| |
| |
| |
Forum
God en Europa
Ooit had Europa iets met een god. Zij werd door de toenmalige hoofdgod opgemerkt en hij ontvlamde in begeerte naar haar. Hij nam de gestalte aan van een stier - hij had al vaker een trans-formatietruc uitgehaald bij vrouwen die hem bevielen - en hij ontvoerde haar naar onze streken. De legende vertelt bij mijn weten niet hoe Europa zich onder deze meeslepende gang van zaken voelde. Noch of het tussen die twee - zij het toonbeeld van vrouwelijke kwetsbaarheid, hij van mannelijke kracht en viriliteit - nog echt iets geworden is. De god die haar schaakte, stond erom bekend dat hij licht ontvlambaar was, maar even snel de belangstelling in zijn veroveringen verloor. Het zal er dus wel op neergekomen zijn dat hij, vrij snel nadat hij haar op onze kusten had afgezet en daar een korte strandvakantie met haar had doorgebracht, weer naar zijn hemelpaleis vertrokken is. Laat er ons voor het gemak van uitgaan dat Europa zo de moeder is geworden van de Europeanen. Of zij zich na dit avontuur heeft gevoegd naar de dominante, zij het moeizaam volgehouden Europese traditie van monogamie is, lijkt mij, maar ik weet niet precies waarom, twijfelachtig. De vraag wie de vader is van de Europeanen, ja, of het er maar een is of dat zij zijn verwekt door een legertje van potente vrijers, is op zich helemaal zo gek niet. Voor de hypothese van meer vaders pleit in elk geval de variëteit van fysieke kenmerken in een groep die zoveel raciale kenmerken gemeen heeft. De Amerikanen spreken terzake van het Kaukasische ras. Maar dat heb je van donkerogig tot helblauw, van gitzwart tot hoogblond, van lang en slank tot klein en proppig. Ook over de status van die vaders tasten we in het duister. Voor de these dat zij zoiets als goddelijk waren, spreekt
| |
| |
het feit dat hun nakomelingen lang gekenmerkt werden door kinderlijke aanhankelijkheid aan de goden. Maar in hun puberteit en adolescentie sloeg dat om in een zelfde dwarse verhouding als veel mensen - cultuurwetenschappers grijpen nu verbeterend in: als veel westerse kinderen - onvermijdelijk met hun vaders krijgen. Sinds die puberteit is het maar ten dele weer goed gekomen tussen Europa en God: Europa hier in de betekenis van het totaal der Europeanen, en God in de betekenis van de erfopvolger van Zeus. (Die had overigens zo weinig op met stieren dat hij korte metten heeft gemaakt met het idee dat het hem behagen zou ze geofferd te krijgen.) Echt lekker zit het niet tussen die twee. De idylle van vaderlijke koestering die spontaan leidt tot de ontwapenende kinderlijke aanhankelijkheid gaat niet op. In hun omgang is veel stroefheid en misverstand, onbegrip en wrok geslopen.
Dat komt ook weer aan het licht nu er nagedacht wordt over de vraag of Europa - nu in de betekenis van de unie van staten die zich op het gelijknamig continent aan het vormen is - een grondwet moet krijgen. En over de daaraan gekoppelde vraag, of er in de aanhef van die grondwet een verwijzing naar God moet komen. Zulke duidelijke vragen lijken om eenduidige antwoorden te vragen. Het komt mij voor dat die op de eerste vraag gemakkelijker te geven zijn dan op de tweede. Een grondwet is zo'n beetje de Magna Carta van de democratie, de Europese integratie lijdt aan een democratisch tekort, dus, alleen al met het oog op de opheffing van dat tekort, lijkt een Europese grondwet wenselijk. Ze zou als startpunt kunnen en moeten fungeren van de vorming van Europees burgerschap. Natuurlijk zijn er veel mensen die zich min of meer Europeaan voelen. Maar dat heeft toch slechts de status van liefhebberij. In steeds meer landen zijn nummerplaten ingevoerd waarop ook de E en het embleem van Europa prijken. Maar ze blijven herkenbaar als nationale nummerplaten; in Nederland meestal geel met zwarte letter-cijfercombinaties en in België wit met rode. Dat er door ons dagelijks leven al heel wat Europa gemengd is, impliceert nog niet dat er al sprake is van echt Europees burgerschap. Dezer dagen heb ik een nieuw paspoort aangeschaft. Het lijdt geen twijfel dat ik burger ben van het Koninkrijk der Nederlanden; Europa komt in het hele paspoort niet voor. Ik heb het niet meer nodig om de Europese Unie door te reizen - een hele vooruitgang. Maar ik moet het overal in de Unie bij mij hebben om mij te kunnen legitimeren, wat ik niet gewend ben en dus niet gewoon vind. Maar ook mijn nationale overheid is forse bressen aan het schieten in de vrijheid die ik lang op dit punt als Nederlander in Nederland genoot. Voorts hebben we dan nog de verkiezingen voor de delegaties naar het Europese parlement, zowel verkaveld naar partijen als naar nationale staten.
En daarmee hebben we het wat de componenten van Europees burgerschap betreft wel zo'n beetje gehad. Van een grondwet moet je terzake dus geen wonderen verwachten. Maar in elk geval zou er een basisstatuut zijn waarop dat burgerschap gefundeerd kan worden en van waaruit het nader kan worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Tenzij ze
| |
| |
zich niet ten principale gaat uitspreken over de verhouding tussen Europa en de Europeanen, maar zich focust op die tussen de Europese instituties en de nationale staten van de unie. Misschien is dat laatste voor de voortgang van de Europese integratie en op den duur voor de verbetering van haar democratisch gehalte nog niet eens zo'n slechte aanpak. Maar het impliceert wel dat het institutionele Europa voor de burgers een ver-van-mijn-bed-show blijft. Op dat punt moeten we wel realistisch zijn: de meeste nationale staten zijn dat, juist als staatkundige grootheid, ook. Ook nationaal burgerschap is precies als staatkundige categorie nogal bleek. De politiek is slechts bij uitzondering in staat de kloof tussen burger en overheid te overbruggen en de bevolking te enthousiasmeren voor en te betrekken bij de ingewikkelde processen ter behartiging van het collectieve belang. Maar gelukkig is er daar dan nog de component van de nationale identiteit, waardoor de Fransen zich Fransen, de Britten zich Britten en de Belgen zich Vlamingen of Walen voelen. Al staan zij nog zo sceptisch tegenover hun republiek of monarchie. Sommige waarnemers constateren op dit punt verschuivingen: juist in het kader van Europa lijkt er sprake van een groeiende identificatie met de regio of streek, ten koste van die met de natie. Ook in dit opzicht lijkt België de rol van Nederland als gidsland overgenomen te hebben. Zelf ben ik, hoewel hartstochtelijk Brabander of Zuid-Nederlander maar zeker geen Hollander, over die identificatie met de regio wat aarzelend. Het blijft mij te veel steken in nostalgie. Het leidt, in elk geval bij ons, maar met mondjesmaat tot spannende culturele en politieke avonturen. Hoe het zij: aan een Europese grondwet zitten veel haken en ogen. Maar ze lijkt al bij al wel een stap vooruit. Want ze biedt mogelijkheden om Europa meer van de Europeanen te maken en hen in staat te stellen zich hartelijker met Europa te identificeren.
Wat vervolgens de tweede vraag, die naar God, weer in het vizier brengt: vergroot een verwijzing naar God in die grondwet die mogelijkheden tot identificatie, of perkt ze die in? Overigens, ik meen niet dat de zin van een verwijzing naar God volledig en ten diepste bepaald wordt door eventuele effecten op dit punt. Maar het heeft er wel mee te maken en directer dan m.n. de secularisten menen. Hoe het zij: ook dit is een duidelijke vraag die om een eenduidig antwoord lijkt te vragen. Sommigen zijn ook in staat dat te geven. Zo heeft, naar verluidt, het Vaticaan een offensief ontketend om God een plaats te geven in een Europese constitutie. Ik heb daar nog geen stukken over gezien. Maar ik ben wel vaker geconfronteerd met Vaticaanse initiatieven die niet werden ondersteund door expliciete stukken en aankondigingen. Het bestuurscentrum van de Katholieke Kerk beschikt, zoals dat heet, over andere kanalen. Wie zou ik zijn om het het recht te ontzeggen op iets wat zo duidelijk in de lijn der verwachtingen ligt. Het Vaticaan is dus, naar verluidt, voor; het beantwoordt de vraag met een helder ‘ja’. Lijnrecht daartegenover zijn zich de politieke krachten aan het verzamelen die van het seculiere karakter van de staat hun kroonjuweel hebben gemaakt. Het is voor hen zo'n essentieel punt, dat zij de realiteit uit het oog drei- | |
| |
gen te verliezen. Dat gebeurt bij ideologische paradepaardjes wel vaker. Maar de geschiedenis leert ook hoe catastrofaal dat kan uitpakken, als die posities te nauw aan politieke verantwoordelijkheid en macht worden gekoppeld. Ja, als het een symbiotisch geheel wordt, waarin de ideologie in plaats van de blik van de politiek te scherpen en haar visie te verruimen, ze blind of minstens bijziende en kortzichtig maakt. Catastrofaler dan baatzuchtige politiek is kleinzielige politiek, politiek die in gecodificeerde verblinding de navelstreng met de werkelijkheid doorknipt. Ooit hebben verlichting en seculariteit de
politiek bevrijd uit star klerikalisme, sacralisme en confessionalisme; in het spoor daarvan zijn ook de kerken weer tot de werkelijkheid teruggebracht. Maar in onze dagen dreigen verlichting en seculariteit weg te glijden in hun eigen fundamentalisme. Daardoor dreigen ze de dramatische kampioenen te worden van kleinzieligheid en drammerige bekrompenheid. Niets redelijk alternatief. Het idee zelf dat er voor het eigen gelijk alternatieven zouden zijn, is achter de horizon verdwenen. Het is wachten op een nieuwe dageraad die hen bijlicht bij het voor zichzelf vruchtbaar maken van het eigen bevrijdings-potentieel. Of is dat op?
Ik heb het in deze kolommen al eerder opgemerkt: je kunt gelukkig zijn met het beginsel van scheiding van kerk en staat en tegelijk ook verontrust over de panische manier waarop dat in sommige kringen te pas en te onpas wordt gehanteerd. Enkel met een beroep daarop wordt gereageerd op elke publieke presentie van godsdienst of levensbeschouwing. Alsof daarmee een factor de publieke arena betreedt die in zijn hok had moeten blijven. In dat hok, de privé-sfeer, is hem alle vrijheid gegund. Vanuit dat hok mag hij ook nog brullen, zelfs zo hard dat het op de straat te horen is: vrijheid van meningsuiting. Maar godsdienst mag niet proberen een effectieve rol te spelen in de gang van zaken buiten de deur. Als hij nog maar even zijn neus buiten de deur steekt, en zeker als hij - op zich in een democratie toch ook weer niet zo gek - een volwaardige stem eist in het kapittel waarin over gemeenschappelijke belangen in de maatschappij wordt gedelibereerd, breekt de pleuris uit. Er is toch scheiding van kerk en staat! Inderdaad. Maar een absolute scheiding tussen inhoudelijke overtuiging en praktisch handelen, of tussen motivatie en beleid, of tussen waarden en normen zou tot een schizofrenie leiden van een intensiteit die een maatschappij, hoe ook georganiseerd maar zeker een democratie, tot in haar gebinte zou aantasten. Dat lijkt mij hier aan de orde: God in de grondwet tast op zichzelf niet het beginsel aan van scheiding van kerk en staat. Maar het biedt wel een, overigens bescheiden kader, om overtuiging en praktijk, motivatie en beleid, waarden en normen op elkaar betrokken te houden. Zo niet voor instituties en overheden, dan in elk geval voor levende mensen. Zij alleen zijn in staat, met hun concrete bagage van idealen en belangen, visies en prioriteiten, gewoontes en experimenten de democratie - en Europa - een ziel te geven en zo leefbaar en menswaardig te maken.
Dat leidt tot de vraag voor hoevelen zo'n verwijzing of aanroep dat kader biedt. Tussen een maximum van ieder- | |
| |
een en een minimum van slechts een handjevol verstokte traditionalisten ligt een moeilijk te bepalen kwantum. Een realistische inschatting is des te moeilijker, omdat er die ideologische partipris zijn die elke poging tot fijnzinnige bepaling in de richting van een maximum dan wel minimum dwingen. Hier hebben we weinig aan de mensen die precies weten hoe de mens en de geschiedenis in elkaar zitten. Ondertussen is wel duidelijk geworden dat de secularisatiethese, zeker in haar meest onverbiddelijke vorm, onhoudbaar is. Ongetwijfeld hebben de religieuze tradities van Europa de invloed ondergaan van het moderniseringsproces dat zijn cultuur zo markant heeft getekend. Maar de definitieve dood van God, of het verdwijnen van georganiseerde godsdienst, en zeker het verkwijnen van zich vermeien in geheim en mysterie, in spiritualiteit en poëzie, die daarvan lang als ijzeren consequenties werden verwacht, hebben zich niet voorgedaan Volgens de Nijmeegse onderzoeker Jacques Janssen zijn jonge mensen in het begin van het derde millennium verregaand analfabeet op het punt van religieuze tradities in het algemeen en de eigen (de christelijke) in het bijzonder. Maar velen van hen bidden wel, 's nachts in hun bed, bijna stiekem. Veel Europeanen die zichzelf, daarnaar gevraagd, niet als gelovig of zelfs als niet-gelovig karakteriseren, menen wel dat er ‘iets is’. Een verwijzing naar (een) god stoot bij hen niet op volkomen onbegrip. Als die zich al niet spontaan opdringt in de wederwaardigheden van hun leven: pregnant in de intimiteit van de ervaring en veelal ook steels en tastend geëxpliciteerd in de duiding ervan. Aan de horizon van de Europese zelf- en levenservaring blijft Gods zon aan het ondergaan. Maar het wil maar niet echt duister worden. Laat staan dat meedogenloos de definitieve
Götterdämmerung intreedt. Over de kalme of stormachtige zee blijft ‘iets’ wenken als referentiepunt van hoop en verlangen, troost en perspectief. Behalve tot enkele kostbare onbewaakte ogenblikken leidt het, lijkt het, bij steeds minder mensen tot een bewuste keuze ervan als steunpunt van een eigen godsdienstige weg. Hoewel, wie kan juist op dit punt peilen wat er in mensen omgaat? Te minder als men zich realiseert hoe massief het idioom is dat hun is ingeprent. De middeleeuwers konden niet vanzelfsprekend christelijker zijn dan de modernen seculier. Maar zoals, blijkens de bronnen, die middeleeuwers wel degelijk hun momenten van twijfel, inconsequentie en verzet hebben gekend, zo is dat voor ons en onze tijdgenoten niet anders.
Het numerieke criterium is hier niet doorslaggevend. Te minder omdat het gebied tussen maximum en minimum zo moerassig is. Maar het is niet geheel irrelevant; meerderheden spelen in een democratie immers een centrale rol. Maar zelfs als met kwantitatieve criteria aangetoond kan worden dat het opportuun, want functioneel zijn kan, God een plaatsje te gunnen in de constitutie, dan blijft toch de vraag zeuren of daarvoor niet ook substantiëlere argumenten te geven zijn. Toen ik de kwestie met mijn studenten besprak, kwamen zij vrij snel op het spoor daarvan vanuit de volgende redenering: wat je met zo'n verwijzing in elk geval doet, is een politiek construct ‘ergens’ losma- | |
| |
ken van zijn autonomie als gesloten systeem. Door het systeem te relateren aan een factor die die autonomie overstijgt, of doorbreekt, of relativeert, of aanstuurt, of zelfs tot verantwoording dwingt, wordt het opengebroken. Ook als die openheid niet reliëf kan krijgen vanuit herkenning van een eigen inhoudelijkheid ervan, ze markeert in elk geval de openheid van de menselijke conditie. Naar hun mening zou dat wel eens heel heilzaam kunnen zijn. Zonder zo'n expliciete doorbreking blijf je maar in het kringetje ronddraaien waarin alles met alles samenhangt. Maar uiteindelijk weet je niet of het ergens op trekt. Het referentiepunt buiten het systeem kan ingevuld worden met een ‘inhoud’ die je kent of denkt te kennen. Maar ook als het vrijwel oningevuld blijft, dwingt het je (en de politiek) je er scherp van bewust te blijven dat het systeem zelf niet het laatste woord is. In het beste geval een voorlopig hulpmiddel bij de verwerkelijking van iets, naar de aard en inhoud waarvan je nog op zoek bent. En altijd op zoek zult blijven. Ook als je het punt met iets Bekends hebt ingevuld: hoe gekend ook, het blijft ongrijpbaar. Zo'n signaal dat je moet blijven zoeken, appelleert aan wie de mens uiteindelijk is. Als persoon. Dus ook aan
wat in het georganiseerde maatschappelijke verband, de staat of statenbond, gediend moet worden of minstens niet gefrustreerd mag worden. Een in zijn autonomie opgesloten staat of statenbond klapt dicht in een gevaarlijke vanzelfsprekendheid.
Deze redenering gaf mij gelegenheid op de Duitse grondwet te wijzen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Bondsrepubliek een nieuwe constitutie aangenomen die opent met een beroep op God. Duitse auteurs beschouwen dat beroep als een maan-woord. De barbarij van het nazi-tijdperk heeft aangetoond waar eenzijdig denken en handelen vanuit de autonomie van de staat toe kan leiden. Niemand verwacht dat, door hem in de grondwet op te nemen, je God als het ware carte blanche geeft om, bij inbreuk op een ordentelijke gang van zaken in de maatschappij, van zijn troon te komen en orde op zaken te stellen. Terzijde: het lijkt mij niet wel voorstelbaar dat uitgerekend secularisten gekweld zouden worden door dit soort magische angsten en om die reden God niet in de grondwet willen. God vult, met een gelukkige uitdrukking van collega Sophie van Bijsterveld (staatsrecht aan de Universiteit van Tilburg) ‘the Empty Throne’; maar doet dat op goddelijke wijze, dus uiteindelijk ongrijpbaar. Godsdienst is, in code, (ook) dienst aan de ontwikkeling en zuiverstelling van het menselijk (zelf)bewustzijn. Als God de schepper is van hemel en aarde ben ik, toevallige mens, dat niet. Dus ben ik noch de eigenaar noch de machthebber van hemel en aarde. Laat staan dat de ene mens dat meer zou zijn dan de ander. In hun kern, macht en bezit, zijn noch de zeggenschaps-, noch de bezitsverhoudingen terug te voeren op de autonomie van de mens. Ook al weten we niet op wie of wat precies dan wel, de geschiedenis bewijst hoe gezond het zijn kan onszelf en elkaar te blijven inprenten dat wij het in elk geval niet zijn. God in een grondwet maant ons en onze staat tot bescheidenheid.
Al zijn er natuurlijk ook de nodige voorbeelden van het feit dat de Eeuwige
| |
| |
in die context de arrogantie van de macht tot in het afzichtelijke versterkt. Er zijn Verenigde Staten die hier zo'n slecht voorbeeld geven dat het ver beneden hun stand zou zijn als de staten van Europa zich zouden verenigen om ook op dit punt de concurrentie met hen aan te gaan. Veel, zo niet alles hangt hier af van de formulering: wordt die gekozen vanuit de trots van de mens (de ‘founding fathers’, de politici, de elites, de spraakmakers) of vanuit een gezond besef van menselijke betrekkelijkheid? Dus, van de constante dreiging van corrumpering van de geschiedenis door de mens, van grondige ontwrichting van de maatschappij door de mens, van verzieking van de onderlinge verhoudingen door de mensen. Maar, als geconstateerd: meer dan een maanwoord kan het voor de Europese bevolking als zodanig niet zijn. Als het misgaat, zal God niet ingrijpen. Bovendien: welke God zou moeten ingrijpen? Allah, als er iets misgaat door of met de moslims, zodat zijn ingrijpen zowel bestaan moet in het afstraffen als in het beschermen van zijn kinderen? Of de vader van Jezus Christus, als er iets misgaat door of met de christenen, die dan door hem hardhandig weer op het rechte pad worden gebracht of beschermd tegen nood en benauwenis? Voor mij is zonneklaar dat er maar een God is, wat het hem overigens niet gemakkelijker zal maken een wereldregime te voeren dat aan de criteria van zowel distributieve rechtvaardigheid als grondeloze barmhartigheid beantwoordt. Maar dat is niet mijn zorg; dat is Gods zorg en daar is hij God voor.
God als maanwoord zal alle partijdigheid van zich af moeten werpen en zijn universaliteit in volle glorie laten stralen. Maar al doet hij dat met verzengende klaarheid, zijn grondpersoneel - uiteindelijk dus wij allen - blijken in staat hardnekkig mist en wolken te produceren die transcendente universaliteit verduisteren. Een bescheiden voorbeeldje daarvan deed zich enige jaren geleden voor in het Nederlandse parlement, toen een moslim werd ingezworen als lid daarvan. Hij wilde de eed afleggen, maar sommige christenen ontzegden hem dat recht: de God die hij zou aanroepen, zou een andere zijn dan die van de eed. Alsof er meerderen zijn; men late zich door de rijke overvloed aan godsnamen op dit punt niet op een dwaalspoor brengen. In het verlengde van een formeel, zeg: leeg maanwoord, zullen dus wel enige voorzieningen moeten worden getroffen om te voorkomen dat ‘men’ of ‘iemand’ met God aan de haal gaat in de orde van concretisering en realisering. Maar, als je op Europees niveau die voorzieningen gaat treffen, mijd dan de Nederlandse paranoia op het punt van de verhouding van kerk en staat. Daarmee kunnen er geen redelijke zaken met het grondpersoneel worden gedaan. Het wordt dan immers bijna in de positie gedwongen van ondergrondse verzetsbeweging - overigens in onze vaderlandse traditie een Geuzenpositie - in plaats van een vrije en verantwoordelijke onderhandelingspartner. Lichtelijk gechargeerd: kerken en levensbeschouwelijke genootschappen staan in Nederland op het punt van de marge in de illegaliteit te verdwijnen.
Bij Hobbes vond ik een kernachtige omschrijving van ons probleem. Die kan mij helpen om deze bijdrage af te
| |
| |
sluiten met het omzomen van enkele losse eindjes: ‘de sterfelijke god aan wie wij onder de onsterfelijke god onze vrede en veiligheid danken’ (Leviathan, hoofdstuk 17, slot). De sterfelijke god is Leviathan, de moderne gecentraliseerde rechtsstaat, die weliswaar de natuurlijke vrijheid met dwang inperkt, maar zo een ordentelijke maatschappij mogelijk maakt en ons verzekert van vrede en veiligheid. Hij staat onder de onsterfelijke God. Want sterfelijk staat onder onsterfelijk; zoals alles wat het ene adjectief impliceert en naar zich toetrekt, staat onder alles wat zich, aan vermoeden en perspectief, verzamelt onder het andere. De vraag is aan de orde of dat expliciet door moet klinken in een eventuele Europese constitutie.
Puntsgewijze daarover tot slot nog vier opmerkingen.
De eerste: ik vind dus dat er sterke argumenten zijn om de vraag volmondig met ja te beantwoorden. Maar ik heb dan ook het nodige met de onsterfelijke God en ik heb er geen moeite mee om dat toe te geven. Maar dat ligt voor nogal wat Europeanen gecompliceerder, al weet niemand precies hoe complex. Er zijn al congressen georganiseerd - ook verbanden van progressieve christenen zijn ervoor uitgenodigd - om de Vaticaanse lobby voor God-in-de-grondwet te stoppen. Maken we ons niet een beetje belachelijk met de onsterfelijke God inzet te maken van dit soort stammenstrijd? Anderzijds: als zeker is dat de uitkomst daarvan wel bijdraagt aan onze collectieve bestwil, geldt de onsterfelijke God bij uitstek als degene die zich niet te goed acht om daarvoor zijn waardigheid in te zetten. We hoeven God niet te ontzien, onze eigen toekomst staat op het spel.
De tweede: het lijkt mij in elk geval wel onder het niveau van Europa als in de grondwet geen gewag zou worden gemaakt van de culturele rijkdom en diepte die te danken is aan de eeuwenlange omgang van Europeanen met de onsterfelijke God. Uit die omgang zijn kathedralen en kloostercomplexen, moskeeën en synagogen, ethische systemen en metafysische perspectieven voortgekomen, en nog zo het een en ander. Alles met elkaar vormt het een veelkleurig erfgoed dat aanspraak mag maken op zorgvuldig en creatief beheer. Dat die ereschuld op de zich nu ontwikkelende unie rust, dient ze ruiterlijk en ongeclausuleerd te bevestigen.
De derde: de besluitvorming over een en ander zal mede worden voorbereid door de nationale sterfelijke goden. België is onlangs naar de stembus geweest en verwacht op grond van de uitslag een paars kabinet. Of dat de beste garantie is voor een adequate aanpak van deze zaak, ik heb er mijn twijfels over. Nederland is al weer veel langer geleden naar de stembus geweest. Enigszins los van, maar wel mogelijk gemaakt door de uitslag, is er eindelijk een nieuw kabinet. Het gaat van start in een klimaat van kommer en kwel en er zijn nu al vragen bij zijn houdbaarheid. Er worden al messen geslepen en er zijn al veel negatieve geluiden. Vooral: als je de kleuren van de deelnemende partijen mengt, krijg je niet een herkenbare kleur. Laat staan één die het mogelijk maakt op dit punt voorspellingen te doen die hout snijden. Dit te minder omdat de huidige Nederlandse grondwet, waar velen erg trots
| |
| |
op zijn, zelf niet verwijst naar de onsterfelijke God. Zelfverzekerd, zo niet zelfgenoegzaam tamboereert ze op de nondiscriminatiebeginselen en -praktijken van de sterfelijke god, het fameuze artikel 1. Dat is zelfs uitgebeeldhouwd in de stoep voor het parlement. Maar de sterfelijkheid van het artikel - overigens: inhoudelijk betreft het een kwestie waar geen beschaafd mens het mee oneens zal zijn - is al gebleken toen er voor gepleit werd het af te schaffen. Dat pleidooi leidde tot felle afwijzing van, maar ook tot onverholen instemming met het bepleite.
Tot slot: het avontuur van Europa met God begon met een stierlijk ongeciviliseerde, maar wel meeslepende eerste fase. Vergeleken met het moeizame gemillimeter waarin dat avontuur is beland, krijgt die fase met terugwerkende kracht het aanzien van een inne mende idylle. Maar het moeizame gedoe is wel een gevolg van het feit, dat het lang voor Europa onduidelijk was dat er een hemelsbreed verschil was tussen de sterfelijke god en de onsterfelijke God. Tot zijn schade en schande heeft het ze bij voortduring door elkaar gehaald. In het slechtste geval, dat van de kortzichtige stammentwisten, zet het gedoe van nu die verwarring voort: het zoveelste hoofdstuk in de koestering van een funeste vergissing. In het beste geval probeert het daar een einde aan te maken. Een verwijzing naar de onsterfelijke God in een eventuele Europese grondwet kan zowel het een als het ander betekenen. Maar, of er wel of niet naar de Eeuwige wordt verwezen, de sterfelijke god blijft als mythisch verzinsel, als het monster Leviathan, hoe dan ook onder deze. Of hij dat nu met evenveel woorden toegeeft of niet.
□ Pieter Anton van Gennip
| |
Afrika tussen Kano en Soweto: een reisverslag
Met een dochter in Lagos (Nigeria) en een zoon in Johannesburg was er in feite geen andere keuze voor de route van onze reis naar Afrika. Hilkka werkt er met CEDPA, een Amerikaanse ngo die zich vooral bezighoudt met de preventie van aids en andere seksueel overdraagbare ziekten. Samen met tientallen vrouwengroepen, verspreid over de grote steden, heeft CEDPA een programma opgezet voor de opleiding van lokale gezondheids- | |
| |
werkers. Het is uiteraard de bedoeling via informatieverstrekking en een basistraining de bevolking, vooral de jongeren, ervan te overtuigen dat men wel degelijk het rampzalige tij kan keren. Jasper is in Pretoria verbonden aan het Zuid-Afrikaanse ministerie van Cultuur, en werkt in opdracht van de Vlaamse regering mee aan de ontwikkeling van een vijftal culturele centra in Kwazulu-Natal. Wat u hier te lezen krijgt, berust op een verblijf van slechts één maand, en is daarenboven ge-kleurd door onze eigen ‘informanten’ en hun Afrikaanse vrienden en kennissen, die hoogstwaarschijnlijk weinig representatief zijn voor de brede Afrikaanse bevolking.
Wat die bevolking betreft: in Nigeria leer je als bezoeker al heel vlug naar de littekens te kijken van de inkervingen die de meesten nog altijd als teken van hun etnische identiteit in het gezicht dragen: praat ik met een Yoruba, een Igbo of een Hausa, om slechts drie van de ongeveer tweehonderdvijftig duidelijk van elkaar onderscheiden etnische groepen op te noemen? Men zegt je er meteen bij dat de Hausa's en Fulani's in het Noorden islamieten zijn, terwijl de Yoruba's overwegend christenen zijn. Pas later verneem je dat nog een aanzienlijk percentage van de Nigerianen ondanks alles traditioneel animistisch gebleven is. Door de grote migraties, na de Tweede Wereldoorlog, uit de dorpen van het Noorden naar grootsteden als Lagos en de oliehavens, is die scheiding veel minder geografisch dan vroeger en zie je overal in de zogenaamd ‘christelijke’ gebieden grote en kleine moskeeën, die variëren van luxueuze tempels tot omgebouwde garages en winkeltjes. De nadruk op ‘luxueus’ is hier nodig, omdat deze meestal nieuwe tempels met hun ranke minaretten oprijzen te midden van krotten die westerlingen vooral van sociale documentaires kennen: hele straten en wijken met tienduizenden mensen die wonen in half vervallen, half uit industrieel afval opgebouwde één- of tweekamerswoningen zonder water of elektriciteit. Hier en daar staan kinderen en vrouwen met plastic emmers bij een van de weinige kranen in de buurt aan te schuiven, terwijl kleinere kinderen met stukken hout bootje spelen in de open riolen die in het midden van de straat gegraven zijn. De rest van het huisvuil ligt in grote hopen tussen de huizen en wordt geregeld verbrand, iets wat overigens meteen opvalt, wanneer je bij het landen op de luchthaven van Lagos over de eindeloos uitgebreide miljoenenstad daalt De Nigerianen zelf zien de rook van die honderden vuren niet vanuit een vliegtuig, maar leven wél dag en nacht in de rook ervan.
Wat is er met Nigeria aan de hand? Al in het reisbureau in Antwerpen begrijpt men niet goed dat je daar als toerist heen wil, en de weinige kenners waarschuwen je voor dieven op de luchthaven, voor gemotoriseerde gangsters op de drukke en moeizaam berijdbare weg naar de stad, en voor de duizenden opdringerige bedelaars rond de hotels of compounds (de streng bewaakte, vooral door westerlingen, Indiërs en enkele rijke Nigerianen bevolkte woonerven). Die waarschuwingen zijn terecht, maar ze
| |
| |
schetsen slechts een gedeeltelijk en daardoor vertekend beeld van de uiterst complexe Nigeriaanse samenleving. Weliswaar heeft ook de grote auteur en Nobelprijswinnaar Wole Soyinka het land als ‘de grootste open wonde van het Afrikaanse continent’ beschreven, en zei Chinua Achebe, met de titel van zijn bekendste roman, dat ‘Things Fall Apart’. Maar dat heeft hun en andere Nigeriaanse auteurs niet belet met een groot inlevingsvermogen en een zin voor nuancering en humor over de mensen te praten die zowel de acteurs als de slachtoffers van dit verval zijn. Om te beginnen heeft Nigeria, met zijn meer dan honderd miljoen inwoners, het hoogste bevolkingscijfer van Afrika, en voorts is het, door zijn natuurlijke grondstoffen, potentieel een van de rijkste landen van het hele continent. Zowel de olievoorraad als de (geschatte) reserves van aardgas zijn elk op zich goed voor een derde van het totale Afrikaanse volume. Ook ijzererts is er overvloedig voorhanden. Het is daar-enboven een land dat via een intensieve landbouw en veeteelt, waarin nog ongeveer de helft van de bevolking werkzaam is, zelf voor zijn behoefte aan vlees kan instaan. Sinds de jaren zestig is men echter, als gevolg van periodes van grote droogte, gekoppeld aan een politiek van lage prijzen en de vlucht naar de steden, in toenemende mate verplicht graan- en rijstproducten in te voeren om de groeiende bevolking te voeden.
Nigeria is bovendien een land met een oude en rijke geschiedenis, want reeds vanaf de zesde eeuw voor Christus had de ‘Nok’-beschaving er een beeldencultuur ontwikkeld die volgens kenners met de klassieke Griekse beeldhouwkunst vergelijkbaar is. Met de handelaars van de karavanen door de Sahara kwam vanaf de dertiende eeuw de islam in het Noorden van Nigeria binnen. De islam werd er tot op vandaag de godsdienst en beschaving van de Hausa's en Fulani's. In de noordelijke stad Kano, die in de elfde eeuw gesticht werd, is die oriëntatie op de Arabische wereld duidelijk merkbaar: de kriskras door en boven elkaar gebouwde huizen met platte daken uit rode klei die erg op de volkswijken in het Midden-Oosten lijken, de indrukwekkende paleizen en moskeeën en vooral de centrale markt op de plaats van de vroegere karavanserai doen vreemd aan in het hart van zwart Afrika. In de traditionele oude verfputten worden nog altijd de donkerblauwe hoofddoeken van de Toearegs geverfd, en je ziet er nergens een vrouw die ongesluierd over straat gaat. Studenten aan de lokale universiteit leggen je uit waarom de islamitische wetgeving (sharia), die onlangs opnieuw in de noordelijke staten is ingevoerd, in feite rechtvaardiger is dan de uit Engeland overgenomen westerse wetten, en in de stalletjes op de markt tonen de verkopers je heel fier met bloemen en kaarsen versierde foto's van Osama Bin Laden, die hier als een grote held van de islam wordt vereerd. Hier wordt de islam in elk geval niet als een geïmporteerde beschaving aangevoeld.
Het contact met de westerse wereld begon in de vijftiende eeuw met de Portugese slavenhandelaars, die met lokale vorsten samenwerkten. In
| |
| |
de zeventiende eeuw werden de Portugezen verdrongen door de Engelsen, die er, net als hun voorgangers, geen behoefte aan hadden het land te veroveren, zolang de contingenten slaven, die vooral in het binnenland gevangengenomen werden, regelmatig bleven toestromen. Na de officiële afschaffing van de slavenhandel door Groot-Brittannië in 1807 schakelden de meeste handelaars over op palmolie en andere producten, en veranderde de relatie met de lokale bevolking langzamerhand van externe handelsbetrekkingen tot moderne kolonisering. In 1861 werd de havenstad Lagos door de Britten geannexeerd en in 1914 werd Nigeria een Britse kolonie en protectoraat. Het Engels is er nog steeds de belangrijkste officiële taal, en de politieke en juridische instellingen hebben het uit Groot-Brittannië ingevoerde model bewaard, - ook nadat Nigeria in 1960 een onafhankelijke republiek werd en als lid van de Commonwealth en de Verenigde Naties is aanvaard. Een ander opvallend gevolg van de Britse kolonisering is de prominente en luidruchtige aanwezigheid van dozijnen internationale en inheemse christelijke kerken die, net als in de Bible Belt van de Verenigde Staten, met hun enorme reclameborden en overvolle kerken met gospelkoren het straatbeeld beheersen. Veel van deze christelijke gemeenten worden overigens actief door geloofsgenoten uit Amerika en Europa gesteund.
Overal bots je op reusachtige foto's van predikanten die ‘de Totale Verlossing’ en ‘het Volkomen Geluk’ beloven, en in de meeste taxi's vind je opschriften als ‘I am covered with the Blood of Jesus!’, soms afgewisseld met ‘Islam is The Solution!’ Wanneer je de mensen dan vraagt of deze predikanten en imams niet efficiënter de strijd tegen aids kunnen voeren dan al die buitenlandse ngo's, kijken ze je verbaasd aan, of halen zij de schouders op. De problematische toestand, zeggen de specialisten van de ngo's, is vooral te wijten aan de diepe culturele ontreddering van de naar de steden uitgeweken mannen en vrouwen die de traditionele sociale controle van de dorpsgemeenschappen zijn kwijtgeraakt en hun toevlucht zoeken in de overal merkbare prostitutie, van de zogenaamde beer gardens tot de straathoeken, een fenomeen waar noch de regering, noch de kerken of de internationale hulporganisaties veel tegen kunnen doen.
Tussen 1960 en 2000 ontaardden de etnische, religieuze en sociale tegenstellingen in bloedige conflicten, waarvan het dieptepunt, de oorlog met de Igbo's in het onafhankelijk verklaarde Biafra (1966-1969), door brutale militaire campagnes en de instelling van een militair bestuur beëindigd werd. Pas in april 2003 konden de eerste vrije verkiezingen onder burgerlijk gezag worden georganiseerd, waarbij vooral gezorgd werd voor een noodzakelijk, maar wankel evenwicht tussen de grote etnische groepen. Deze verkiezingen onder toezicht van internationale waarnemers gingen op verschillende plaatsen gepaard met dodelijke confrontaties tussen partijmilitanten en allerlei vormen van openlijke en verborgen corruptie, gaande van het letterlijk ‘kopen’ van stemmen tot het afleveren van dozen
| |
| |
met reeds van tevoren ingevulde stembrieven. Vreemd genoeg werd deze corruptie weliswaar uitvoerig in de pers en op de televisie vermeld, maar konden de benadeelde oppositiepartijen weinig meer doen dan er uitdrukkelijk tegen te protesteren. Er heerste blijkbaar een consensus dat het alternatief een terugkeer naar de open conflicten van vroeger kon betekenen, en dat wilde zowat iedereen hoe dan ook vermijden. Nieuwe burgeroorlogen zouden het nu reeds geschokte vertrouwen van buitenlandse investeerders nog meer aantasten, en de nu al schrijnende sociaal-economische tegenstellingen opdrijven. In de rest van Afrika hebben de Nigerianen, rijk én arm, de reputatie van gewiekste zakenlui en ‘overlevers’ (survivors), en dat is inderdaad de indruk die je als bezoeker overhoudt. ‘Ik geloof niet dat de toestand voor de gewone mensen hier drastisch zou verslechteren, als morgen alle hulporganisaties zouden vertrekken’, zei Hilkka, ‘maar zolang we hier zijn, doen we wat we kunnen, ook al is dit niet veel.’ Het is een ernstig te nemen opinie van iemand die nu al zes jaar lang met hart en ziel en ondanks de risico's in Afrika aan ontwikkelingshulp doet: hebben we wellicht, vanuit onze vanzelfsprekende westerse kijk op ‘ontwikkeling’, de eigen creativiteit en inventiviteit van de Nigerianen en andere volkeren in zwart Afrika onderschat, en moeten we niet naar nieuwe vormen van samenwerking op zoek gaan? Is het, onder de huidige omstandigheden, niet begrijpelijk dat de Yoruba's in Lagos hun heil in allerlei integristische christelijke gemeenten zoeken, en de Hausa's in Kano het zoeken in het islamisme?
Een week na het bezoek aan de vriendelijke, maar doctrinaire islamieten in Kano brachten we met Jasper en een paar vertegenwoordigers van het ANC een dag door in Soweto, waarschijnlijk het bekendste zwarte township van Zuid-Afrika. Onze gastvrouw was in Soweto opgegroeid en was bij de hele geschiedenis van de apartheid en de zwarte ontvoogdingsbeweging actief betrokken geweest. Ook hier zagen we de armoede van de krottenwijken, de zogenaamde temporary settlements (tijdelijke woonwijken). Ook hier kregen we de hoge cijfers van de misdaden (diefstallen, moorden, verkrachtingen) te horen en werd ons gezegd waar we na het vallen van de duisternis in geen geval heen mochten gaan. Ook hier zag het er niet naar uit dat die ‘tijdelijke’ miserie binnen afzienbare tijd kon worden uitgeroeid en, natuurlijk, ook hier werd overal over de ravages van aids gesproken. En toch.
Toch heerste er een andere mentaliteit: de primitieve, vaak uit reclamepanelen en zinken platen opgetrokken hutten langs de aarden paden waren kraaknet, en in de minieme voortuintjes groeiden bijna overal bloemen of groenten. Elke wijk had zijn eigen brandweer en ‘politiekorps’, en voorzover we het konden natrekken, gingen bijna alle kinderen naar school. Niemand van de bewoners zei dat hij het goed had, maar de toestand was al veel verbeterd en ‘onze regering’ zou er wel voor zorgen dat ook hier werkgelegenheid geschapen zou worden, en sociale woningen zouden worden
| |
| |
gebouwd. Drukten ze daarmee een te naïef optimisme uit, een te groot vertrouwen in de politici? In Nigeria hadden de hoge verwachtingen van de vorige generatie, dat namelijk met de onafhankelijkheid en de opbrengsten van de olie alles spoedig zou verbeteren, duidelijk plaatsgemaakt voor resignatie en allerlei vormen van zelfredzaamheid, legaal en illegaal. Het lijkt wel of daar alles opnieuw moet beginnen, en men verwacht in geen geval veel soelaas van de regering of de politiek. In Soweto, dat al dan niet als een symbool voor de arme zwarte bevolking van Zuid-Afrika mag worden beschouwd, is blijkbaar iets anders bezig: we zijn nog lang niet uit de achterstand en de ellende geraakt, maar we hebben gezien dat het anders en beter kan en wie van ons had trouwens kunnen denken dat we ooit een eigen regering zouden hebben en, voegden de blanke Zuid-Afrikanen eraan toe, dat een dergelijke omwenteling - de term is hier op zijn plaats - zonder een totale chaos van wraak en vergelding zou kunnen plaatsvinden? Het is uiteraard nog te vroeg om met zekerheid te voorspellen dat dit nieuwe Zuid-Afrikaanse model zal standhouden, maar het werd mij in elk geval duidelijk dat de poging om via de Commissies voor Waarheid en Verzoening (Truth and Reconciliation) de misdaden en fouten van alle betrokkenen, blank en zwart, bespreekbaar te maken, tot nog toe een nieuw en hoopvol klimaat tot stand aan het brengen is. In Kano en andere Afrikaanse steden leidt de ontgoocheling tot een versterking van een of andere vorm van fundamentalisme, terwijl in Soweto openlijk gesproken wordt van ubuntu, het Bantoewoord voor menselijke waardigheid. En ubuntu betekent, dat je de eigen identiteit, die onder het kolonialisme of het apartheidsregime ontkend werd, slechts ten volle kunt vinden ‘door het respect voor de eigenheid van alle anderen’.
□ Ludo Abicht
|
|