Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 703]
| |
Noor Smals
| |
Liefde of jaloezie?Wat je bijblijft uit de romans van Margriet de Moor is vooral haar liefde voor muziek. In een interview met Lien HeytingGa naar eind[3] vertelt ze over haar studie zang en piano aan het conservatorium in Den Haag en over de muziek die in elk van haar boeken een rol speelt. Maar het draait niet alleen om muziek, het gaat haar om ‘kijken, luisteren, voelen, proeven, om sensualiteit, erotiek’. Dat geldt ook voor haar Kreutzersonate, een liefdesverhaal. De verliefdheid van de blinde muziekcriticus noemt ze ‘een verhevigde en vertekende vorm van waarneming’. Wachtend op zijn vliegtuig naar Zuid-Frankrijk vertelt de blinde veertiger Marius van Vlooten aan een jonge musicoloog het drama van zijn jeugd. Hij leerde als student een meisje kennen aan wie hij zich onvoorwaardelijk overgaf, niet beseffend dat ze een dubbel leven leidde, tot ze, getrouwd en wel, naar de andere kant van de wereld verdween. Marius | |
[pagina 704]
| |
besloot een einde aan zijn leven te maken, hij schoot zichzelf door het hoofd. Toen hij wakker werd uit een coma, ontdekte hij dat hij blind was. Hij ontwikkelde niet alleen een groot sarcasme, maar ook een grote passie voor muziek en werd een gewaardeerd muziekcriticus. Twintig jaar later reist hij samen met de musicoloog, de verteller in de roman, naar Bordeaux om een reeks masterclasses voor strijkkwartetten bij te wonen. Daar logeren ze in een chateau-hotel, waar ook de mooie Suzanna verblijft, die in die week de eerste viool in Het strijkkwartet naar de Kreutzersonate van Leo Janacek zal spelen. De begeleider beschrijft haar aan de blinde: ‘Lichte kattenogen. Als je haar aankijkt, heb je het gevoel dat ze met je spot, maar wel ontspannen en vriendelijk. Ze heeft haar dat ik hazelnootkleurig zou noemen en dat loshangend wel tot haar middel reikt, maar dat ze vandaag op het achterhoofd heeft samengebonden...’ Door de manipulaties van zijn gezel komt Marius in contact met de violiste. Hij weet alles van muziek en zij praat er graag over. De belangstelling is gewekt. Na de masterclasses worden de strijkkwartetten uitgevoerd. Suzanna Flier speelt in ‘het verhaal dat deze avond moet klinken haar eigen lijn, het lot dat haar is toebedeeld’. Het oorspronkelijke verhaal waaraan De Moor hier refereert, is van 1891 en van Lew Nicolajewitsj Tolstoi. Gedurende een treinreis door Rusland vertelt een gepassioneerde zonderling, de grootgrondbezitter vorst Pozdnysjew, aan een reisgenoot hoe hij ertoe is gekomen zijn vrouw te vermoorden. Hij raakte bevangen door de muziek toen zij samen met een bevriende violist de Kreutzersonate van Beethoven speelde. Hij voelde zich buitengesloten, ontwikkelde een jaloezie die groeide en groeide, tot hij zich niet meer in de hand hield en haar vermoordde. In de volgende eeuw las Leoš Janácek het verhaal van Tolstoi, raakte vervuld van deernis om de arme vrouw, componeerde zijn kwartet en gaf de eerste viool de vrouwelijke stem. Als Marius van Vlooten die lyrische solo van Suzanna beluistert, zit hij erbij als een brok steen, ‘zijn turende gezicht, zijn samengeknepen ogen op de spelers gericht alsof hij de strijkers stuk voor stuk kan zien’. Zijn begeleider begrijpt dat hij alleen Suzanna ziet, en vraagt zich af of zij beseft hoezeer de blinde het meent. ‘Weet ze wel dat hij in geen twintig jaar zo ondersteboven is geweest van een vrouw?’ Marius laat opnieuw de liefde in zijn leven toe. Hij zoekt Suzanna's gezelschap en vanaf die tijd zoekt zij hem op. Ze weet met vrouwelijk begrip dat hij haar moet kunnen aanraken en ruiken. Zij is niet langer de kuise Suzanna, de gelieven belanden samen in bed. Zij neemt de begeleiding van de blinde over, ze bezoeken een museum. Zij beschrijft hem wat ze ziet en hij, die zich de kunstwerken herinnert, geniet van de herkenning. In een ontroerende passage beschrijft Margriet de Moor de schoonheid van de jonge vrouw die haar geheime liefde koestert: ‘levendig, | |
[pagina 705]
| |
gekweld, terughoudend, stil, jachtig, roekeloos, uitzinnig als een melo die op de g-snaar en paniekerig als een tremolo op de kam, kortom zo mooi als de noten waarmee ze nu al dagenlang in haar hoofd rondloopt’. Terwijl Suzanna Marius over het werken aan het strijkkwartet vertelt, komt de altist in het spel. Lang, donker, met een raadselachtig gezicht, slechts miniem vertrokken als hij zijn agressieve tremolo's speelt en daarmee ‘het bevel van de noten opvolgt. [...] Quasi-bescheiden, in het spel verdwijnend, treedt hij als onruststoker op’. De kiem van het kwaad is gelegd: de altviolist, daar gaat het om. Want niet alleen in De Kreutzersonate van Tolstoi, ook bij Janacek is het thema jaloezie, verbeeld door het razend gekras waarmee de alt de poëtische passages van de violen onderbreekt, en bij de blinde Marius groeit de jaloezie met de liefde mee als een moeilijk te sturen kracht. De groep verlaat het château in Bordeaux. De musicoloog heeft lang geen contact met de criticus. Als ze elkaar weer ontmoeten, zijn Marius en Suzanna toe aan hun eerste huwelijkscrisis. | |
‘Een hol van onrust en droom’Marius van Vlooten vertelt dat zijn vrouw hem heeft verlaten. Hij laat een brief van haar advocaat zien: ze wil scheiden op grond van ‘geestelijke wreedheid’. ‘Verliefd zijn op je eigen vrouw’, vertelt hij, ‘is iets ontstellends dat de hele wereld omtovert in een hol van onrust en droom.’ In het huis waarin ieder meubel exact op zijn plaats stond, had hij Suzanna ‘vastgeprikt als een vlinder’. Toch speelde ze nog steeds in haar geliefde kwartet. De altviolist nam de initiatieven, organiseerde, belde voor afspraken. Hij werkte vierentwintig uur per dag en hij wist alles van muziekgeschiedenis en interpretatie. Toen Suzanna de altist omschreef als ‘een stil water met een diepe grond, na al die tijd nog erg intrigerend’, viel het Marius op dat haar woorden ademloos klonken en het begon hem te dagen. ‘Ik argeloze gek’, dacht hij. Niets kon hem nog schelen, nu hij eindelijk met de ‘voltreffer van een naam was opgeschrikt’. Hij verwenst de muren van zijn huis, ‘doodstille coulissen om het isolement van zijn leven, terwijl zij, verderop, door iedereen aangegaapt haar honderd-, tweehonderd-, vijfhonderdvoudig bestaan leidt. Gluurders, spiedende ogen door het sleutelgat! Ja, en wat kun je ertegen doen?’ Het wantrouwen is gegroeid. Hij merkt dat de meubels van zijn huis telkens wanneer hij even is weggeweest, ergens anders staan. Hij bekent zijn jaloezie, die van zijn liefde ‘een wolk heen en weer schietende steekvliegen’ heeft gemaakt. Hij bekent dat hij al het mogelijke heeft gedaan ‘om zijn gezinsgeluk eigenhandig af te breken en naar een onafwendbaar einde te helpen’. Hij heeft erop aangedrongen dat Suzanna | |
[pagina 706]
| |
het kwartet vaarwel zou zeggen, dat ze haar relatie met de altist zou verbreken. Zij kon haar man niet de zekerheid geven dat die relatie alleen in zijn fantasie bestond. Hij speelde met het idee zijn vrouw te vermoorden. Hij bouwde zijn plan zorgvuldig op tot op het moment dat het moest gebeuren. Door een banaal toeval kwam er een kink in de kabel. En direct daarop besefte hij zijn afhankelijkheid: een blinde weet zomaar niet de weg naar huis. ‘Ik voelde mijn verstand als een valbijl terugkomen’, vertelt hij in het besef dat hij zijn leven te gronde heeft gericht. En nu zit hij daar met haar afscheidsbrief. Opnieuw gaan de musicoloog en de criticus uit elkaar. Maar het noodlot wordt uitgesteld en het slaat anders toe dan we verwachten. Zestien jaar later leest onze verteller een rouwadvertentie in een krant: Suzanna Flier, innig geliefde echtgenote en moeder, omgekomen door een nood-lottige vliegtuigcrash. Dat hun liefde bleef bestaan, zal iedereen verbazen. Al vertelt Margriet de Moor in een interview met Arjan Peters over gevaar en jaloezie, ze vindt dat het in haar boek om verzoening gaatGa naar eind[4]. Maar nergens verwachten we deze wending, die er lijkt aangeplakt in een poging haar personages minder tragisch te maken. Jammer. | |
Wat Beethoven met mensen doetDe sonate voor viool en piano van Ludwig van Beethoven werd opgedragen aan de Franse violist Rodolphe Kreutzer, die hem overigens nooit heeft uitgevoerd. ‘Ze vereist een fantastische virtuositeit en een intellectuele beheersing.’ Het eerste deel is ‘niet bijzonder komplex, maar heeft een effect dat de diepste emoties raakt’Ga naar eind[5]. Dat is het deel dat Tolstoi tot het schrijven van zijn novelle inspireerde. De sonate begint met een andante, waarin de eerste viool opent met lange sterke streken waarop de piano reageert. Direct daarna versnelt het ritme, vertraagt dan in lyrische melodieën en raakt weer in cadans. Stotend begeleidt het klavier de lange lijnen van de viool. Zoals in een verhaal de ene zin de andere opvolgt of eruit voortkomt, zo vindt in deze muziek een melodie haar tegenhanger, ze wordt herhaald of gevarieerd. Het emotionele effect daarvan is niet te peilen. Men kan er simpelweg een vraag en antwoord in herkennen, men kan het als een liefdesspel interpreteren. Op grond daarvan noemt men de Kreutzersonate van Beethoven vaak erotisch. En daar gaat het ook om in het verhaal van Tolstoi. Vorst Pozdnysjew voelt wat er leeft in de muziek. Zijn vrouw speelt verdienstelijk piano en met de bevriende violist voert ze de Kreutzersonate van Beethoven uit. Door het spel van vraag en antwoord, de erotiek die in de sonate tot leven komt, door het samenspel van viool en piano raakt Pozdnysjew | |
[pagina 707]
| |
zo geëmotioneerd dat hij zich indenkt hoe er een liefdesrelatie ontstaat tussen zijn vrouw en de violist. Hij ontwikkelt een obsederende jaloezie die uiteindelijk leidt tot de moord op zijn vrouw. Al voor de aanvang van het concert raakte hij ondanks zijn vioolspelende rivaal ontroerd: ‘Ik herinner me dat mijn vrouw ging zitten met een gemaakt onverschillig gezicht, ik zag dat zij daaronder een grote schuchterheid verborg - schuchterheid vooral om haar eigen kundigheid’. Denkende aan ‘de fantastische virtuositeit en de intellectuele beheersing’ die het spelen van de sonate vereist, begrijpen we iets van de kundigheid van de vrouw die daar zo bescheiden en schuchter plaatsnam. Toen het tweetal de sonate speelde, raakte Pozdnysjew eerst aangeslagen, licht en vrolijk. Zijn vrouw leek ‘volmaakt ontspannen, met een zwak melancholieke en toch gelukzalige glimlach’. Maar als hij er jaren later tijdens de lange treinreis van vertelt, is zijn toon gedreven en net zo fel als de cadans in de Kreutzersonate van Beethoven. ‘Kent u dat eerste presto? Kent u het?’, vraagt de man aan zijn reisgenoot. ‘0! 000... Iets vreselijks, en juist dat deel. Ze zeggen dat muziek verheffend werkt op de ziel. Ze werkt niet verheffend, maar verlagend, prikkelend. Muziek brengt mij ertoe mijzelf, mijn werkelijke toestand, te vergeten; onder invloed van muziek voel ik iets wat ik eigenlijk niet voel, begrijp ik wat ik niet begrijp, kan ik wat ik niet kan. Op mij had dit stuk een ontzettende uitwerking.’ Als we de man mogen geloven, heeft Beethoven dat alles teweeggebracht. Fascinerend is deze cadans in de novelle van Tolstoi. Door wisselingen van stemming creëert hij een wisselend vertelritme, zoals we dat herkennen in de laatste reis door Rusland die Pozdnysjew maakte: in de vroege morgen zat hij in een koets op weg naar huis. ‘Het vroor en de zon scheen, het werd mij licht om het hart. Het kwam mij voor dat ik gewoon maar wat reed en dat wat mij op reis had doen gaan helemaal niet bestond. 's Nachts was het rijden nog heerlijker dan overdag. Misschien genoot ik juist zo omdat ik wist wat mij wachtte en nam ik afscheid van de vreugden van het leven.’ Maar de reis ging verder per trein, het ritme van zijn taal raakte beklemd, nerveus: ‘Of omdat ik, in de coupé gezeten, mij voorstelde dat ik al was thuisgekomen, of omdat de trein zo'n wakkermakende invloed op mensen heeft, ik kon mijn verbeelding niet meer in toom houden. Ze begon mij taferelen af te schilderen, het een na het ander, het een nog cynischer dan het ander - over dat wat daar tijdens mijn afwezigheid gebeurde, hoe zij mij bedroog. Ik brandde van verontwaardiging, van woede’. Ook de afwisseling in trein- en verhaalscènes bewerkt het zo speciale ritme. De vreemde heer steekt een sigaret op en heeft het over zijn vreselijke jaloezie. Zijn reisgenoot observeert hem: zijn gezicht is in het | |
[pagina 708]
| |
schemerdonker niet te zien, slechts zijn stem klinkt uit boven het geraas van de trein. In een lange drammerige passage vertelt de zonderling hoe hij zichzelf gemarteld heeft om de drijfveren van zijn daden te ontdekken. En ondertussen drinken ze sterke Russische thee, die ze niet kunnen verdunnen omdat ze geen water hebben. De reisgenoot voelt dat de twee glazen die hij heeft leeggedronken, hem in een bijzondere opwinding brengen. Ook op Pozdnysjew moet de thee hebben ingewerkt, hij wordt hoe langer hoe heftiger. En weer belanden we in zijn verhaal. | |
Kreitserowa sonata, een Russische vertellingDe novelle van Lew Nicolajewitsj Tolstoi opent met een discussie tussen treinreizigers. Een wat mannelijke vrouw, kennelijk geëmancipeerd, praat over de liefde in het huwelijk. Daarop reageert ‘een heer met hoekige bewegingen, nog niet oud, maar voortijdig vergrijsd en met ongewoon schitterende ogen. Hij laat nu en dan vreemde geluiden horen, gelijkend op keelschrapen of in de kiem gesmoord lachen’. Hij maakt zich bekend als de moordenaar Pozdnysjew. Hij betoogt dat mensen in het huwelijk ‘niets anders zien dan geslachtelijke vereniging en daaruit komt bedrog voort, of dwang, wat uitloopt op een verschrikkelijke hel waardoor ze aan de drank raken, op elkaar schieten, zelfmoord plegen of de ander doodslaan’. De man spreekt steeds sneller, geeft niemand de kans een woord tussenbeide te brengen en windt zich meer en meer op. De reizigers die zijn monoloog niet willen aanhoren, vluchten naar een andere coupé en de verteller van het verhaal blijft achter met de fanatieke theedrinker die hem gedurende de nachtelijke treinreis opscheept met het drama van zijn leven. De vreemde vorst beschrijft zijn vrije leventje van jonge negentiende-eeuwse aristocraat die de hoertjes bezocht. Hij heeft er geen goed woord voor over: ‘Ik wentelde me in het vuil en tegelijkertijd keek ik rond naar meisjes, die door haar reinheid mij waardig zouden zijn’. Hij vertelt van het keurige meisje dat zijn toekomstige vrouw zou worden: ‘Op een avond zat ik naast haar. Het scheen mij toe dat ze alles begreep, alles wat ik voelde en dacht. In wezen was het echter zo dat de jersey haar goed stond, evenals het krullende haar...’ Hij deed een zwakke poging met zijn vriendin te praten over zijn vroegere losbandige leven, maar toen zij daarvan schrok, hield hij ermee op. Ze trouwden en gingen op reis. Opeens waren ze met elkaar alleen. Er was niets waarover ze konden praten. ‘Het was een soort Sisyfusarbeid. Nauwelijks heb je iets bedacht om te zeggen, je zegt het, of je zwijgt weer en moet opnieuw iets trachten te bedenken.’ Zijn bruid, die | |
[pagina 709]
| |
nooit van huis was geweest, verlangde naar haar moeder en hij verweet haar dat ze kuren had. Al in de eerste maand van hun huwelijk raakte de vrouw zwanger. De man noemt zijn seksueel gedrag van die tijd liefdeloos en onnatuurlijk. ‘Dieren paren om jongen voort te brengen en laten elkaar daarna tenminste met rust.’ In zijn fysieke onmatigheid dacht hij in het geheel niet aan zijn zwangere vrouw, die ook nog voedster en minnares moest zijn. En daar kwam bij dat hij haar tiranniseerde met zijn jaloezie. Na de geboorte van haar zevende kind verboden de doktoren de vrouw nog meer kinderen te krijgen. Nu ze eindelijk rust kreeg, werd ze rijper en mooier, ‘zoals de laatste schoonheid van de zomer’. Toch was ze nog maar dertig jaar. Ze besteedde veel aandacht aan zichzelf. ‘Het werd mij bang om het hart’, zucht haar man. Plotseling staat hij op en gaat hij voor het raam zitten. Als hij weer bij zijn reisgenoot terugkomt, is de uitdrukking op zijn gezicht veranderd, maar hij wil zijn verhaal afmaken. Zijn vrouw hield zich minder met de kinderen bezig, ze kreeg meer tijd en wierp zich op het pianospel. En toen verscheen de violist: ‘Amandelvormige ogen, glimlachende lippen, een gepommadeerd snorretje’; in zijn ogen deugde er niets aan de rivaal. Na het concert waarop zij de Kreutzersonate speelden, raakte Pozdnysjew vervuld van emoties die ontaardden in een grote angst. Overheerst door waanideeën besloot hij op reis te gaan. Maar eenmaal op zijn bestemming aangekomen, hield hij het daar niet meer uit, en hij reisde weer terug. Bij zijn thuiskomst trof hij de violist aan in zijn eigen huiskamer. In een vlaag van woede vermoordde hij zijn vrouw. ‘Haar verhouding met die musicus’, bekent hij, ‘hoe die ook geweest mag zijn, was voor mij van geen belang, evenmin als voor haar. Van belang is, wat ik u verteld heb, ik bedoel mijn zwijnerij. Alles kwam voort uit die vreselijke afgrond die tussen ons lag.’ Het fascinerende in dit verhaal is de overtuiging van het kwaad die Tolstoi op ons overbrengt. Al verovert Pozdnysjew in de jaren van afzondering inzicht in zichzelf, zijn haat, zijn afgunst schieten voortdurend omhoog en overheersen zijn denken. Er is geen moment dat de lezer niet kiest voor de vrouw, terwijl toch alleen de man ons zijn kijk op de zaak duidelijk maakt. De moordenaar zoekt de drijfveren van zijn daad in de perverse manier waarop hij zich op zijn volwassenheid heeft voorbereid. Het is bekend dat Tolstoi niets moest hebben van de misbruiken in zijn eigen stand, die van de grootgrondbezitters. Hij was hartstochtelijk op zoek naar een zuivere verwerkelijking van de idealen in de Bergrede. De musicerende vrouw van Pozdnysjew behoorde zeker tot de zachtmoedigen en zuiveren van hart. Niet voor niets koos Tolstoi als motto bij dit verhaal een regel van MattheusGa naar eind[6]: ‘Een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd’. | |
[pagina 710]
| |
Al in zijn roman Anna Karenina, van 1876, toonde hij belangstelling voor problemen van morele en religieuze aard. Terwijl hij in De Kreutzersonate de masculiene benadering van de vrouw ter discussie stelde, werkte hij in Anna Karenina zijn maatschappijkritiek breder uit. In de tijd dat in Europa de eerste communistische ideeën ontstonden, bekommerde Tolstoi zich om de boeren op zijn landgoed. We vinden in de genoemde roman lyrische passages over de maaiers met wie de jonge landeigenaar optrekt, het volk dat ‘het eigenlijke leven schiep’. LaterGa naar eind[7] publiceerde Tolstoi een reeks artikelen waardoor hij in conflict kwam met de kerk, en in 1901 werd hij wegens zijn godsdienstige inzichten en opvattingen door de Heilige Synode uit de Russisch-Orthodoxe Kerk gestoten. Het kwelde hem dat hij in de weelderige omgeving van zijn gezin moest leven, hoe sober hij ook zijn persoonlijk leven inrichtte. hi oktober 1910 besloot hij heimelijk te vertrekken. Tolstoi schreef aan zijn vrouw dat hij, zoals andere oude mensen, wegging om zijn laatste levensdagen door te brengen in eenzaamheid en rust. Onderweg werd hij ziek en stierf. | |
Janácek bekoord en geërgerdLeo§ Janacek schreef zijn Strijkkwartet nr. 1 in 1923 naar De Kreutzersonate van TolstoiGa naar eind[8] in de Tsjechische traditie van de programmatischeGa naar eind[9] kamermuziek, die begon met Smetana's deels autobiografische G-moll-klaviertrio van 1855, een ontroerende elegie voor zijn kort daarvoor gestorven dochter. Als jong componist had Janacek zich al met Tolstoi beziggehouden toen hij een opera schreef naar Anna Karenina. Hij dacht al twintig jaar over De Kreutzersonate, die hem provoceerde en bekoorde, en op een leeftijd van bijna zeventig jaar componeerde hij in nauwelijks een week tijd zijn eerste strijkkwartet. Hij droeg het op aan zijn geliefde Kamila Stôsslová, waarbij hij het lot van de vrouw van Pozdnysjew onder woorden bracht als ‘vertwijfeld en dodelijk gekweld...’ Over de sonate van Beethoven schreef hij niet, al verwijst het thema in het derde deel naar het oorspronkelijke ‘Andante’. Janacek werkte met een opera-achtige dramatiek: ‘de begeerte van een vrouw voert naar haar noodlot’Ga naar eind[10]. In het inleidende fragment worden de lieflijke violen gevolgd door de cello. Lyrische melodieën leiden naar deel twee, waarin we episodes van verlangen herkennen. IJle lijnen in een vioolsolo, dan weer voller in samenklank, lopen uit in onzekerheid en rusteloosheid en eindigen in een stille afsluiting. Het con moto in het derde deel met de onheilspellende tremolo's van de alt werkt naar een climax, het emotionele hart van dit werk. In de finale soleert de eerste viool in de roerende monoloog van de heldin. Ze wordt onder- | |
[pagina 711]
| |
broken door nerveuze, stotende aanvallen van de andere instrumenten, waarin we de pianoakkoorden van Beethoven kunnen herkennen. Het thema van de slotpassage wijst terug naar het eerste presto. In het interview met Arjan Peters legt Margriet de Moor uit waarom ze vindt dat deze muziek ondanks het verhaal erin abstract is. ‘We moeten niet denken dat het publiek bij een concert als dat van Janácek een huwelijkstragedie beluistert. Mensen horen niet een span paarden of een voortsnellende koets. Ze laten de klanken als een fontein neerregenen op de emoties die al in hun hart aanwezig zijn.’ In haar roman nuanceert ze deze gedachte door de maestro Eugene Lehner in de masterclass een uitspraak te laten doen ‘waarvan hij de voorspellende kracht, mooi en verschrikkelijk’ niet kan vermoeden. ‘Don't play the notes’, adviseert hij de strijkers, ‘just humanize them.’ Het is de sleutelzin van haar roman: muziek brengt bezieling over, en dat is wat De Moor wil beschrijven. Toch vindt ze het gevaarlijk zo met muziek bezig te zijn. Beethoven wist van de prins geen kwaad, of moet ik zeggen: van de vorst. Het ging hem om ‘het werk’, zou Marius van Vlooten zeggen. De criticus reageert fel als hem wordt verteld dat het in het strijkkwartet van Janacek gaat over ‘de verliefdheid van een vrouw, de jaloezie van een man en het medelijden van de componist’. Hij lacht sarcastisch en vraagt: ‘Zo. En dat hebt u allemaal in de partituur zien staan?’ Waarop de musicoloog zegt wat Pozdnysjew bij Tolstoi al beweerde: ‘Muziek manipuleert, Janacek werkte met jaloezie. Ze is in de noten hineingeheimnist’. Van Vlooten bijt de ander toe: ‘Het werk, meneer, het terrein waar muziek muziek is’. Margriet de Moor is niet bang om de muziek van Janacek te duiden. In haar boek geeft ze een analyse van het strijkkwartet, voor haar beschreven door een van de strijkers van het SchSnberg Kwartet: ‘Zo valt in het eerste deel voor wie dat wenst een mooie vrouw waar te nemen. Later kunnen we haar een fijn heerschap zien ontmoeten, die ook nog eens voortreffelijk viool speelt. Er wordt geflirt, er zijn dubbelzinnige opmerkingen, de kennismaking verloopt niet onschuldig. Het derde deel is in zijn geheel een calamiteit. Een jakkerend “scasovka” dient hier om ons de kwaaie demon voor te spelen die het op grootse wijze lukt om van de echtgenoot een waanzinnige te maken. De man valt in de klauwen van de jaloezie. Toenemende waanzin, het derde deel raast verder. Getwist, geklaag. Het andante is even een adempauze, met een zwaar hart bekent de vrouw haar gevoelens. In het vierde deel gaat dan een en ander verschrikkelijk mis.’ | |
[pagina 712]
| |
Een sterke zonderlingZoals bij Tolstoi wordt ook in de roman van Margriet de Moor voortdurend gereisd, en ondertussen vertelt een zonderling tijdens het wachten in bars en cafés, het lopen van de ene locatie naar de andere in afwachting van de vliegtocht, zijn verhaal aan een wat saaie luisterende ikfiguur. Hoewel De Moor zegt bewust afstand van Tolstoi te hebben genomen om niet ‘bezwangerd met zijn werk aan de slag te gaan’Ga naar eind[11], zijn er in haar roman toch heel wat verwijzingen naar zijn novelle. Er wordt een visie gegeven op huwelijk en seksualiteit, muziek beïnvloedt menselijke emoties, er is een sterke dreiging: vliegtuigen verongelukken, het spelen van de Kreutzersonate van Janacek heeft dramatische gevolgen, Suzanna dreigt vermoord te worden. Maar ondanks alle gruwelijkheden is de stemming minder naargeestig dan bij Tolstoi. De Moor laat haar verhaal niet aan dramatiek ten onder gaan. Men kan gecharmeerd raken door de lichte toon die ze treft, het sarcasme van Van Vlooten kan bevrijdend werken en haar ontroering doet weldadig aan. Nu en dan maakt ze een knipoog naar Tolstoi. Zo kwebbelen bijvoorbeeld twee moderne vrouwen over hun seksuele escapades en verwijzen daarmee naar de geëmancipeerde vrouw bij Tolstoi. Een andere parallel is de kijk op de vrouw, van Pozdnysjew, van Marius, die er een ouderwets vrouwbeeld op na houdt. De sterke humeurige Marius van Vlooten wint het van de moordenaar bij Tolstoi, vooral omdat hij blind is. Zijn eenzaamheid roept deernis op: ‘Ik zat onder een zwarte stolp. De wereld intussen dreef weg. Want de wereld is iets wat je moet waarnemen. Voor dichtbij zijn handen, neus en mond doeltreffend genoeg, maar voor de verte heb je toch echt je ogen nodig’. Hij vertelt hoe de vrouwen zich over hem ontfermen, al verloopt zijn omgang met de andere sekse niet gemakkelijk. De ervaring van een aantrekkelijke vrouw veroorzaakt bij een ziende man een onmiddellijke schok. Marius is in zijn vroegere leven een visueel ingesteld man geweest. Zijn ogen waren gewend de andere zintuigen op sleeptouw te nemen en dat doen ze niet langer. Hij heeft steeds minder visuele fantasie. Gelukkig beschrijft zijn begeleider hem wat en wie hij ziet. Het beeld dat hij hem van Suzanna schetst, zal Marius nog lang voor zichzelf bewaren, een nieuwe voorstelling kan hij zich niet maken. In een interview van Martje Breedt BruynGa naar eind[12] verdiept De Moor de keuze voor een blind personage door te wijzen op het verband tussen verliefdheid en het onvermogen te kunnen zien. Al in zijn jeugd was Marius ziende blind, toen hij geheel opging in zijn liefde voor een meisje dat hem zou verlaten. Verliefde passie vertekent, ze ontneemt iemand het zicht op de werkelijkheid. ‘Het is niet onlogisch’, vindt de schrijfster, ‘dat hij liefde en blindheid als wederkerige polen van het noodlot | |
[pagina 713]
| |
ziet.’ Door zijn ervaringen ontwikkelt hij in zijn latere liefde een grote verlatingsangst en een jaloerse woede. Ook dan is zijn kijk op de werkelijkheid niet reëel, door angst getekend en negatief. Een blinde moet regelmatig het gevoel hebben dat de ander afwezig is en afwezigheid, afscheid, abrupt vertrek is een beproefd thema in het werk van Margriet de Moor. De titel van haar debuut Op de rug gezien geeft de suggestie van onbereikbaarheid. In Eerst grijs dan wit dan blauw vertrekt de hoofdpersoon zonder er iemand van op de hoogte te brengen, en blijft twee jaar weg. Toch heeft een blinde eigen mogelijkheden: als Marius met Suzanna getrouwd is, gedraagt hij zich in hun donkere slaapkamer als haar meerdere, kleedt hij haar uit, slaat het bed open, legt haar neer en verkent haar lichaam met zijn handen. ‘Dat haar lichaam zo mooi was had hij niet eerder gezien.’ Ziet zijn innerlijke oog meer dan het oog van de ziende? Ja, een sterk en bekoorlijk personage, die Marius van Vlooten. Jammer, dat door de luchtigheid die Margriet de Moor heeft ingebracht haar liefdesverhaal kracht verliest. Het lijkt op twee benen te hinken, enerzijds noodlottig te gaan verlopen, anderzijds te eindigen in verzoening. De Kreutzersonate van Beethoven staat als een huis. Als men het Strijkkwartet naar de Kreutzersonate van Leo Janacek leert kennen, blijkt het in zijn bedoeling en zijn vormgeving zo integer dat het grote fascinatie oproept. Ook De Kreutzersonate van Tolstoi werd door zijn ritmische uitwerking en door de hevige tragiek die de figuur van Pozdnysjew meekrijgt, een klassiek verhaal. |
|