pingpongtafel te recycleren. En toch verdienen beide werken, de Kruis-oprichting én Rope, ten volle en met evenveel respect de omschrijving ‘kunstwerk’.
Om een dergelijk inzicht duidelijk te maken, moet een kunstwerk (of kunstrichting) in zijn cultuurfilosofische context behandeld worden. In de barok werd een kunstwerk anders beoordeeld dan nu, omdat de verwachtingen ten aanzien van de kunst anders waren. En die verwachtingen waren anders, omdat de samenleving en het wereldbeeld behoorlijk verschilden van de onze. Kunst als een uitdrukking van een organisch gegroeid wereldbeeld is heden ten dage ondenkbaar geworden. Een verbrokkelde samenleving produceert een ander soort kunst: een kunst die pas helemaal tot zichzelf lijkt te komen in het haar toebedeelde reservaat dat wij museum noemen. Een kunst die zichzelf moet rechtvaardigen door het ontwerpen van theorieën, die we herkennen in de lawine van ismen, analoog aan de ismen in de hedendaagse maatschappij.
Pas in een dergelijk perspectief begint het vak esthetica een zin te verwerven, omdat het toepasbaar wordt in een ruimer geheel. Omdat het vak in zekere zin ophoudt een ‘vak’ te zijn, en naar de historisch-culturele realiteit in haar geheel verwijst. Dan zal blijken dat kunst, het object par excellence van het vak esthetica, de meest diepgaande communicatievorm is die de mensheid ooit ontwikkeld heeft, en daarom alleen al een onmisbare component is van elke vorming die naam waardig. Uit een intelligent beschouwen van Rubens' Kruisoprichting of van Flanagans Rope ontkiemt een dialoog tussen de intentie van de kunstenaar en het onderbouwd waardeoordeel van de leraar/leerling. Waarom uitte Rubens zich op die wijze, juist in de tijd waarin hij leefde, en wat vinden wij daar nu van? In hoever herkennen wij onszelf daarin, of juist niet? Is het werk van Flanagan wel kunst? Waarom? Vragen die niet tot empirisch-meetbare resultaten kunnen leiden, maar poorten openen naar een genuanceerd esthetisch én ethisch oordelen.