Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 512]
| |||||||||||||
Jaap van Marle
| |||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||
auteur van het monumentale Netherlanders in America, in 1920 korte tijd in Midland Park (‘a heavily wooded area in New Jersey’) verbleef, ontmoette hij daar een etnische Nederlander die nog altijd Nederlands sprak (alhoewel hij hem slechts met de grootste moeite kon verstaan)Ga naar eind[4].
Wat leert dit soort anekdotes ons nu over het taalbehoud van emigranten? Allereerst dit: het lijkt weinig voor de hand te liggen ervan uit te gaan dat hier algemene regels in het spel zijn als ‘Nederlanders stappen in de regel gemakkelijk over op een andere taal’ of, omgekeerd, ‘Nederlanders stappen in de regel in het geheel niet gemakkelijk over op een andere taal’. Wanneer we de vier contactsituaties waarop bovenstaande anekdotes betrekking hebben nader bezien, dan moeten we wel constateren dat Nederlanders in den vreemde inderdaad soms heel gemakkelijk hun oorspronkelijke taal voor een andere inruilen, maar soms ook helemaal niet. De naoorlogse emigranten naar Australië bijvoorbeeld wisselden het Nederlands wel heel vlot in voor het Engels, terwijl de afstammelingen van de Nederlandse emigranten aan de Amerikaanse Oostkust (althans sommigen van hen) opmerkelijk lang Nederlands zijn blijven spreken. Helemaal opmerkelijk is dit alles natuurlijk niet. Wat we ons in dit verband vooral moeten realiseren, is dat taalbehoud volledig wordt gestuurd door de sociaal-culturele omstandigheden. En die verschillen nu eenmaal sterk van situatie tot situatie. In iedere situatie van taalcontact hebben we te maken met een complex samenspel van een groot aantal, onderling sterk verschillende krachten van sociaal-culturele aard. Als gevolg hiervan is het uiteindelijke resultaat - blijft de oorspronkelijke taal behouden en, zo ja, onder welke omstandigheden en hoe lang? - in hoge mate onvoorspelbaar. In het hier volgende stuk wil ik deze kwestie nader adstrueren, en wel aan de hand van de Nederlandse emigratie naar de Amerikaanse Midwest (in concreto, naar staten als Iowa, Michigan, Wisconsin en Illinois) in de tweede helft van de negentiende eeuwGa naar eind[5]. | |||||||||||||
De rol van godsdienst bij taalbehoudVaak is gewezen op de rol die godsdienst bij taalbehoud speelt. In de kerk, tempel of moskee zou de taal van het land van oorsprong veelal in gebruik blijven - een feit dat vaak samenhangt met het gegeven dat de bij de desbetreffende godsdienst behorende geschriften in de regel in die taal zijn gesteld -, en hier zou voor de emigranten in kwestie een belangrijke stimulans van uitgaan om de etnische taal te behouden. De doorslaggevende rol van godsdienst in het geval van de Nederlandse emigranten die in de tweede helft van de negentiende eeuw naar de | |||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||
Verenigde Staten vertrokken (d.i. de emigranten waar de tweede bovenstaande anekdote hierboven betrekking op heeft) is vaak gememoreerd. Toen Godfried Bomans met deze groep emigranten in contact kwam, typeerde hij dit als volgt: ‘Ze konden niet, zoals met ontelbare andere kolonies gebeurd is, in de Amerikaanse lucht verdampen, want over het water lag de solide ijskorst van Gods woord in de Nederlandse taal. Er was een vrouw bij, vertelde een van de huidige dominees me, die tot haar dood nooit een Engelse zin gesproken heeft en weigerde om ook maar één woord in haar op te nemen. Ze verdedigde die houding met de opmerking: “Als ik Engels praat, hoe kan de Heer me dan verstaan?” Hier mag dan weinig vertrouwen uit spreken in de talenkennis van het opperwezen, het tekent de situatie.’Ga naar eind[6] Soms is het zeker waar dat godsdienst werkt als een factor van taalbehoud, maar van een algemene stelregel is hier zeker geen sprake. Dat godsdienst het behoud van de etnische taal kan bevorderen leidt geen twijfel, maar evenzeer is duidelijk dat dit lang niet altijd het geval is. Interessant in dit verband is het verschil tussen de protestantse en de katholieke emigranten uit Nederland die in de tweede helft van de negentiende eeuw naar Amerika afreisden. De eerste groepen protestantse emigranten vestigden zich in Pella, Iowa, in Holland, Michigan en omgeving, en in Alto, Wisconsin. Al deze vestigingen stammen uit de tweede helft van de jaren veertig van de negentiende eeuw. Interessant is nu dat in al deze vestigingen tot op de dag van vandaag nog altijd sprekers van het Nederlands kunnen worden aangetroffen. Echter, het waren niet louter protestanten die in deze periode naar Amerika trokken, ook rooms-katholieken emigreerden naar de Amerikaanse Midwest. Zij gingen vooral naar Wisconsin. En wat zien we? In de rooms-katholieke vestigingen (zoals Little Chute) zijn geen sprekers van het Nederlands meer te vinden. Merk op dat het hier niet gaat om een toevalligheid. Met betrekking tot de uit Nederland afkomstige rooms-katholieke emigranten in Chicago is wel opgemerkt dat hun band met hun land van herkomst dermate marginaal was, dat zij van alle niet-Engelssprekende emigranten zich zowel qua taal als qua gewoonten het snelst aan hun nieuwe vaderland aanpastenGa naar eind[7]. De verklaring die hier veelal voor wordt gegeven, is dat de rooms-katholieke kerk een bij uitstek internationale instelling representeert. De rooms-katholieke emigranten kwamen via hun geloof snel in contact met katholieken uit andere landen (Ierland, Duitsland, Bohemen), met als gevolg dat de positie van het Nederlands gemakkelijk kon worden aangetast. (Veel katholieken gingen bij voorkeur naar plaatsen waar | |||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||
andere katholieken zich al hadden gevestigd. Wisconsin, bijvoorbeeld, had de naam overwegend katholiek te zijn.) Wat het bovenstaande ons leert, is dat de rol van godsdienst bepaald niet eenduidig is. In het geval van de protestanten is het aannemelijk dat hun godsdienst fungeerde als een factor die het behoud van het Nederlands bevorderde, maar in het geval van de rooms-katholieke emigranten was dat niet zo. Sterker nog, in het geval van de rooms-katholieke emigranten uit Nederland was precies het tegenovergestelde het geval! Echter, zelfs bij rooms-katholieke emigranten heeft religie niet steeds hetzelfde effect gehad. Zoals we hebben gezien, resulteerde godsdienst in het geval van de emigranten van roomse huize uit Nederland in een spoedig opgeven van de etnische taal. Echter, in het geval van de Franse emigranten in de Verenigde Staten (bijvoorbeeld in Louisiana) liggen de zaken volledig anders. In dit geval vormde het rooms-katholicisme namelijk een factor van behoud. Conform de stelregel ‘een katholiek spreekt Frans’, heeft in het geval van de Franse emigranten het geloof namelijk zonder enige twijfel als een factor resulterend in taalbehoud gefungeerd. | |||||||||||||
De Nederlandse protestanten en hun taalDat in het geval van de Nederlandse protestanten taal als een factor van behoud heeft gewerkt, lijdt geen twijfel. Dat in een aantal van de Nederlandse vestigingen, ruim 150 jaar nadat ze zijn gesticht, nog altijd sprekers van het Nederlands kunnen worden aangetroffen, is opmerkelijk. Zonder enige twijfel is dat namelijk langer dan gemiddeld; in zekere zin representeren de rooms-katholieke emigranten meer het algemene patroon dan de protestanten. Natuurlijk is het niet zo dat alle protestanten, onder alle omstandigheden, Nederlands zijn blijven spreken. Dat is namelijk zeker niet waar. Wat echter wel waar is, is dat onder de protestanten de neiging om vast te houden aan de etnische taal aanzienlijk sterker was dan onder andere uit Nederland afkomstige emigranten. Echter, wat ook in het geval van de protestantse emigranten niet uit het oog mag worden verloren, is dat het zeker niet zo is dat alle protestanten onverkort aan het Nederlands hebben vastgehouden. Dit is het gevolg van het feit dat er een andere, zeer belangrijke factor een rol speelt bij het vasthouden aan het Nederlands, namelijk ‘isolement’. Wat blijkt, is dat het Nederlands alleen daar bewaard is waar de Nederlanders in een betrekkelijk geïsoleerde positie verkeerden. Hoe orthodox de emigranten in kwestie ook waren (zie ook hieronder), de volgende vuistregel lijkt steeds weer op te gaan: hoe geïsoleerder de positie van de protestantse emigranten (en hun nakomelingen) was, des te langer | |||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||
werd vastgehouden aan het Nederlands. Ik gebruik in dit verband de notie ‘isolement’. In eerste instantie dient aan deze notie natuurlijk een geografische interpretatie te worden toegekend, maar het is volstrekt duidelijk dat de geografische omstandigheden in hoge mate bepalend zijn voor de sociaal-culturele omstandigheden waarin een bepaalde groep zich bevindt. Met andere woorden, de notie ‘isolement’ heeft in dit verband zowel een geografische als een sociaal-culturele lading. In concreto komt het bovenstaande op het volgende neer: hoe westelijker de emigranten zich in Amerika vestigden, hoe geïsoleerder de vestigingen in de regel waren, en hoe sterker de positie van het Nederlands was. Anders gezegd, hoe geïsoleerder de emigranten in geografische zin waren, des te ‘Nederlandser’ zo'n groep kon blijven. Dit komt ook treffend tot uiting in de positie van het Nederlands in de - ‘ultraconservatieve’ - Netherlands Reformed Congregation. Toen de voorman van de Nederlandse tegenhanger van dit kerkgenootschap, dominee Kersten, in de jaren dertig van de vorige eeuw een rondreis maakte langs de verschillende plaatsen waar zijn geloofsgenoten zich hadden gevestigd, constateerde hij al dat de positie van het Nederlands onder de jongste generatie alleen in het ‘verre westen’ nog sterk was. In het oosten, maar ook in Michigan (met name in Grand Rapids) was zelfs bij deze groep protestanten, althans bij de jongeren, de kennis van het Nederlands al duidelijk tanende. Bij dit laatste sluit aan dat Nederlandstalige diensten bij de kerken van de Netherlands Reformed Congregation momenteel alleen nog in het ‘verre westen’ (bijvoorbeeld in Sioux Center, in West Iowa) worden gehouden. (In de regel gaat het hier om de middagdienst; de ochtend- en avonddienst zijn in het Engels.) Meer oostelijk zijn alle Nederlandstalige diensten ook bij deze protestantse kerk al verdwenen. De doorslaggevende rol van een geïsoleerde positie zien we ook duidelijk weerspiegeld in de zwakke positie van het Nederlands in de Amerikaanse grote steden. Niet alleen stond het Nederlands zwak in Chicago, maar ook in de industriesteden in Michigan (zoals Grand Rapids). Eveneens stond het Nederlands zwak in kleine vestigingen waar al veel Amerikanen woonden, of waar veel Amerikanen naartoe trokken. Ook hier waren de Nederlanders dus niet geïsoleerd genoeg om lang aan het Nederlands vast te kunnen houden. Kortom, hoe orthodox de emigranten ook waren, de Nederlandse protestanten in de Verenigde Staten en hun nakomelingen slaagden er alleen onder heel specifieke omstandigheden in hun taal te bewaren. In z'n algemeenheid komt het erop neer dat zij hier alleen succesvol in waren, wanneer Amerika en de Amerikanen ‘ver weg’ waren. Alleen dan kon de dominante Amerikaanse taal en cultuur op afstand worden gehouden. | |||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||
De situatie is echter nog complexer. Zonder enige twijfel is ‘isolement’ een belangrijke factor, maar er is nog een tweede belangrijke sociaal-culturele factor in het spel. Wat namelijk steeds weer blijkt, is dat de positie van het Nederlands verreweg het sterkst is in de oudste nederzettingen (ruwweg de nederzettingen die stammen uit de periode 1847 tot 1870). In de later gestichte nederzettingen (de periode 1870-1900) blijkt keer op keer dat het Nederlands daar aanzienlijk minder sterk staat. Om een voorbeeld te geven: in de kleinere nederzettingen in het gebied rondom Holland, Michigan (dus in ‘kolonies’ zoals Overisel, Bentheim, Graafschap, etc.) zijner nog altijd heel wat etnische Nederlanders die goed Nederlands spreken. In de later gestichte nederzettingen in het noorden van Michigan (in concreto, in bijvoorbeeld Vogel Center en Lucas in het gebied bij Cadillac) zijn er op z'n best nog maar enkelen over (tijdens mijn veldwerk aldaar heb ik geen enkele spreker meer aangetroffen!). Dit verschil tussen de nederzettingen rondom Holland, Michigan en de ‘dochterkolonies’ in het noorden van dezelfde staat (de vestigingen in het gebied bij Cadillac zijn gesticht vanuit het gebied bij Holland) is des te opmerkelijker, omdat de vestigingen in het noorden van Michigan aanzienlijk geïsoleerder zijn dan de ‘kolonies’ bij Holland. Aan dit verschil tussen de vroege en de latere nederzettingen ligt het verschil tussen de vroege en latere emigranten ten grondslag. De eerste groepen protestantse emigranten verlieten Nederland om een mengeling van religieuze en economische motieven. Hun vertrek moet worden gesitueerd in de periode waarin kritiek op de Nederlands Hervormde Kerk - de ‘staatskerk’ (!) - steeds sterker werd. In het midden van de negentiende eeuw leidde dit onder meer tot de zogenaamde ‘Afscheiding’. Deze beweging kon van overheidswege zeker niet op brede sympathie rekenen, en de ‘Afgescheidenen’ werd het leven op allerlei manieren moeilijk gemaakt. De brede onvrede met de positie van de Nederlands Hervormde Kerk leidde ertoe dat allerlei orthodoxe protestanten - zowel afgescheidenen als niet-afgescheidenen - Nederland verlieten. Hun vertrek uit Nederland had daarnaast zonder enige twijfel ook economische motieven, maar het algemene klimaat binnen de kerk was zeker ook een factor. Dit laatste wordt onder meer weerspiegeld door het feit dat de trek naar Amerika in 1847 - het jaar waarin de belangrijkste Nederlandse ‘kolonies’, namelijk Pella in Iowa en Holland in Michigan, zijn gesticht - werd georganiseerd door geestelijk leiders. Dat wil zeggen, de eerste groepen Nederlanders trokken naar Amerika onder leiding van een dominee! Daarnaast is het onbetwistbaar dat veel van deze eerste emigranten eropuit waren ‘a little Holland in the wilderness’ te stichten, waarbij geldt dat dit ‘little Holland’ dan ook nog op een orthodox-protestantse leest geschoeid diende te zijn. In concreto leidde dit ertoe dat de eerste Nederlandse vestigingen een in hoge mate theocratisch | |||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||
karakter hadden. In deze kolonies was de scheiding tussen kerk en staat, voorzichtig uitgedrukt, zwak, en de geestelijke leiders hadden een bijna onaantastbare positie zowel met betrekking tot religieuze als wereldlijke zaken. Vanzelfsprekend had het Nederlands in deze nederzettingen een buitengewoon sterke positie. Er is wel gezegd - en niet onbegrijpelijk - dat veel Nederlandse emigranten ‘worshipped their Dutch and clung to it with an iron grid’Ga naar eind[8] (al weten we inmiddels ook dat dat bepaald geen ijzeren wet betreft). Als er echter één groep emigranten is voor wie dit geldt, dan waren dat wel de emigranten van het eerste uur, d.w.z., de emigranten die nadrukkelijk óók om religieuze redenen Nederland verlieten. Voor veel van de latere emigranten liggen de motieven voor hun vertrek uit Nederland anders. Hoe orthodox zij soms ook waren, voor de latere emigranten geldt dat zij om voornamelijk economische redenen Nederland verlieten. Bij deze groepen leefde de gedachte om in de Nieuwe Wereld een replica van Nederland op orthodox protestantse grondslag te stichten veel minder of vaak zelfs in z'n geheel niet. Voor zover zij zich in de ‘oude’ nederzettingen vestigden, pasten zij zich aan de daar heersende - dominant Nederlandse - cultuur aan. Echter, veel van de nederzettingen van het eerste uur begonnen langzamerhand vol te raken, met als gevolg dat heel wat latere emigranten in de nieuwe nederzettingen neerstreken. Deze nieuwe nederzettingen hadden zelden of nooit het karakter van zuivere replica's van Holland (ook al hadden ze veelal een zeer duidelijk protestants karakter!), met als gevolg dat de positie van het Nederlands hier veelal aanzienlijk minder sterk was. | |||||||||||||
Het Nederlands protestantisme en het NederlandsDat veel etnische Nederlanders, en zeker zij die zich hadden gevestigd in een van de nederzettingen van het eerste uur, lang vasthielden aan het Nederlands, is inmiddels duidelijk. Maar waarom eigenlijk? Het kernpunt lijkt toch te zijn dat voor veel van de orthodoxe protestanten er duidelijk sprake was van een directe band tussen hun taal en hun godsdienst. Deze nauwe band tussen hun geloof en hun taal is op verschillende manieren getypeerd, maar de essentie lijkt toch wel te zijn dat veel protestanten ervan overtuigd waren dat, zoals de antropoloog Taylor het uitdrukte, ‘the pure Reformed doctrine could be preached only in “the Holland tongue”’Ga naar eind[9]. Met andere woorden, voor veel van de emigranten en hun nakomelingen gold dat zij het Nederlands, veel meer dan het Engels, als een ‘religieuze taal’ ervoerenGa naar eind[10]. Dit laatste was niet alleen gekoppeld aan het feit dat de voor de protestanten essentiële geschriften in het Nederlands waren (niet alleen de Statenvertaling, maar ook | |||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||
allerlei andere religieuze teksten), maar ook dat in de kerk, tijdens de preek, veel belang werd gehecht aan het gesproken woord. Een groot aantal dominees, zo is meer dan eens onderstreept, ‘excelled in eloquent preaching’Ga naar eind[11]; spottenderwijs is deze gekunstelde, archaïserende kerktaal wel ‘voorzangersnederlands’ genoemd. Ook de gedachte dat het Nederlands de taal van het Hiernamaals was, ten slotte, was onder de eerste groepen emigranten minder zeldzaam dan men vanuit een hedendaagse optiek misschien zou verwachten. Kortom, wat we hier waarnemen is dat binnen de kring van orthodoxe protestanten het Nederlands direct met hun godsdienst in verband werd gebracht; het is natuurlijk op basis van dit soort associaties dat bepaalde talen wel als ‘heilig’ zijn aangemerkt. Het is niet verwonderlijk dat deze intieme band tussen taal en godsdienst sterker werd gevoeld naarmate men orthodoxer was. Dat wil zeggen, in algemene zin werd binnen de Christian Reformed Church een zwaarder gewicht toegekend aan het Nederlands dan binnen de Reformed Church of America, terwijl binnen de kerken die orthodoxer zijn dan de Christian Reformed Church aan het Nederlands een nog grotere waarde werd toegekend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Netherlands Reformed Congregation, die al ter sprake kwam. In deze ‘ultraconservatieve’ denominatieGa naar eind[12] komen, althans in het ‘verre westen’, tot op de dag van vandaag nog altijd Nederlandstalige diensten voor. De verengelsing van de protestantse kerken is een zeer geleidelijk proces geweest dat door veel etnische Nederlanders als bijzonder pijnlijk is ervaren. Interessant is ook dat het veelal de gewone gelovigen waren die zich tegen de verengelsing keerden. Het is een bekend gegeven dat sommige gelovigen - natuurlijk gaat het hier om een minderheid - uit protest zelfs de kerken van Nederlandse origine verlieten, omdat zij de overgang naar het Engels interpreteerden als een stap naar een geringere mate van orthodoxie. (En dit terwijl de kerken waar zij zich toe wendden, Engelstalig waren!) De leiders van de protestantse kerken namen veelal een (wat) gematigder standpunt in dan de gewone gelovigen. Zij zagen heel goed in dat vasthouden aan de archaïsche bijbel- en kanseltaal betekende dat men zich van de jongere, in Amerika geboren generaties vervreemdde. Voor een belangrijk deel van de jongeren gold immers dat zij wel het informele Amerikaans-Nederlands konden begrijpen en spreken (Nederlands lézen was voor velen van hen al lastig), maar de plechtstatige kanseltaal met z'n complexe zinsbouw, naamvallen, en werkwoordstijden en woorden die in de gesproken taal eenvoudigweg niet voorkwamen, was voor velen van hen in letterlijke zin onbegrijpelijk. Het was om deze redenen dat de kerkelijke leiders niet zelden het gebruik van het Engels in de kerk en tijdens de catechisatie propageerden. Zelfs dominee Kersten nam dit standpunt | |||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||
m.b.t. de taalkwestie binnen de Netherlands Reformed Congregation in. Echter, onder de gewone gelovigen, en ook bij veel van de gewone dominees, lagen de zaken anders en tot op de dag van vandaag is het bepaald geen zeldzaamheid dat etnische Nederlanders het betreuren dat het Nederlands binnen de protestantse kerken zo goed als geheel is verdwenen. Nog altijd vinden veel etnische Nederlanders de Nederlandse psalmen mooier dan de Engelse, en er zijn nog altijd etnische Nederlanders die van mening zijn dat de Bijbel in het Nederlands mooier en preciezer Gods woord weergeeft dan de Engelse tekst. | |||||||||||||
BesluitHoe dit alles ook zij, het einde van het Amerikaans-Nederlands is in zicht. Vrijwel zonder uitzondering zijn de huidige sprekers ruim in de zestig of ouder, en de generaties die na hen komen spreken geen Nederlands meer. De kinderen van de huidige sprekers hebben hoogstens een passieve kennis van het Nederlands en ze kennen wat woorden en vaste uitdrukkingen, maar daarmee houdt hun kennis dan ook wel op. Bovendien, veel van de huidige sprekers gebruiken nog maar zelden Nederlands (hoe goed hun kennis van het Nederlands ook is), als gevolg van het feit dat verreweg de meeste etnische Nederlanders momenteel geen Nederlands meer verstaan. Dit alles is begrijpelijk wanneer we ons realiseren dat de etniciteit van de Nederlanders primair gebaseerd was op hun godsdienst. De Nederlandse taal was voor hen van groot belang, weliswaar niet zo zeer als een zelfstandig gegeven, maar vooral als een afgeleide van hun godsdienst. Een vrees die talrijke Nederlandse emigranten, zeker die van het eerste uur deelden, was op te gaan in ‘mainstream America’. Immers, volledige veramerikanisering zou onherroepelijk leiden tot het opgeven van hun etnische godsdienst, en dat wilde men tot iedere prijs voorkomen. (In dit opzicht representeren de naoorlogse emigranten naar Australië - zie de eerste anekdote waar ik dit artikel mee begonnen ben - naar alle waarschijnlijkheid de exacte tegenhanger van de negentiende-eeuwse emigranten naar Amerika; ik vermoed dat de Nederlanders die naar Australië vertrokken namelijk niets liever wilden dan Australiër worden!). En dit vasthouden aan de etnische godsdienst is goed gelukt: overal waar Nederlanders zijn neergestreken, vindt men kerken die behoren tot de Reformed Church of America, de Christian Reformed Church of een van de kleinere denominaties. Naar mijn idee was de eens zo sterke positie van het Nederlands onder de protestantse emigranten dus niet alleen een exponent van het feit dat voor veel gewone gelovigen hun taal rechtstreeks gerelateerd was aan hun godsdienst. (Het Nederlands was niet alleen de taal van de Statenvertaling, maar voor velen was het | |||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||
ook de taal van het Hiernamaals!) Daarnaast fungeerde het vasthouden aan het Nederlands ook als instrument om volledige veramerikanisering tegen te gaan, waarbij overigens wel zij aangetekend dat aan deze wens om niet volledig te veramerikaniseren wel weer duidelijk een religieuze factor ten grondslag ligt. Hoe kon je je ‘anders zijn’ gemakkelijker, maar ook pregnanter tot uitdrukking brengen, dan door een andere taal te spreken? Met ieder woord dat je spreekt, maak je op deze manier immers je ‘uitzonderlijke positie’ duidelijk. Het idee ‘anders’ te zijn dan veel ‘gewone’ Amerikanen is een sentiment dat nog altijd (duidelijk) aanwezig is (vooral, zo is mijn indruk, bij de mannen), en het is om die reden dat veel mannen hun Engelse conversatie nog altijd kleuren met Nederlandse woorden of uitdrukkingen. Met andere woorden, men hechtte niet alleen aan het Nederlands om direct religieuze redenen, maar het Nederlands had in zekere zin ook een ‘instrumentele’ waarde: het was een buitengewoon praktisch middel om volledige veramerikanisering tegen te gaan (en met succes!). Zoals gezegd, veel etnische Nederlanders hebben lange tijd de gedachte gekoesterd niet zo maar een ‘gemiddelde Amerikaan’ te zijn. En nog altijd is die wens niet helemaal verdwenen, ook niet bij die etnische Nederlanders die vrijwel geen woord Nederlands meer spreken. In de ruim 150 jaar die zijn verstreken sinds de eerste Nederlandse nederzettingen zijn gesticht, is de veramerikanisering van de etnische Nederlanders zo zeer gevorderd dat hun eigen taal zo goed als volledig is verdwenen (en dus als instrument tegen veramerikanisering hoegenaamd geen rol meer speelt), maar de positie van de etnische kerken is nog altijd sterk. En daar ging het allemaal om. | |||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||
Bibliografie
|
|