultuur van gelijkgestemden, waarin onderscheiden we ons dan van die ‘achterlijke’ migranten? Kunnen we wel volhouden dat we geindividualiseerd zijn of hebben we ondanks de Verlichting evengoed een (verderfelijke) neiging tot ‘tribaal’ gedrag? Het is deze empirische vraag naar modern kuddegedrag die we hier centraal willen stellen. Dat is hoognodig, want liberalen, socialisten en conservatieven mogen dan verschillende waarderingen koesteren voor het geindividualiseerde Nederland, alle politieke stromingen lijken uit te gaan van het reëel bestaande individualisme. De individualisering van de samenleving was voor minister-president Balkenende zelfs een van de belangrijkste redenen om het normen-en-waardendebat aan te gaan, zo schrijft hij in een recente brief aan de Tweede Kamer. Hoogleraar communicatie Van der Meijden wijst in Trouw van 25 februari 2004 ‘de individualisering’ aan als een van de belangrijkste oorzaken voor de hoge irritatiegraad onder Nederlanders. En in de stukken voor haar partijcongres van 2003 schrijft de Socialistische Partij: ‘De maatschappelijke tweedeling is vergroot en de individualisering heeft sociale verbanden aangetast.’ Maar deze veronderstelde onafhankelijkheid stelt andere mensen juist tevreden. Ze steken de loftrompet over individualisering als emancipatie: ‘Mensen zijn geëmancipeerder en hoger opgeleid dan ooit. Het Centraal Planbureau heeft geconstateerd dat het overgrote deel van de Nederlanders goed in staat is om voor zichzelf op te komen en te zorgen. In dat licht is een enorme emancipatieslag gemaakt. De individualisering en de grote kennisverbreding liggen daaraan ten grondslag.’ (minister van Economische Zaken Brinkhorst in de Eerste Kamer op 12 februari 2004) De jurist Ellian lijkt ook deze onafhankelijkheid voor ogen te hebben als hij in NRC Handelsblad van 7 maart 2004 het einde van de allochtoon voorspelt door de vrijgevochten Nederlander te beschrijven. ‘[De Allochtoon] wordt gewoon een Nederlander die zich van de ketens van de kudde, onderdrukking, tribale goden en tradities heeft losgemaakt.’ Die tegenstelling tussen autochtoon en allochtoon is in deze discussie van belang. De islam vertegenwoordigt volgens sommigen precies het | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
omgekeerde van de verschillende betekenissen die men achter het begrip individualisering kan zoeken, stelt Sunier in zijn bijdrage aan het recent verschenen boek Kiezen voor de kudde. ‘[...] Zij kennen juist een sterke institutionele en traditionele binding, zo is de veronderstelling. Maar waaruit zou die individualisering dan precies bestaan? Twee elementen keren in veel definities terug: het losmaken van collectieven en, als gevolg daarvan, keuzevrijheid en toegenomen diversiteit in opinies en gedrag: ‘Individualism means not having anyone to tell us what to do, not having to listen if they do, not having to conform. It means having the capacity to make our own decisions, rather than simply living up to the expectations of the community or fulfilling obligations to someone else. It means the independence to be different, to strike out on our own, to look for ourselves, instead of getting tied down.’Ga naar eind[1] (Wuthnow, blz. 12) Naast deze vrolijke variant van de keuzevrijheid, staat de opinie van de socioloog Beck, die ook wijst op toegenomen keuzevrijheid, maar meent dat deze keuzevrijheid een heel bijzonder karakter heeft: we zijn veroordeeld tot de keuzevrijheid, we hebben niet de keuze om te kiezen, de samenleving dwingt individuen steeds meer tot keuzes. Voor hem is individualisering en de dwang om een eigen individuele identiteit op te bouwen de oorzaak van de toegenomen diversiteit: ‘It becomes normal to test out a number of different mixes: several overlapping identities are discovered and life is constructed out of their combination. [...] In | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
this way, the nationally fixed social categories of industrial society are culturally dissolved or transformed.’Ga naar eind[2] (Beck, blz. 27) Ook Beck veronderstelt dat het gevolg hiervan een grote mate van pluriformiteit is. juist omdat de samenleving zo diversifieert, stelt Beck de vraag ‘how highly individualized societies can be integrated?’ (blz. 16). ‘Any attempt to create a new sense of social cohesion has to start from the recognition that individualism, diversity and skepticism are written into Western culture.’Ga naar eind[3] (blz. 23) In Nederland trekt sociaal-wetenschapper Van der Stel vergelijkbare conclusies met betrekking tot keuzevrijheid en de noodzakelijk daaruit volgende diversiteit: ‘Door deze processen is de individuele levensloop door de bank genomen minder voorspelbaar en minder overeenkomstig met die van anderen geworden. Mensen zien hun levensloop steeds minder als een voorgeschreven programma dat ze moeten doorlopen en dat velen voor hen ook al zo deden. [...] Individualisering brengt verder specialisatie en verbijzondering met zich mee: de hele idee heeft weinig om het lijf als iedereen zich in dezelfde richting zou “individualiseren”. Alleen de individualisering als verschijnsel heeft massale trekken, niet de uitkomsten van het proces zelf. [...] Een consequentie van de individualisering is dat mensen zich in hun gedrag steeds meer van anderen onderscheiden.’ (in Schnabel, blz. 141-142) De redenering is duidelijk: de toegenomen diversiteit in opvattingen en gedrag vloeit voort uit de individualisering van de samenleving, via de toegenomen keuzevrijheid van individuen. Beck maakt zich vervolgens zorgen over de effecten van deze individualisering op de sociale cohesie, anderen zien haar louter als een verrijking van de samenleving. | |||||||||||||
IIIndividualisering wordt dus beschouwd als karakteristiek voor een tijdperk, of zelfs als hét onderscheidend kenmerk tussen ingeburgerd en onaangepast. De vraag is of deze gedachten kloppen. Deugt de veronderstelling dat ‘we’ steeds meer onafhankelijk en individueel gedrag vertonen? En klopt dus de idee dat ‘we’ ons daarin in grote mate onderscheiden van migranten afkomstig uit eerdere ontwikkelingsfasen van de moderniteit? Wij denken van niet. Zoals De Beer in Kiezen voor de kudde laat zien, neemt de relevantie van sociale categorieën als klasse, etniciteit, | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
sekse en woonplek voor opvattingen en het gedrag van individuen zeker niet af. We willen niet betwisten dat er zich in de afgelopen decennia ontwikkelingen hebben voorgedaan die je met recht kenmerken van individualisering kunt noemen, zoals de grote toename van zogenaamde ‘éénpersoonshuishoudens’. We betwisten ook niet dat er zich in brede lagen van de bevolking een moderniseringsproces heeft voorgedaan dat mensen minder afhankelijk heeft gemaakt van familie, kerk en buren. We menen wél dat Nederlanders zo veel gelijk gedrag, zo veel gezamenlijk gedrag en zo veel gelijke opinies vertonen dat je kunt spreken van modem kuddegedrag. We veronderstellen vervolgens ook dat dit voor het Nederlands zelfbeeld serieuze gevolgen heeft. Dat beeld, van de tolerante, vrije en pluriforme natie is immers grotendeels gebouwd op de idee van individualisering. Aan de hand van empirisch onderzoek laten we in Kiezen voor de kudde zien dat Nederlanders niet allemaal verschillende dingen doen, niet steeds meer verschillende meningen hebben en niet steeds minder in groepen opereren. Naast het al aangehaalde voorbeeld van Suniers onderzoek naar de manier waarop migrantenscholieren op school aanhaken bij discussies over morele vraagstukken, komt in Kiezen voor de kudde het gedrag aan de orde dat mensen aan de dag leggen bij het kiezen van huizen, bij het autorijden, bij het sporten, bij de verbanden die ze met vrienden en maatschappelijke organisaties aangaan, bij het stemmen op politieke partijen, bij het kiezen van kleding, bij de verdeling tussen arbeid en zorg. Over de hele linie constateren we een groepsgedrag en voorspelbaarheid die de idee van een maatschappij van eenlingen of van vrijgevochten en diverse individuen logenstraft. Mensen sluiten zich nog altijd en bewust aan bij collectieven - sportverenigingen, vrijwilligersorganisaties, intemetfora. Ze kiezen daarbij wellicht liever voor tijdelijke, of lichte gemeenschappen, dan voor levenslange relaties, maar het verlangen naar de groep is nog altijd groot. En kiezers mogen dan al vaker van politieke partij wisselen, onberedeneerd stemmen of los in de electorale ruimte zweven doen ze niet. Met in je achterhoofd de kennis van iemands inkomen of opleiding kun je vrij trefzeker aangeven naar welk huis hij op zoek is. De kans is ook erg groot dat je met die wetenschap goed voorspelt wat zo iemand vindt van zaken als abortus of euthanasie. Die voorspelbaarheid van meningen en gedrag lijkt de laatste jaren zelfs alleen maar toegenomen, terwijl je volgens de individualiseringsthese veeleer een afname zou verwachten. Het voert hier te ver om de resultaten uitgebreid over te nemen, maar we constateren uit ons onderzoek twee soorten kuddegedrag. Je hebt de dingen die (bijna) alle Nederlanders doen - wat Nederlanders doen lijkt verrassend veel op elkaar. Bovendien doen ze veel daarvan ook nog | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
eens in groepen, dus niet individueel maar met anderen samen. Ondertussen is de aard van de groepen waarmee men zich verbindt wel degelijk veranderd. De banden die worden aangegaan zijn veelal losser: weak ties nemen de plaats in van strong ties die mensen verbonden in verzuilde tijden. Zwakke of losse banden, lidmaatschappen die je op kunt zeggen krijgen met enige regelmaat de voorkeur boven verbindingen voor het leven. En dit minder ‘collectieve’ karakter van de nieuwe netwerken maakt het ook mogelijk je te verbinden met meer netwerken tegelijkertijd. Het leidt tot vluchtiger banden maar ook tot meer connecties. We zien ‘lichte’ gemeenschappen ontstaan, communities lite, die van grote betekenis blijken voor het sociaal verkeer. Geen gemeenschap in de traditionele zin met bloedbanden of gedeeld geloof, maar eenheden georganiseerd op minder traditionele noemers. De oude, traditionele verbanden, die vaak als ‘zwaar’, zo niet als belastend beschouwd worden (het hechte gezin, de gesloten geloofsgemeenschap), verdwijnen voor velen inderdaad uit beeld. Maar moderne individuen binden zich nog altijd, ze doen dat echter niet op dezelfde wijze, en ook niet met dezelfde intensiteit als voorheen. Dit betekent dat we nieuwe groepsvorming zien, waarbij we weinig opschieten door deze nieuwe bindingen ofwel ‘individualistisch’ te noemen, ofwel af te doen als ouderwets collectivisme. De Franse socioloog Maffesoli spreekt over het ontstaan van tribus of neo tribes, lichte verbanden tussen mensen die zich tijdelijk en gedeeltelijk met elkaar identificeren op basis van emoties en modes. Dit betekent niet het einde van collectieve identiteiten. De afgelopen decennia zijn immers allerhande vormen van ‘identiteitenpolitiek’ ontstaan (denk aan de vrouwen-, homo- en migrantenbeweging). De Amerikaanse filosofe Gutman laat echter in haar boek Identity in democracy fraai zien dat dergelijke identiteitsverbanden meer dan voorheen gevoelig zijn voor interne verschillen, die niet per se als problematisch worden gezien maar als vanzelfsprekend en waardevol. Respect voor en niet onderdrukking van interne differentiatie maakt hedendaags collectief optreden mogelijk. Respect voor verschillen kan dus nog steeds; juist de nieuwe communities lite zouden voorbeelden kunnen zijn van hoe ook de relatief uniforme samenleving in haar geheel met minderheden zou kunnen omgaan. Uit dit moderne kuddegedrag kun je het ontstaan van een nieuwe meerderheid afleiden, die Nederlanders in consensus verenigt over de meest uiteenlopende morele vraagstukken en in het meest uiteenlopende gedrag. Die nieuwe meerderheid maakt de vraag naar de integratie van minderheden urgent. | |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
IIIDe overtuiging dat individualisering en pluriformiteit in Nederland hoogtij vieren, voert (te) ver van de werkelijkheid. Wij zien veeleer een toenemende uniformisering van (autochtoon) Nederland in opvattingen en gedrag. We menen dat het juist deze uniformisering omtrent tamelijk radicale opvattingen is die, wereldwijd gezien, leidt tot een afname van de zo geroemde Nederlandse tolerantie. Hoe kunnen we tolerant zijn op basis van onze (autochtone) uniformiteit in opvattingen en gedrag? Hier zijn oude modellen (zoals de verzuiling) niet meer aan de orde; we zullen op zoek moeten naar nieuwe pacificatiemodellen. Het is een hele opgave in zo'n prudent-progressief land te integreren. Autochtonen en allochtonen lijken weliswaar op elkaar in vorm (alle inwoners van Nederland vertonen groepsgedrag en allemaal worden ze sterk beinvloed door de sociale categorieën waartoe ze behoren), qua inhoud bestaat er juist in Nederland een relatief grote afstand tussen autochtonen en allochtonen (met name Marokkanen en Turken). Zoals Demant (2004) heeft laten zien, verschillen de Duitse Turken aanzienlijk minder van de autochtone Duitsers dan de Nederlandse Turken van de autochtone Nederlanders. Dat komt niet doordat de Nederlandse Turken anders zijn dan de Duitse Turken, maar wel doordat de autochtone Nederlanders progressiever zijn dan de Duitsers. Een relativering van de prudent-progressieve opvattingen moeten we, ook al gelet op de grote meerderheid die deze aanhangt, niet verwachten en niet willen. Des te groter is de opgave vast te stellen hoe migranten in Nederland niet uit- maar ingesloten kunnen worden (al was het maar om de culturele kloof niet nog groter te maken). Op basis van Kiezen voor de kudde valt een bescheiden voorzet te geven. Als kuddegedrag zo veel voorkomt dat het welbeschouwd tot impliciete norm verheven is, moeten we dat misschien wel als geheime ‘kernwaarde’ van onze cultuur aanzien. Terwijl de expliciete kernwaarden (gelijkheid van man en vrouw, geweldmonopolie van de staat) uitgeschreven staan in de wet, komt deze impliciete waarde fraai tot uiting in ‘ons’ collectieve gedrag én in ‘onze’ uniforme opvattingen. Vanzelfsprekend gaat het bij deze feitelijke waardering voor kuddegedrag niet om groepen waarin mensen tegen hun zin opgesloten zitten, maar om verbanden die mensen zelf kunnen kiezen, autochtoon en allochtoon. Het gaat om de herkenning en erkenning van deze wezenlijke overeenkomst tussen nieuwkomers en autochtonen. Anders dan het massale gebruik van de term individualisering om migranten te diskwalificeren, kan deze gedeelde waardering weer gemeenschappelijke grond onder de voeten geven. | |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
De belofte voor een betere omgang tussen autochtonen en allochtonen schuilt vervolgens in de ontwikkeling van nieuwe vormen van groepsgedrag, nieuwe typen ‘lichte’ gemeenschappen. Ook Nederland zal als community lite beschouwd moeten worden, onmiskenbaar een soort gemeenschap erkend door zijn leden, maar dan wel een insluitende gemeenschap waarin de toegangseisen niet redeloos hoog worden geformuleerd. Lite, ‘licht’ of, zo men wil, ‘verlicht’, omdat we niet formuleren wat mensen maximaal moeten delen, maar welke minimaal gedeelde praktijken, normen en waarden het gezamenlijk leven mogelijk maken. We verwachten geen assimilatie van migranten aan een opgetuigde Nederlandse identiteit - wat nu op basis van de vergaande uniformisering dreigt te gebeuren - maar gaan op zoek naar wat ons minimaal met anderen bindt. | |||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
|
|