| |
| |
| |
John A. Coleman
Amerikaanse cultuur, de evangelicals en de politiek
Vijfentachtig percent van de bevolking van de Verenigde Staten beweert christen te zijn. Dit zeggen althans de statistische steekproeven; bij officiële volkstellingen mag namelijk niet gevraagd worden naar de religieuze belijdenis. De christenen zijn op te delen in vier hoofdgroepen: rooms-katholieken, ongeveer 28 percent van de bevolking van de Verenigde Staten; het blok van de traditionele protestantse kerken (bijvoorbeeld de episcopalen, presbyterianen, methodisten, baptisten, lutheranen, enz.), dat ongeveer 33 percent van alle christelijke kerkgangers telt; Afrikaans-Amerikaanse kerken, waartoe 90 percent van de Afrikaans-Amerikaanse christenen behoren (de anderen die niet tot de historische zwarte kerken behoren, zijn katholiek, methodist, enz.); ten slotte de niet duidelijk omlijnde familie van ‘evangelische’ kerken, waarvan ongeveer 20 percent van de Amerikanen lid is. Wie zijn nu deze vierde groep? Hoe is hun kijk op de Amerikaanse cultuur en welke banden hebben zij ermee? Welke invloed oefenen zij uit op de Amerikaanse politiek?
| |
De voorgeschiedenis van de huidige Amerikaanse evangelicals
In de jaren 1880 organiseerde Dwight Moody, een invloedrijke evangelist, in een uitgestrekt gebied revivals binnen de protestantse kerken. Hij had een sterke en diepgaande invloed. Miljoenen kwamen naar zijn revivalbijeenkomsten. Moody verwerpt de methodes van de historische kritiek in de bijbelstudie, en ook de sociale beweging binnen het Amerikaanse protestantisme, die de kerken ertoe bracht akkoorden met de vakbeweging af te sluiten. Moody ontwikkelde een radicale versie van
| |
| |
een vreemde premillennaristische reddingsleer die wijdverspreid is in de evangelische gemeenschap. Deze buitenissige doctrine die niet voorkomt in het katholicisme, noch in de traditie van de protestantse hoofdkerken, of bij de orthodoxen, ontleende hij aan een Schotse bijbel die hij verspreidde, de Scoffield Bible, die het boek van de Openbaring en bepaalde profetieën van Ezechiël zag als een sleutel om de hele canonieke Schrift te lezen. Het einde van de wereld was nabij en de wereld zou in groot moreel verval raken vóór de ‘wegvoering’ en de verschrikkelijke eindstrijd met de satan. In de woorden van Moody: ‘Ik beschouw deze wereld als een drijvend wrak. God heeft mij een reddingsboot bezorgd en gezegd: “Moody, red er zovelen als je kunt!”’ Gelovigen dachten dat zij uit de voetnoten van de Scoffield Bible het verloop konden voorspellen van de gebeurtenissen die het einde van de wereld zouden inluiden. Er zouden ‘dispensations’, reddende ingrepen zijn om de (nabije) tweede komst van Christus aan te kondigen, bv. oorlogen en geruchten over oorlogen; de thuiskomst van de joden; moreel verval; de opkomst van de antichrist in Babylon (lees, in de huidige situatie: Bagdad).
Aanvankelijk deden de revivalchristenen van Moody's evangelische kruistochten hun best om seminaries, centrale diensten en uitgaven van genootschappen van traditionele presbyteriaanse en methodistische strekking over te nemen, en zij stelden kettertribunalen in tegen de ‘modernisten’. In de periode 1910-1915 verscheen een reeks pamfletten onder de titel ‘De Fundamenten’ (The Fundamentals), wat de groep de naam ‘fundamentalisten’ bezorgde. Toen, na de Eerste Wereldoorlog, de fundamentalisten (in oorsprong hoofdzakelijk van gereformeerde huize, bv. presbyterianen en baptisten) er niet in slaagden een bres te slaan in de organisaties van de traditionele kerken, stichtten zij hun eigen seminaries, uitgeverijen, kerken en instellingen. De afkeuring van de gangbare seksuele praktijken en van het materialisme typeerde hun houding tegenover de Amerikaanse cultuur. Zij beschouwden zichzelf als strijders van het ware geloof, tot separatisme geroepen. Hun plichten en gedragsregels waren heel streng: niet roken, drinken, dansen, kaart spelen, gokken, film- of theatervoorstellingen bijwonen; sobere kledij, een uiterst strikte morele seksuele code. Hun theologische basis was: de bijbel dwaalt niet en bevat alles wat nodig is voor een morele, rechtschapen levenswijze. In de jaren twintig zetten zij een brede culturele aanval op tegen het onderwijs van de evolutieleer in de openbare scholen; zij verloren de strijd in het beroemd geworden proces over de doelstellingen (the Scopes Trial) in 1925 in Tennessee, waarbij H.L. Mencken, een Amerikaanse journalist en literator hen bestempelde als een achterlijk volkje. Enkelingen in de huidige evangelische kerken (bv. Jerry Falwell) noemen zich nog fundamentalisten, maar die naam raakt in onbruik, zelfs in dit segment van de bevolking. Maar zij hebben de strijd uit de
| |
| |
jaren twintig tegen het evolutionisme voortgezet, en nog processen gevoerd om een evenwaardig onderricht van de scheppingsleer te eisen; tot nog toe tevergeefs.
In 1906 ontstond een enigszins andere beweging in Los Angeles, California, die zich vlug over Kansas, Korea en Brazilië verspreidde. Die noemen wij nu de pinksterbeweging. De pinksterkerken stemden op veel theologische punten in met de fundamentalisten: ascetische levenswijze; overtuiging dat de bijbel volstaat en geen dwaling bevat; premillennaristisch denken. Zij stammen echter niet uit de gereformeerde traditie van presbyterianen en baptisten, maar uit het methodisme. John Wesley, stichter van de methodistische kerk, predikte een voortdurende heiliging en heiligheid door de werking van de Heilige Geest. De pinksterbeweging ontstond uit deze subcultuur van de heiliging in het methodisme en raakte overtuigd dat de moderne gelovigen de beschikking hebben over de wonderbare geneeskracht, het spreken in talen en de extatische vervoering. De fundamentalisten keken veeleer achterdochtig naar al dat schommelen, dansen, zuchten, in zwijm vallen en extatisch in talen spreken. Zij wantrouwden een doctrine die de werking van de Geest stelde tegenover de Schrift. Zij vreesden dat bidden in extase gemakkelijk tot seksuele opwinding zou leiden - wat inderdaad te vaak voorkwam. Maar op de meeste andere punten waren de pinksterbeweging en de fundamentalisten het goed eens. De pinksterbeweging mondde uit in de denominatie Assemblies of Christ en nog een aantal duidelijk zwarte pinksterkerken, bv. The Church of God in Christ. Pat Robertson en de televisiepredikant Jim Baker zijn pinksterkerk-evangelicals.
In 1942 kwam een aantal predikanten van fundamentalistische kerken met de pinksterbeweging in Saint Louis bijeen om een rest-groep te stichten, de National Association of Evangelicals. Tegen de bestaande fundamentalisten in pleitten zij niet voor afzondering uit de wereld maar voor een ‘geëngageerde orthodoxie’. Veel van wat tekenend is voor de fundamentalisten zwakten zij af, o.m. het verbod op film kijken en dansen. Zij zweerden bij de meest uitgekiende methodes van evangeliseren: radio, scholen, studentenpastoraal in seculiere universiteiten. Billy Graham is de meest beroemde evangelist uit die school. Velen van hen, niet allen, bleven trouw in de redding in het premillennium geloven.
Deze evangelicals hervormden de bestaande evangelische wereld. Zij werkten minder in denominaties en stichtten er minder. Zij brachten vernieuwing in de muziek en in de bediening van het ambt. Zij richtten zich agressief tot zakenlui, atleten en studenten. Zij zetten projecten op om de gezinnen te helpen in een stedelijk milieu. Ter verdediging van gezin en religie bedienden zij zich van een niet-freudiaanse psychologie die paste bij hun evangelische visie. New Evangelicals - zo noemden zij
| |
| |
zich - bestudeerden grondig markttechnieken, volkstellingen en sociale studies om te werven voor hun kerken. Dit is de tak van de familie van evangelische kerken die de megakerk uitdacht en de zogenaamde kerken voor zoekers, en die het voortouw nam om de jeugd aan te spreken met christelijke rock- en gospelmuziek. Dit is ook de onderafdeling van deze religieuze subcultuur die het snelst is gegroeid in de Verenigde Staten. (Maar wereldwijd zijn het wel de pinksterkerken die het snelst gegroeid zijn.)
(Foto Ina Antonis)
| |
De evangelicals nu
In de hedendaagse evangelische familie van kerken en gelovigen (ongeveer 20 percent van de Verenigde Staten) zijn de drie takken verstrengeld. In zekere zin beweren zij allen, ondanks hun onderlinge verschillen, ‘evangelisch’ te zijn. In Amerika wordt de term ‘evangelisch’ (evangelical) zelden gebruikt zoals in Europa voor de lutheranen of de hoofdrichting van de gereformeerde kerken. Evangelicals kunnen elkaar dodelijk bekampen en theologisch bekvechten, maar voor buitenstaanders lijken zij hetzelfde of van hetzelfde soort. Als premillennaristen hebben zij niet veel vertrouwen gehad in structurele hervormingen van de maatschappij. Jarenlang besteedden zij nauwelijks enige aandacht aan de politiek. Nog in de jaren zestig waren de evangelicals en de pinksterker- | |
| |
ken de religieuze groepen die het minst deelnamen aan de verkiezingen. Maar in de jaren zeventig toonden zij weer belangstelling voor de politiek.
Wat bracht hen terug naar de politieke arena? Vanwaar de plotse ommezwaai in hun traditioneel apolitieke opstelling? Verschillende factoren speelden een rol. De beslissing van het Hooggerechtshof die bidden verbood in de publieke scholen gaf hun een schok, net als in 1973 de beroemde beslissing in de zaak ‘Roe versus Wade’, die abortus toestond. Na de Stonewall-rellen van 1969 in de stad New York, verschenen homoseksuelen als een georganiseerde seksuele minderheid in de cultuur en de politiek, en in de jaren zeventig had er een seksuele revolutie plaats (met een toenemend aantal echtscheidingen en meer ongehuwd samenwonen). Tegen het einde van de jaren zestig begonnen de evangelicals hun eigen scholen in te richten; soms had dat met raciale segregatie te maken, soms ging het erom hun identiteit als subcultuur te affirmeren. De regering trad op om de programma's te controleren en normen op te leggen. Tot dan hadden de evangelicals gemeend dat zij rustig in hun separatisme konden leven en hun eigen uitgebreid netwerk van afzonderlijke instellingen konden uitbouwen (tot en met een speciale christelijke Gouden Gids met de lijst van evangelische dokters, huisschilders, enz., om bij voorkeur bij hen te kopen). Nu echter voelden zij zich belegerd.
En zo vormden de evangelicals tegen het einde van de jaren zeventig, onder het leiderschap van Jerry Falwell en Pat Robertson - de laatste was een duidelijk mislukte kandidaat voor het presidentschap in de jaren tachtig - een politieke beweging, de Christian Coalition, en werden zij een machtige fractie in de republikeinse partij. In zijn sociologische studie The Rise and Fall of the New Christian Right tekent Steve Bruce goed de dynamiek van dit intreden in de politiek:
‘Enerzijds was er de steeds meer liberale staat die, om de belangen te verdedigen (van bv. de zwarten, de vrouwen en de homoseksuelen) waartegen de fundamentalisten zich verzetten, meer en meer ingreep in de subgroepen en subculturen van het conservatieve protestantse Amerika. Anderzijds bezorgden de opkomst van het zuiden en de sterkere profilering van de evangelische religie de conservatieve protestanten argumenten om te denken dat zij niet kregen wat hun toekwam en dat zij dit wel konden bemachtigen als ze zich organiseerden om het op te eisen.’
Waarin zien de evangelicals er anders uit dan de overige christelijke groepen in de Verenigde Staten?
Christian Smith, socioloog aan de universiteit van North Carolina, vergelijkt in zijn recente studie American Evangelicalism de evangelicals,
| |
| |
de fundamentalisten, de traditionele protestanten en de katholieken op een aantal punten. De evangelicals scoren als een groeiende belijdenis het best voor enkele variabelen: (1) trouw aan de orthodox verklaarde leer; (2) vast geloof (weinig twijfels; een heel belangrijk element in hun leven); (3) sterke groepsgeest (zij zijn trouwere kerkgangers dan de traditionele protestanten of de katholieken; zij bidden vaker dagelijks); (4) inzet voor de missionering (de missionaire activiteit vanuit de VS gaat overwegend van deze belijdenis uit); (5) standvastigheid en rekrutering (op dit punt komen de evangelicals op de tweede plaats, onmiddellijk na de katholieken). Dus, de evangelicals gedijen goed. Wie zich nog fundamentalisten noemen (veel fundamentalisten zijn intussen in de stroming van de evangelicals opgenomen, zodat het aantal dat zichzelf nog fundamentalist noemt, steeds geringer wordt) volgden onmiddellijk op de evangelicals voor vier van de vijf normen van vitaliteit van Smith, en op de derde plaats voor standvastigheid en rekrutering. Bovendien zijn de evangelicals en de leden van de pinksterkerken, die zo'n veertig jaar geleden veelal noodlijdend en ongeletterd waren en in het zuiden woonden, nu niet veel minder welvarend en geletterd dan andere religieuze groepen (nog altijd ietsje minder dan veel traditionele protestanten en katholieken of joden, maar ruwweg evenveel als de middengroepen zoals de methodisten en de lutheranen). Zij zijn minder aanwezig in de grootste Amerikaanse steden, buiten het zuiden, maar volop in de middelgrote steden in het hele land.
Smith noemt de evangelicals een gestructureerde rechtgelovigheid die belegerd is maar ook bloeiend. Vanaf haar ontstaan in de fundamentalistische beweging van de jaren twintig achtte deze belijdenis en organisatie zich een belegerde minderheid. Ze wees basiselementen van de moderne wetenschap af (de historische studie van de bijbel; de evolutieleer; veel van de moderne psychologie). De elites van die beweging hebben altijd gesproken alsof de evangelische waarden bedreigd waren door een massale samenzwering van het goddeloze seculiere humanisme. Zij hebben herhaalde crisissen van de Amerikaanse moraal niet alleen meegemaakt, maar ook gebruikt om de eigen leden te motiveren.
Enkele belangrijke grenspalen houden zij ook nog altijd recht. Niet zonder hubris noemen zij zich de christenen (voor hen zijn katholieken dat niet, en misschien ook de traditionele protestanten niet). In hun elitescholen zoals het Wheaton College in Illinois mag zelfs geen katholiek lid zijn van de staf. Hun drie bijzonderste grenspalen zijn: (1) een persoonlijke relatie met Jezus Christus, in de overtuiging gered te zijn; (2) getuigen en evangeliseren bij buitenstaanders (ook joden); (3) strikte gehoorzaamheid aan het gezag van de bijbel, die geacht wordt niet te dwalen en volkomen te volstaan als leidraad voor een rechtschapen leven. Uit de analyse van de argumenten in preken, toespraken en geschrif- | |
| |
ten van deze belijdenis blijkt dat er voortdurend verwezen wordt naar de tegenstelling: ‘wij’ tegenover ‘hen’. Dat de christelijke vorming en de toegang tot de boodschap van de Schrift ook kunnen verlopen via leerstellingen over de natuurwet en via politieke of historische studies is een zienswijze die niet past bij deze traditie (eerlijkheidshalve: onlangs zijn toch enkele schitterende wetenschappers - met name in de geschiedenis - opgestaan in deze belijdenis).
| |
Enkele vergelijkingspunten met andere religieuze belijdenissen
De gegevens van Christian Smith laten ons de evangelicals zien als de religieuze groep die het sterkst ertoe neigt te denken dat de christelijke moraal de wet van het land zou moeten zijn. Zij zijn het meest geneigd Amerika te betitelen als een christelijke natie, niet een seculiere (een pejoratieve term in hun woordenschat). Zij voeren het felst oppositie tegen wetten die abortus toestaan of de rechten van homoseksuelen erkennen. Zij komen op tegen wat zij ‘extreem feminisme’ noemen. Zij blijken het minst geneigd te twijfelen over hun geloof. Volgens het onderzoek over de godsdienst in Amerika dat Robert Wuthnow, een socioloog van Princeton, heeft doorgevoerd, blijken de evangelicals tweemaal zo sterk geneigd als de protestanten en driemaal zo sterk als de katholieken, te stellen dat de bijbel letterlijk moet worden verstaan. Vier op de tien evangelicals zeggen dat hun politieke overtuiging zeer conservatief is (dit zijn er bij de traditionele protestanten minder dan één op de drie en bij de katholieken slechts twee op de tien). In een sociologische studie over religie en kunst meldt Wuthnow dat de evangelicals het gemakkelijkst denken dat hedendaagse kunstenaars het morele stramien van de samenleving vernielen, dat de huidige kunst en muziek vervreemden van de bijbel, dat de kerken uitsluitend de uitgesproken christelijke kunst en muziek moeten aanmoedigen, en dat religieuze leiders de hedendaagse kunst ronduit moeten veroordelen.
| |
Houding tegenover de cultuur
Drie duidelijk verschillende standpunten inzake cultuur en samenleving zijn opgedoken sinds de opkomst van de nieuwe christelijke conservatieve politieke groepen. Het eerste stelt dat de christelijke morele kijk op de wereld te vinden is bij de echte, zij het zwijgende ‘morele meerderheid’. Haar stem is niet meer te horen, omdat een kleine kliek van ‘seculiere humanisten’ buiten alle verhouding macht heeft over de media en de hele waaier van educatieve, politieke en culturele instellingen. Volgens dit standpunt hoeft men alleen maar deze elite te vervangen door een andere leidende groep die meer voelt voor de morele waar- | |
| |
den van de meerderheid. Maar de ‘morele meerderheid’ moet ook opstaan uit haar vadsige verdoving. Naar het woord van James Robinson in zijn Save America to Save the World: ‘Over de zwijgende meerderheid zou iedere rechtgeaarde burger zich moeten schamen... Een zwijgende meerderheid is een vadsige meerderheid’. Dit beeld van de zwijgende meerderheid roept iedereen op om het onrechtmatig veroverde terrein terug te eisen. Hierin zit niet alleen een beschuldiging van verdoken samenzwering (een seculiere minderheidselite die geen voeling meer heeft met de zwijgende meerderheid heeft het echte Amerika overwonnen), maar ook een vleiend beeld van een dominante, zij het zwijgende Amerikaanse meerderheid die in de kern moreel gezond is. De titel van Robinsons boek vertolkt ook een motief dat sterk leeft in conservatieve christelijke groepen: Amerika heeft op de een of andere manier een door de Voorzienigheid bepaalde rol te spelen om de wereld te redden!
Een tweede standpunt komt meer voor bij een militante minderheid, niet zo overtuigd dat alles best in orde is met de zwijgende meerderheid. Franky Schaeffer roept zijn lezers toe in Bad News for Modern Man: ‘Word een agressieve, rumoerige, niet wijkende troep, die schopt en schreeuwt. Wij moeten ons dubbel zo hard inspannen omdat er niet zo veel van ons slag zijn’. Het beeld van de evangelische christenen is hier dat van een minderheid die vecht tegen de zware culturele erosie. Metaforen van strijd en ook militair jargon komen trouwens overvloedig voor in beschouwingen van de evangelicals over cultuur en gezin.
Het derde standpunt, dat in veel evangelische en conservatieve christelijke geschriften terugkeert, is dat van de onderdrukte en vervolgde marginalen. Soms lijkt de urgente politieke eis vooral een verzoek om rechtmatige erkenning. In dit standpunt beweert Religious Right dat het een reactie is tegen de vroegere (en nog voortdurende) uitsluiting van de traditionele gelovigen uit het politieke debat. Je leest vaak in evangelische geschriften een klacht dat religieus conservatieven vervolgd of uitgesloten worden. De meeste elites van Christian Right zijn overtuigd dat zij gestigmatiseerd worden door de maatschappij en sociaal benadeeld zijn. Zij verlangen de plaats aan tafel die hun toekomt. De bekende evangelische schrijver Tim LaHaye verwoordt dit thema zonder omwegen: ‘Als wij, herboren christenen, 25 percent van de bevolking uitmaken, dan moeten wij ook 25 percent van de publieke ambten in dit land bezetten. Hetzelfde zou moeten gelden voor alle religieuze groeperingen, katholiek, protestants of joods’. De culturele kracht van dit argument is dat het dicht aansluit bij het vanouds heersende Amerikaanse geloof in gelijkheid en medezeggenschap. De zwakte ervan is, zoals Steve Bruce opmerkt, dat juist de politiek van medezeggenschap en pluralisme waarop het zich beroept, de meer absolute eisen van Christian Right relativeert. Hun stem wordt dan niet méér dan een van de vele stem- | |
| |
men die meeklinken (naast die van feministen, homoseksuele activisten, secularisten).
(Foto Ina Antonis)
| |
Voornaamste terreinen van politieke aandacht
De meerderheid van de evangelicals staat niet achter of volgt niet de opstelling van de officiële organisaties van Christian Right, zoals Focus on the Family, The Center for Law and Justice, The Christian Coalition. Ze is wel de voornaamste achterban van deze actievoerders en politieke pressiegroepen (bijna uitsluitend actief binnen de republikeinse partij). De punten waarop de politieke groepen van Christian Right zich toespitsen zijn: abortus; de rechten van homo's; bidden op school; het recht van christenen om gebruik te maken van publieke inrichtingen voor hun bijeenkomsten, zoals andere groepen dat mogen; lessen van moraal in de openbare scholen; hervorming van de sociale zekerheid; ondersteuning van sociale diensten d.m.v. staatssubsidies voor kerkelijke initiatieven. Voor de buitenlandse politiek waarschuwen zij voor de Verenigde Naties (in bepaalde kringen gelden die, en ook andere instellingen voor een nieuwe wereldorde, zoals het internationaal gerechtshof, als voorlopers van de antichrist), en zij willen geen beperking van de steun aan Israël, om de terugkeer van de joden te bespoedigen, die aan de tweede komst van Christus voorafgaat. Zij verzetten zich tegen regeringssteun voor geboortecontrole bij buitenlandse hulp, omdat zij denken dat daaraan abor- | |
| |
tus gekoppeld is. Zij oefenen zware druk uit op de regering om godsdienstvrijheid te propageren (lees: het recht van de evangelicals om te missioneren) in alle landen van de wereld, in de eerste plaats in de Arabische of dictatoriale landen. Het gezin en alles wat daarmee verband houdt, zijn belangrijk. In een sociologische studie die ik uitvoerde over Focus on the Family stelde een van de geïnterviewden het als volgt: ‘Wij spreken over de bescherming van de gezinnen opdat zij zelf kunnen beslissen hoe zij hun kinderen opvoeden, hoe zij hun geld
besteden, hoe zij hun naaste liefhebben. Een ander woord hiervoor zou zijn: macht geven. Let wel: vaak denkt men dat vadertje staat zorg draagt voor alle liefde in de samenleving, maar zover ik kan zien, berokkent de regering vaak meer schade dan ze hulp verleent - zelfs met haar sociale programma's. De regering moedigt geen persoonlijke verantwoordelijkheid aan of eenheid binnen het gezin. En als de regering de eenheid binnen het gezin niet aanmoedigt, dan is ze zelf een deel van het probleem’.
De christelijke rechterzijde vindt veelal dat de taak van de regering beperkt moet blijven. De staat is een nachtwacht waarvan de bijbelse taak niet meer is dan het beheersen van kwaad en geweld. De meeste groepen van de christelijke rechterzijde zijn voorstanders van belastingverlaging, in de veronderstelling dat het geld zou terugvloeien naar de gezinnen om ze meer armslag te geven en de gelegenheid het geld wijs te besteden. Er is in evangelische conservatieve kringen zeer weinig systematisch onderzoek verricht naar structuren in de zakenwereld of het economisch leven. Soms komen zij, zoals Margaret Thatcher, dicht bij de overtuiging dat er niet zoiets als een samenleving bestaat. Er bestaan alleen individuen. Michael Lienesch heeft een uitgebreide studie gemaakt over de evangelische publicaties over economie in zijn boek Redeeming America: Politics and Piety in the New Christian Right:
‘Christelijke conservatieven zijn christelijke kapitalisten. Hun denken over de economie ontlenen zij in hoge mate aan seculiere conservatieve geschriften die zij aanhalen en combineren, ogenschijnlijk zonder veel samenhang. Bij deze (conservatieve economische) seculiere bronnen voegen zij hun theologische beginselen, en zij passen er hun morele modellen op toe, vooral voortbouwend op voorbeelden van de laat-negentiende-eeuwse christelijke kapitalisten zoals J.P. Morgan en John D. Rockefeller en van ondernemers en kleine zakenlui uit meer recente dagen. Het resultaat is een ingewikkelde kijk op een kapitalisme dat voorgesteld wordt als een door God gegeven systeem, “deel van Gods plan voor zijn volk”, zoals Jerry Falwell zegt. Van de stromingen die hier bijeenkomen en een theorie van het christelijke kapitalisme geven, lijkt de diepste en sterkste het liberalisme [libertarianism] te zijn.’
| |
| |
Traditioneel hebben de evangelicals weinig sympathie gehad voor de vakbeweging. Vanaf de tijd van Billy Sunday, de populaire evangelist van de jaren twintig die zoveel als een slachtoffer van John D. Rockefeller was, zijn de evangelicals even vaak gebruikt - als een retorische zegening - door seculiere conservatieve economen en politici als zij ernstige invloed hebben gehad op het economisch en politiek denken. De principes van de economische politiek worden eerst uitgetekend in studiecentra zoals The American Enterprise Institute of The Heritage Foundation en dan in evangelische kringen verspreid als passend in hun normen van gezinswaarden en moraal.
Christian Smith merkt op dat de evangelische christenen de neiging hebben om vooral te steunen op wat hij de strategie van de persoonlijke beïnvloeding noemt: bekeer de individuen en zij zullen de samenleving ten goede veranderen. Ongezouten gezegd, met de woorden van Lewis Smedes, een theoloog van de gematigd open evangelische Fuller Theological School in Pasadena: ‘In feite hebben de evangelicals geen sociale ethiek’. Bij gebrek daaraan is hun eerste sociaal-politieke strategie de christelijke stem te laten horen als een getuigenis, goede mensen te kiezen en zich in te zetten voor ‘het lenigen van noden’, d.i. liefdadigheid bij de ‘eerbare armen’, veeleer dan in structurele hervormingen voor meer sociale rechtvaardigheid. Smith wijst op enkele nadelen die voortvloeien uit het gebrek bij de evangelicals aan bemiddelend denken om van de bijbel naar de politiek over te stappen: ‘Omdat de evangelicals typisch de complexe, sociaal gestructureerde maatschappij die zij hopen te beïnvloeden, op een simplistische wijze reduceren tot individuele relaties, hebben zij gewoonlijk maar eendimensionale analyses en oplossingen voor multidimensionale kwesties en problemen te bieden’.
In feite zijn de meeste politieke ‘overwinningen’ van de evangelicals op zijn best symbolische overwinningen geweest, toezeggingen om hen te sussen omdat zij zo efficiënt stemmen ronselen om republikeinse conservatieve kandidaten aan een zetel te helpen. Al stamt een groot deel van de zwarte kerken af van dezelfde evangelische genootschappen en pinksterbewegingen, zelden sluiten zij aan bij de christelijke conservatieve beweging. Bredere invloed zullen de christelijke conservatieven niet gauw verwerven, en wel om drie redenen. Ten eerste: de meerderheid van de niet-evangelische christenen, zo laten de vergelijkende data van Christian Smith zien, hebben een negatieve kijk op de christelijke rechterzijde, en de helft van hen klaagt dat zij negatieve ervaringen gehad hebben met zekerheden en evangeliserende getuigenissen van de evangelicals. De niet-evangelische christenen geloven niet dat de evangelicals passende antwoorden bieden voor Amerika's culturele en politieke problemen. Zoals Smith noteert: juist wat de evangelicals als hun sterke zijde zien (hun evangeliserende getuigenis en hun morele abso- | |
| |
lute standpunten) baart het meest zorg bij de niet-evangelische christenen die opkomen voor een pluralistische staat die verdraagzaam is (tegenover andere niet-christelijke religieuze groeperingen, tegenover homo's, tegenover vreemdelingen). Kortom: hun natuurlijke bondgenoten zijn de vrijheidsgezinde conservatieven en niet veel andere religieuze groeperingen, buiten de joden i.v.m. Israël. Ten tweede: de naïeve morele stellingen uit tal van evangelische politieke analyses kunnen helemaal niet leiden tot haalbare afspraken in een pluralistische samenleving. Ten derde: de veel te nauwe aanleuning van de christelijke conservatieven bij één enkele politieke partij maakt ook dat ze weinig resultaat oogsten van hun inzet ten
gunste van bepaalde zaken zoals het gezin; die zouden meer baat vinden bij een ruimere belangstelling. Zeker, niet alle evangelicals zijn politiek conservatief. Sojourners bv. zijn een groep die links van het centrum staat, met zijn politiek voor de armen en de daklozen, en in de buitenlandse politiek. Het Center for Public Justice is een studiegroep met gematigde standpunten. Een kleine tak van de evangelische wereld, die verbonden is met de Nederlandse Gereformeerde Kerk van Amerika (de Amerikaanse variant van de Gereformeerden in Nederland) verdedigt wel meer genuanceerde standpunten, te vergelijken met de doctrine van de Nederlandse minister-president en stichter van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892), Abraham Kuyper: ‘soevereiniteit voor iedereen in zijn eigen domein’, - een doctrine die uiteindelijk kan leiden tot een meer genuanceerde kijk op de samenleving dan gebruikelijk is bij de Amerikaanse evangelische conservatieve groepen. Er zijn aanwijzingen dat deze stroming zich ruimer aan het verspreiden is in de evangelische wereld. Het Calvin College in Michigan is het intellectuele centrum waar die doctrine ontwikkeld wordt.
De Amerikaanse politiek journalist E.J. Dionne nodigde Ralph Reed van de Christian Coalition uit voor een debat. Hij pleitte voor het scheiden van vaste religieuze principes van de louter beleidsmatige toepassingen ervan. Het standpunt van Dionne krijgt veel aandacht in de Amerikaanse seculiere en niet-evangelische religieuze cultuur. Ik wil hem graag het laatste woord laten over de gevaren en de mogelijkheden van een ‘evangelische’ stem in de Amerikaanse cultuur en politiek:
‘Reed beweert het amendement voor een begroting in evenwicht te steunen en ook de eis dat er een absolute meerderheid in beide kamers van het congres moet zijn om belastingen te heffen en ook nog het amendement om te snoeien in de federale uitgaven. De Christian Coalition heeft het ondersteunen van deze drie voorstellen in haar programma ingeschreven. Nu ben ik toevallig tegen alle drie, terwijl ik van mezelf denk dat ik een christen ben. Met alle respect wil ik Ralph Reed voorhouden dat ik meen dat we voorzichtig moeten zijn met het ons toe-eigenen van de
| |
| |
naam “christen”. Het is niet zomaar een kwestie van “nichemarketing”. Ik meen dat je zeer veel suggereert als je beweert te spreken in naam van het christendom en de christenen. Wat veel mensen stoort, is dat bepaalde basisprincipes van de conservatieve ideologie voorgesteld worden als waren het synoniemen van wat christen zijn of gelovig zijn betekent.
Er bestaan allerhande kwesties waarover christenen, net als niet-christenen, van mening verschillen. Het amendement voor een begroting in evenwicht en de amendementen voor het besnoeien van de federale uitgaven zijn geen kwesties van theologie of geloof. Wanneer wij in religieuze termen spreken, moeten wij een voorzichtigheid in acht nemen die niet van ons gevraagd wordt wanneer wij in louter seculiere termen spreken.
Ik ben van oordeel dat mensen die de term “christelijk” gebruiken om hun politieke overtuiging aan te duiden, de plicht hebben menslievend te zijn. Met de woorden van John Kennedy: “Beleefdheid is geen teken van zwakte”. De bedoeling van de democratische politiek is niet kansen te creëren om anathema's uit te spreken of medeburgers naar het uiterste duister te verwijzen. Aanvaarden in een democratie te leven is het feit aanvaarden dat God niemand van ons het monopolie van de waarheid heeft geschonken. Zoals Reinhold Niebuhr zei: “Het vermogen van de mens om gerechtigheid te beoefenen maakt de democratie mogelijk. Zijn vermogen om onrecht te plegen maakt de democratie noodzakelijk”. In het bijzonder wie de naam “christen” gebruiken om hun politiek te benoemen, moeten bedenken dat nederigheid een fundamentele christelijke deugd is.’
(vertaling: Geert Boeve)
|
|