Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |
Luc Herman
| |
[pagina 537]
| |
een nooit geziene mediatisering van de pijn, waarbij de televisie vanzelfsprekend een centrale rol speelde. De reacties op 11 september kwamen uit alle hoeken van de cultuurindustrie. De wetmatigheden die deze industrie regeren, werden nauwelijks aangetast door de aard en omvang van de ramp. Zo geldt ook voor de cultuurproductie die de schok van 11 september teweegbracht, een gradueel onderscheid tussen enerzijds populaire cultuur en anderzijds meer intellectueel georiënteerde reacties, bestemd voor een veel kleiner, maar in de States nog steeds substantieel publiek. Dit wereldwijde onderscheid tussen hoog en laag wordt overigens zowel door producenten als consumenten vrij losjes gehanteerd, maar het is wel degelijk een wezenlijk bestanddeel van het huidige culturele bedrijf. Enkele voorbeelden: een uitgever kan de oplage van een boek laten afhangen van zijn vermoedens omtrent de populariteit van een literaire tekst, of hij kan een auteur verplichten een breed en dus populair marktsegment te blijven bespelen, omdat daar volgens hem winst mee te maken valt. Een bioscoopganger kan bewust afzakken naar een alternatieve bioscoop omdat hij daar een betere film verwacht, of een lezer kan resoluut weigeren vertalingen te lezen, omdat daardoor een essentiële dimensie van de literaire tekst verloren zou gaan. Wie hoge cultuur consumeert, verdient meer cultureel kapitaal, maar die verhoging van de eigen status vergt wel per definitie enige inspanning. Voor ontspanning moet je bij de populaire cultuur zijn, maar een intellectueel kan zich ook nog bij de consumptie van dit soort producten altijd onderscheiden door eigenzinnige en slimme interpretaties te bedenken, of zelfs door in een op de hoge cultuur gerichte omgeving plots paradoxaal te gaan pronken met zijn grote kermis van figuren uit de low culture, zoals Clint Eastwood of Bryan Adams. Af en toe ontstaat er verwarring op de cultuurschaal. Slechts vijf weken na de aanslagen kwam 9-11 uit, een verzameling interviews die voornamelijk buitenlandse journalisten van de Amerikaanse taalkundige en dissident Noam Chomsky hadden afgenomen. Dit boekje staat vol met allerlei slimme anti-Amerikaanse, en daarom toen voor de Verenigde Staten zeker ontypische meningen over de oorzaken van de aanvallen, maar toch werd het een bestseller, omdat de meeste boekhandels beslisten het als een populair boek te behandelen door het netjes naast de kassa op de toonbank te plaatsen. Heeft 11 september misschien nog andere gevolgen gehad in dit verband? Moet een intellectueel liever neerkijken op een volgens hem niet zo gesofistikeerde poging om in het reine te komen met de verschrikkingen? Of is intellectuele ingewikkeldheid net overbodig in deze moeilijke tijden, waarin angst en de neiging tot zelfbehoud het Amerikaanse morele landschap lijken te domineren? Een vergelijking tussen de nieuwste cd van Bruce Springsteen, | |
[pagina 538]
| |
The Rising (2002), en een artikel van de Amerikaanse auteur Don DeLillo in het maandblad Harper's (december 2001) kan deze kwestie enigszins ophelderen. Springsteens cd, die expliciet werd verkocht als de reactie van de populaire zanger op 11 september, mikt op het grote succes. Het artikel van DeLillo, ‘In the Ruins of the Future’, kwam uit in een tijdschrift dat, net als The New Republic, resoluut een intellectuele en kritische koers vaart, maar tegelijk een veel minder alternatieve of radicale reputatie heeft dan andere Amerikaanse publicaties, zoals The Nation, Mother Jones of The Utne Reader. De oplage van Harper's bedraagt 216.000 exemplaren. ‘In the Ruins of the Future’ verscheen op 22 december ook in de Britse kwaliteitskrant The Guardian. De oplage van deze krant bedraagt 457.000 exemplaren. | |
The BossBruce Springsteen is zeker naar Amerikaanse normen een geëngageerd artiest. Hij heeft zijn wortels in het kleinstedelijke New Jersey nooit verloochend, en komt graag op voor de minder gefortuneerde Amerikaan. Bovendien staat hij voor traditionele Amerikaanse waarden zoals hard werken en het gezin. Na zijn doorbraak in de jaren zeventig met de ondertussen klassieke rockplaat Born to Run nam hij geregeld meer intimistische albums op waarin allerlei vormen van ellende troef zijn en de Amerikaanse maatschappij allerminst wordt voorgesteld als het land van belofte. Een hoogtepunt in dat opzicht is Nebraska (1982), waarop Springsteen zich nauwelijks laat begeleiden: de pijn van zijn personages is er mooi tastbaar. In 1984 dreef hij zijn geloofwaardigheid als een zanger met een mening op de spits door luid te protesteren toen Ronald Reagan hem wilde recupereren als ‘koning van de Amerikaanse droom’. Springsteen vertelde een concertpubliek dat Reagan waarschijnlijk niet naar Nebraska had geluisterd, en aan het tijdschrift Rolling Stone zei hij even duidelijk: ‘And you see the Reagan reelection ads on TV - you know, “It's morning in America” - and you say, “Well, it's not morning in Pittsburgh. It's not morning above 125th Street in New York. It's midnight and, like, there's a bad moon risin”’. And that's why when Reagan mentioned my name in New Jersey, I felt it was another manipulation and I had to disassociate myself from the President's kind words’Ga naar eind[1]. Kortom: Bruce Springsteen heeft gewogen op het Amerikaanse geweten - zijn morele autoriteit spreekt ook uit zijn bijnaam. The Boss - en die reputatie is hij nog niet kwijt, ondanks een tendens tot prekerigheid als hij optreedt, en een toenemende armoede bij de ontwikkeling van nieuwe melodieën. Op The Rising zingt Springsteen soms regeltjes die zo clichématig zijn dat je hem meteen een draai om de oren wil geven: clichés zijn absoluut geen geschikte reactie op de chaos die op 11 september is ontstaan. | |
[pagina 539]
| |
Maar dat is het verwijt van iemand die verwend is door de prachtige verhalen op Nebraska, en die bovendien voortdurend hoge kritische normen hanteert bij de beoordeling van teksten, ook al gaan ze dan over fundamentele gevoelens als liefde, haat, frustratie of pijn. Laten we de nieuwe cd daarom eens constructief bekijken. Op een heel elementair niveau zou je om te beginnen kunnen stellen dat dit album zo verzorgd is dat het de Springsteenfan er subliminaal van overtuigt dat zijn favoriete zanger niet uit het veld geslagen is door de gruwelijke feiten. Elk nummer werd overdacht geproduceerd, Springsteens oude begeleidingsgroep (The E-Street Band) speelt voorbeeldig, de nu eens ruige en dan weer zalvende of zelfs plechtige stem van de zanger domineert met gemak het groots opgezette geheel. Hier staat Springsteen weer, en hij brengt ons ongetwijfeld een Boodschap! Inderdaad, The Rising komt neer op een uitgepuurde geruststelling, die bol staat van belangrijke traditionele waarden als kracht, hoop en vertrouwen. Springsteen legt daarbij de nadruk op samenhorigheid, die ook al blijkt uit het overvloedige samen zingen van de hele band, en hij verwijst vaak naar religie - die sterkte biedt in donkere dagen, als je het hem vraagt. In het titelnummer wordt God zelfs bijna letterlijk door een christusachtige figuur aangeroepen opdat hij zijn heropstanding zou realiseren. Ook gevoelens van wraak steken hier en daar de kop op, maar solidariteit en begrip winnen het zonder veel moeilijkheden van deze onvermijdelijke oprisping. In ‘Worlds Apart’, uit muzikaal oogpunt een van de mooiste nummers, zoekt en vindt de verteller troost en geloof in een kus van zijn partner. De tekst is vaag genoeg om de luisteraar te laten vermoeden dat hiermee ook een partner met een andere religie aangeduid wordt, een suggestie die daardoor versterkt wordt dat in dit nummer een Pakistaanse groep meedoet en de rockgitaren min of meer versmelten met het geluid van harmonium en tabla. Zoals blijkt uit de korte beschrijving van ‘Worlds Apart’, slaagt Springsteen er moeiteloos in zijn hoofdthema te vertalen naar het relationele niveau. Zijn vertellers doen voortdurend een beroep op hun ‘baby’, die blijkbaar bereid is hen met een onvoorwaardelijke liefde te verlossen van hun pijn. En die pijn wordt dit keer duidelijk gekoppeld aan de gebeurtenissen van 11 september, zoals uit de titels ‘Empty Sky’ en ‘My City of Ruins’ blijkt. De brandweermannen krijgen ook van Springsteen de pluim die zij ongetwijfeld verdienen. De kracht van deze cd is misschien tegelijkertijd zijn zwakte, het hangt er gewoon van af hoe bereid je als luisteraar bent om relatief eenvoudige emoties op je gemoed te laten inwerken. De Amerikaan die troost kan gebruiken, heeft er wellicht oren naar, en neemt het dan misschien ook niet zo nauw met de ongenuanceerde teksten. De korte refreinen van een aantal nummers hebben een aanstekelijke melodische lijn en kunnen als mantra's worden meegezongen ter versterking van het ei- | |
[pagina 540]
| |
gen levensgevoel. En als daarbij dan de religieuze tolerantie van ‘Worlds Apart’ en ‘Let's Be Friends (Skin to Skin)’ mee overkomt - ‘Together we can tear down the walls’ - lijkt deze cd plots ideologisch verantwoord. Alle beetjes helpen als het erop aankomt uit een emotioneel dal te kruipen, en Springsteen heeft een maatschappelijke positie die maakt dat zijn stem gehoord wordt. Je kunt ook anders naar de cd luisteren, en dan vind je het ‘eenvoudige’ ervan plots simplistisch, en misschien zelfs gevaarlijk. Springsteen geeft immers helemaal geen verklaring voor de gebeurtenissen, integendeel: hij bekijkt alleen maar de gevolgen, en steekt zijn gehoor een hart onder de riem door uitspraken waarvan je zonder enige twijfel kunt zeggen dat ze systeembevestigend zijn. Als we elkaar maar steunen, hard werken, blijven geloven en hopen, dan komt alles wel goed. Hoe cynisch het ook klinkt: 11 september biedt de regering-Bush een gedroomd kader om repressiever op te treden in eigen land, en met enige overdrijving zou je van de Verenigde Staten kunnen beweren dat ze sinds 11 september in een soort staat van beleg verkeren. Aan deze verhoogde controle door het politionele apparaat zal Springsteens boodschap niets veranderen. Het tegendeel is waar: zijn geloof, hoop en liefde beperken zich tot het emotionele vlak, ze creëren een bedrieglijke stolp van huiselijke solidariteit waaronder de belaagde Amerikaan veilig kan schuilen. Het pleidooi voor religieuze tolerantie komt in deze context nogal hol over, en wie The Boss helemaal tegen de haren in wil strijken, zou hem zelfs kunnen verwijten dat hij zijn luisteraars met opzet dom houdt. Bush en Springsteen: één strijd. | |
CounternarrativesSpringsteens muziek is er niet op gericht in het hoofd van de luisteraars het denken te activeren, maar kan wel erg comfortabel zijn. Met zijn morele autoriteit kan Springsteen misschien hier en daar in de Verenigde Staten daadwerkelijk soelaas bieden. In elk geval wordt zijn cd als een constructieve bijdrage aan de huidige Amerikaanse situatie opgevat, hetgeen het gezag van de zanger nog versterkt. Van een metadiscours is hier geen sprake: als er al over de ideologie van de teksten is nagedacht, dan valt daar absoluut niets van te merken. Bij Don DeLillo ligt dat totaal anders. In het begin van zijn artikel beschrijft hij het effect van 11 september op de verhalen die mee ons bestaan bepalen. In het voorbije decennium, aldus DeLillo, werd het wereldverhaal - de world narrative - gedomineerd door het thema van de groei en de globalisering van de markt, maar op 11 september hebben de terroristen dat wereldverhaal in beslag genomen. DeLillo plaatst zijn eigen bijdrage aldus meteen in een groter discursief geheel. Deze rationele verruiming van het blikveld | |
[pagina 541]
| |
neemt niet weg dat zijn voornemen even emotioneel klinkt als sommige songs van Springsteen: ‘[...] it is left to us to create the counternarrative’. De suggestie komt aan het eind van een analyse van de nieuwe situatie, waarin de terroristen duidelijk worden veroordeeld. Die willen immers een verleden heropbouwen waarin een aantal voor DeLillo belangrijke westerse verworvenheden (zoals openheid, de vrijheid om te spreken, en een rechtssysteem met rechten voor de verdediging) totaal ontbreekt. DeLillo verbindt de houding van de terroristen heel duidelijk met hun religieus fundamentalisme: ‘[The terrorist] pledges his submission to God and meditates on the blood to come’. DeLillo doet voorts geen enkele moeite om de fundamentalistische interpretatie van de koran ernstig te bespreken. Hij is zich bewust van de economische en psychologische factoren die dit fundamentalisme hebben aangezwengeld, maar hij vraagt zich bijvoorbeeld niet af welke andere functies een dergelijke beleving van de religie in bepaalde landen of culturele gemeenschappen kan hebben. In zijn tekst dekken de concepten ‘terrorisme’ en ‘religieus fundamentalisme’ elkaar volledig, waardoor DeLillo zeker geen overdreven subtiliteit verweten kan worden. Met zijn conceptualisering van de vijand zit hij zo te zien niet zo ver af van Springsteen, met dit verschil dat DeLillo Springsteens verhalen over tolerantie misschien naïef zou vinden. DeLillo vertelt dan enkele counternarratives die de ronde doen, en maakt zelf een nieuw verhaal dat hij heel mooi uitwerkt. Hij heeft het onder meer over afspraken bij de dokter, die levens hebben gered, over twee beste vriendinnen die elk in een van de vliegtuigen zaten die bijna tegelijkertijd op New York crashten, en over mensen die zullen gaan geloven dat ze in de torens waren op het moment van de aanslagen, maar daar eigenlijk mijlenver vandaan zaten. Zijn eigen langere verhaal gaat over een echtpaar dat vast komt te zitten in een flatgebouw vlak bij de WTC-torens. Samen met andere bewoners worden ze uiteindelijk bevrijd. De kracht van dit verhaal zit in de feilloze timing waarmee DeLillo laat weten dat de man van het echtpaar zijn eigen neef is, en dat hij hem op zijn gsm-nummer heeft opgebeld op het ogenblik dat de tweede toren instortte. Hij kreeg verbinding en er volgde een kort gesprek, dat DeLillo zich nauwelijks herinnert, en dat detail maakt het verhaal nog waarachtiger. Maar waarachtigheid is lang geen voorwaarde voor het succes van een counternarrative, die moet helpen om toch enigszins met de onvatbare gebeurtenissen te leren leven. Naast de counternarratives hielp ook de herhaling van de vreselijke beelden in de media de Amerikanen uiteindelijk enigszins te wennen aan de apocalyptische vrees die hun dagelijks leven ging beheersen. DeLillo legt echter tot tweemaal toe in zijn artikel de nadruk op het feit dat de gebeurtenissen van 11 september te machtig zijn voor onze gebruikelijke verwerkingsprocessen. Misschien heeft het iets te maken | |
[pagina 542]
| |
met het vroege tijdstip waarop DeLillo dit artikel schreef, maar hij kent de vernieling van de torens eigenlijk een status toe die vergelijkbaar is met wat de romantici van de Alpen vonden. Het gebergte toen en de ramp nu zijn allebei sublieme gegevens. We zijn niet op de schok van de confrontatie ermee voorbereid, dergelijke waarnemingen gaan ons petje te boven. Als counternarratives niet echt helpen, dan misschien een intellectuele analyse, en DeLillo doet een poging in deze richting door middel van een ambivalente uitweiding over technologie. Samengevat: hij vermoedt dat de aanslagen misschien meteen ook grenzen stellen aan de macht die we dankzij de technologie denken uit te oefenen over de toekomst. DeLillo vraagt zich in deze uitweiding eerst hardop af of mensen die in even hoge mate als ‘wij’ over technologie beschikken, ook geneigd zouden zijn ‘te vertrouwen op een God in wiens naam zij onschuldigen vermoorden’. Daarin ligt een positieve evaluatie van de technologie, die ons blijkbaar een greep op de werkelijkheid verleent en op die manier helpt onze wreedaardigheid te beperken. DeLillo ziet de torens dan als een rechtvaardiging van het voornemen dat achter de technologische ontwikkeling schuilgaat, namelijk al het mogelijke ook daadwerkelijk te realiseren, en vermoedt dat de terroristen/fundamentalisten juist daarom deze bakens van vooruitgang wilden vernielen. Dat ze dat deden door middel van hoogtechnologische vliegtuigen getuigt voor DeLillo niet zozeer van cynisme als wel van een inzicht in de destructieve aard van alle technologie - zie Martin Heidegger, Jacques Ellul, Neil Postman, en vele anderen. DeLillo lijkt dit inzicht te delen, en daarmee is zijn ambivalentie een feit. Enerzijds grijpt hij het concept technologie aan om de tegenstelling tussen ‘ons’ en ‘hen’ verder uit te werken, anderzijds komt hij met zijn uitweiding over technologie heel dicht in de buurt van de suggestie dat onze dagelijkse ervaring met geavanceerde technologie door de gebeurtenissen van 11 september onvermijdelijk en definitief is aangetast door de idee van dood en vernieling. ‘Wij’ begrijpen nu plots allemaal wat doemdenkers ons al een tijdje voorhielden omtrent de dehumanisering van de maatschappij. Het is volgens DeLillo te laat om de technologische klok terug te draaien, waardoor we het fundamentalisme of terrorisme misschien hadden kunnen afwenden. We zitten daarentegen voorgoed opgescheept met twee tegengestelde krachten (fundamentalisme versus vooruitgang) die nu allebei, althans in ons hoofd, geassocieerd worden met vernietiging. In het laatste deeltje van zijn artikel ondermijnt DeLillo dan ook verder de eenvoudige tegenstelling tussen terroristen en westerlingen uit het begin van zijn tekst. Hij beschrijft een moslimvrouw die zich midden op het voetpad in Manhattan naar Mekka richt voor het avondgebed. Het vermogen van New York om alle ‘talen, rituelen, vormen van | |
[pagina 543]
| |
geloof en meningen’ te herbergen, is voor hem een bewijs van de grootheid van de stad. Deze utopie is op 11 september niet samen met de torens ingestort, maar er blijft toch slechts een lugubere versie van over. DeLillo verbindt namelijk de gelijkschakeling (door verminking) van de doden, als gevolg van de aanslag, met de verplichting voor moslims om tijdens de pelgrimstocht naar Mekka alle tekenen van status en identiteit af te leggen en zo de band met de doden te versterken. Dit verband tussen deïndividualisering en dood sluit uiteraard naadloos aan bij de dehumanisering die volgens de al eerder genoemde doemdenkers voortvloeit uit de dominantie van de technologie. | |
Hoger vs. LagerOp het eerste gezicht is de tegenstelling tussen DeLillo en Springsteen duidelijk. DeLillo legt de complexiteit van de achtergrond van de aanslagen bloot, en door die subtiele analyse versterkt hij zijn relatief eigenzinnige plaats, hoog op de schaal van de Amerikaanse cultuur. Harper's bevestigt met zijn keuze voor DeLillo de ‘slimme’ reputatie die het blad in de loop der jaren verworven heeft. Bovendien kwam deze reactie er al na enkele maanden, wat de ontwikkelde kritische afstand ten aanzien van het gebeuren alleen maar indrukwekkender maakt. Springsteen kwam bijna een jaar na de feiten met een cd die zich bewust onttrekt aan de noodzaak van analyse en uit is op een eenduidige positieve boodschap. Zijn weliswaar relevante hart-onder-de-riemteksten kunnen zelfs worden gelezen als een duwtje in de rug van de regering-Bush. Het is nu echter belangrijk de inschattingen van de feiten, die in de twee besproken documenten vervat liggen, op hun beurt te beoordelen. Als academicus in de middenleeftijd met als vakgebied de Amerikaanse literatuur probeer ik zelf ingewikkelde intellectuele constructies te relativeren zonder een artistiek normbesef op te geven. Dat is een vrij protserige formulering om toe te geven dat ik de populaire Amerikaanse cultuur waarmee ik (vooral via de televisie) opgegroeid ben, nog steeds zeer genegen ben. Gedeeltelijk vanuit een overjaarse anti-establishment-houding grijp ik daarom graag elke gelegenheid aan om populaire cultuurproducten waarde toe te kennen, en omgekeerd de status van zogenaamd hoogstaande cultuurproducten een beetje te doorprikken. Alleen dwingt mijn positie als ‘intellectueel’ mij ook meteen zeer kritische kanttekeningen te maken bij de uitingen van low culture die mij aanstaan, - een dwang die ik soms ervaar als een belasting, maar geregeld ook als een uitstekende correctie. Ik beweeg mij dus voortdurend over en weer op de cultuurschaal en laat mij bij elke halte beïnvloeden door alle mogelijke houdingen die uit een begrip van hoog en laag voort- | |
[pagina 544]
| |
vloeien. Ik weet zeker dat veel andere mensen dit ook vaak en even spontaan doen. In het geval van dit artikel heb ik mijn best gedaan om te tonen dat er achter Springsteens woorden een ideologie ligt, en om die dan vrij snel als aanvechtbaar te omschrijven. Zodoende schoof ik zijn onschuldige luisteraars een vals bewustzijn in de schoenen: zonder het te beseffen worden zij gemanipuleerd door zijn teksten. Maar eigenlijk vind ik enkele nummers van The Rising uitstekend, of ze nu simplistisch en daarom gevaarlijk zijn, of niet. Het zinnetje ‘My City of Ruins’ uit het gelijknamige nummer zing ik graag voor me uit, en de vermenging van krijsende gitaren en Pakistaanse klanken in ‘Worlds Apart’ is voor mij totaal gelukt. Ik veroorloof me deze appreciatie voor een deel wellicht omdat er altijd wel DeLillo's zijn voor de intellectuele aanpak, maar: daar gaat het nu net om. Voor wie er zich van bewust is, telt de positie van een tekst of een lied op de cultuurschaal steeds mee in de wijze waarop hij ermee omgaat. In mijn kritische lectuur van DeLillo's artikel was ik dan weer blij hem te kunnen betrappen op een gelijkstelling tussen fundamentalisme en terrorisme, maar de wendingen van zijn argumentatie leverden uiteindelijk toch weer een interessante onzekerheid op. Om het nog net iets mooier te maken: je kunt die onzekerheid zelfs zien als een kleinschalig (en alszodanig meteen ethisch geheel verantwoord) equivalent van de onvatbaarheid van de aanslagen zelf. DeLillo en Springsteen geven mij dan ook allebei waar voor mijn geld. In de vrij complexe Amerikaanse situatie van vandaag spelen ongetwijfeld nog andere elementen mee, en het getuigt bovendien van nogal wat overmoed om een persoonlijke ervaring van twee cultuurproducten te veralgemenen, maar volgens mij vergaat het de gemiddelde denkende Amerikaan in zijn reactie op de aanslagen net als ik. Met dit verschil dat de diverse posities op de cultuurschaal misschien in een bepaalde volgorde worden doorlopen. Zeker in de eerste verwerkingsfase is het psychologisch gewoon noodzakelijk je occasioneel te laten meedrijven op de golven van populistische troost. Af en toe het verstand op zowat nul is inderdaad niet alleen leuk, het is wellicht een prima manier om met een nationaal trauma om te gaan. Bovendien zorgt Springsteens alom-bekende engagement ervoor dat je je ook nog mag laten bedwelmen door de tonen van zijn muziek. De elementaire behoefte aan rustgevende eenvoud geeft ook de verklaring van het hernieuwde patriottisme, en meer bepaald van het succes van de nationale vlag. Er zijn nooit méér Amerikaanse vlaggen verkocht dan meteen na 11 september. De behoefte aan enige helderheid werd eveneens bevredigd door de verering van de brandweerman als nationale held. Hij stond heel duidelijk voor dapperheid in de uiterst penibele situatie, en kon dus mooi als model dienen voor de kracht die de individuele Amerikaan nu moest opbrengen. Bijna | |
[pagina 545]
| |
een jaar na de feiten was Springsteens boodschap van solidariteit in donkere tijden nog steeds relevant. De grote ramp is voor velen nog steeds een grote ramp. Maar een dergelijke gedachteloosheid volstaat natuurlijk niet. In tegenstelling tot wat men in een anti-Amerikaans georiënteerd Europa zou kunnen denken, bestond en bestaat er in de Verenigde Staten wel degelijk een behoefte aan alerte en overwogen reacties op 11 september. The New York Times heeft als geen ander cultureel instituut het hele scala bestreken. Enerzijds bracht de krant wekenlang een bladzijde met individuele beschrijvingen en een foto van alle doden, anderzijds kon op de opiniepagina's een divers geheel van verklaringen de revue passeren. De remythologisering van het eigen land laat dus ook ruimte voor haar tegendeel. Het is wel zo dat kritische geluiden in eerste instantie vaak werden weggehoond. De American Council of Trustees and Alumni, een drukkingsgroep geleid door Lynne Cheney (echtgenote van de vice-president) en Joe Lieberman (in 2000 de democratische kandidaat voor het vice-presidentschap) stelde zelfs een zwarte lijst van academici op die op de Amerikaanse politiek na 11 september kritiek hadden geuit, en dus in hun ogen niet vaderlandslievend genoeg waren. Maar als je goed kijkt - en er is geen enkele reden om dat niet te doen - zie je ook bedachtzaamheid en verfijning in een deel van het Amerikaanse discours. Chomsky en DeLillo preken niet in de woestijn. Het succes van Chomsky's boekje kan niet integraal te danken zijn aan de plaatsing ervan naast de kassa. Uiteraard zullen dergelijke intellectualistische reacties nooit helemaal opwegen tegen het hernieuwde patriottisme. Een cynische toeschouwer zou zelfs met Herbert Marcuse kunnen opmerken dat het systeem ook in tijden van rampspoed een zekere mate van tegenstand tolereert om ook de groep der intellectuelen in zijn greep te houden. Misschien is deze repressieve tolerantie wel een feit, maar aan wie zich dit realiseert, kunnen de spanwijdte van de cultuurschaal en vooral de vlotte manier waarop het individu zich tussen de uitersten ervan heen en weer beweegt, misschien een troostend gevoel van subversie ingeven. Het was alsof we aan repressieve tolerantie ontsnappen doordat we ons boven de eenvoudige categorieën van het systeem verheffen. Wie hoog en laag tegelijk consumeert, is misschien niet zo gemakkelijk in de greep te houden als iemand die zich vastbijt in de hoge cultuur. In dit geval zouden we Springsteen dus gebruiken om DeLillo te kunnen appreciëren, zonder dat we met onze slimmigheid meteen gerecupereerd worden. Dat behoort in dit concrete geval tot de mogelijkheden, omdat Springsteen een reputatie heeft waarvan een denkend mens niet meteen vies is, omdat de therapeutische waarde van zijn songs ook ernstig genomen wordt, en ten slotte omdat diezelfde denkende mens, zoals reeds eerder opge- | |
[pagina 546]
| |
merkt, graag dweept met low culture in zijn eigen intellectualistische omgeving. Amerikanen die zich hieraan overgeven, moeten echter snel inzien, door een heen-en-weerbeweging op de cultuurschaal, dat de indruk van subversie die bij de individuele cultuurconsumptie ontstaat, ook niet meer dan een indruk is. Eigenlijk zit deze cultuurconsument in een dubbele greep: als lezer van DeLillo én als luisteraar van Springsteen. In dat opzicht is het misschien interessant te overwegen dat DeLillo, bij al zijn analyse en afstand, de basiservaring met Springsteen deelt. De aanslagen van 11 september waren en zijn zo overweldigend dat je er niet met je verstand bij kunt, hoe en waar je je ook op de cultuurschaal wilt positioneren. In het geval van DeLillo wordt dit besef gecompenseerd door een aantal interessante vermoedens, in dat van Springsteen door een geruststelling. Een keuze tussen de twee is overbodig. |
|