| |
| |
| |
Podium
Al Galidi: Irakees, uitgeprocedeerd asielzoeker en dichter
Rodhan Al Galidi is afkomstig uit het dorpje Al-Najaf in het zuiden van Irak. Wanneer hij daar geboren werd weet hij niet precies, ‘want in de woestijn doen we niet aan verjaardagen’, luidde zijn verklaring. Het moet omstreeks 1971 geweest zijn. Na rondgedoold te hebben onder meer in Thailand en Maleisië kwam hij in 1998 in het asielzoekerscentrum van het Friese Harlingen aan de Waddenzee terecht. Op zijn asielaanvraag werd negatief beschikt. Hij had zichzelf ondertussen in een mum van tijd Nederlands geleerd en was beginnen te schrijven in de taal van het land dat hem eigenlijk niet wilde. Poëzie gaf hij uit in eigen beheer en columns raakte hij kwijt in de regionale Leeuwarder Courant en De Gelderlander. In maart 2000 kreeg een van zijn gedichten een prijs in de jaarlijkse literatuurwedstrijd georganiseerd door het Amsterdamse centrum voor Arabische kunst en cultuur, El Hizraj. Een paar maanden later, na een verblijf van nauwelijks twee jaar in Nederland, verscheen bij de uitgeverij Bornmeer in Leeuwarden zijn eerste dichtbundel, Voor de nachtegaal in het ei. Daarin kunnen we volgend gedicht lezen van de inmiddels uitgeprocedeerde asielzoeker Al Galidi:
| |
| |
Wat hier nog als een vraag en een klacht wordt geuit, klinkt in sommige van zijn columns als een vlijmscherpe aanklacht. Ze zijn ook al gebundeld onder de titel Dagboek van een ezel (De Arbeiderspers, 2002). Al Galidi haalt daarin ongemeen fel uit naar het Nederlandse ministerie van Justitie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). In een column, ‘Roy en ik wachten op jouw telefoontje’, vergelijkt hij zijn situatie allegorisch en hilarisch met die van de ongecastreerde herdershond Roy, uitgeroepen tot ‘asieldier van de maand’, die zit te wachten op een telefoontje van een baasje. Dat baasje heeft best geen katten, want daar blaft Roy altijd naar. Al Galidi roept zichzelf dan uit tot ‘asielzoeker van de eeuw’, die als ‘ongecastreerde Irakees’ op zoek is naar mensen die hem willen adopteren, maar zeker geen lui van justitie of van het COA of de IND, want daar schreeuwt hij constant naar.
Al Galidi is dus niet lief voor Nederland en de Nederlanders, en hekelt de manier waarop zij met elkaar en met vreemdelingen en asielzoekers omgaan. Het beeld dat hij Nederland in de spiegel van zijn columns voorhoudt, is niet fraai.
In 2002 verscheen zijn tweede dichtbundel, De fiets, de vrouw en de liefde. Daarin bekijkt Al Galidi de Nederlandse samenleving door de ogen van een vreemdeling die niets vanzelfsprekend en ‘als nu eenmaal zo gegroeid’ hoeft te vinden. Scherp en kritisch observeert hij de multiculturele samenleving, en verwonderd tot verbijsterd constateert hij de kloof tussen de denkwereld van mensen uit verschillende culturen.
In zijn gedichten wordt niet virtuoos met taal gespeeld en er worden geen grenzen van het onzegbare opgezocht. Met een heldere en krachtige eigen stem richt de Irakees Al Galidi deze boodschap tot zijn Nederlands lezende medemens: sta open voor het oordeel van anderen, wijs het onbekende niet bij voorbaat af, sluit mij niet uit, hou van mij.
De eerste cyclus van De fiets, de vrouw en de liefde bevat korte epigrammatische gedichten die verrassend en humoristisch formuleren wat een buitenstaander opvalt als typisch Nederlands. Dit bv.:
of:
| |
| |
Het best vind ik Al Galidi wanneer hij een gortdroge, nuchtere conclusie trekt uit feiten die hij met zijn dichterlijke verbeelding eerst een fabelachtige glans heeft gegeven, zoals in ‘Boer’:
‘Ik ben geen komkommer, ik ben een banaan.’
‘Ik wil niet in de soep, ik wil in de sla.’
Geen gehandicapte wortels
geen krankzinnige paprika's.
In ‘Republiek van de rat’, de slotcyclus van De fiets, de vrouw en de liefde, voert Al Galidi een razende woordcharge uit tegen een wereld die opgesplitst wordt in de republiek van de rat en het koninkrijk van de kat.
Zonder enige terughoudendheid leegt hij de beerput van de ellende van de mens die zich door een maatschappij verworpen voelt en uitgestoten weet. In deze cyclus sproeit Al Galidi kwistig met stront en rioolwater, en ik ben ervan overtuigd dat deze gedichten hun effect niet missen als performance op een podium tijdens een poeziehappening. Maar als ik ze alleen lezende onder ogen krijg, hebben deze tirades op mij een averechts effect: ik hoef zelf niet op die manier verbaal geschoffeerd te worden om te begrijpen wat het voor iemand betekent maatschappelijk niet gerespecteerd te worden en voor (waarde)vol te worden aangezien.
Het interessantst zijn nog de gepasticheerde uitspraken waarmee hij die slotcyclus inleidt, zoals: ‘Ratten van alle landen, verspreidt u’ (Rat Marx), en: ‘Alle terroristische katten zullen we voor het gerecht van het riool slepen. En als dat niet lukt brengen we het rioolrecht naar hen toe’ (Rat George W. Bush), of: ‘Ik ren, dus ik ben’ (Rat Descartes).
Indrukwekkender dan het woordgeweld in de laatste cyclus is de veel ingetogener en beheerster geuite, maar daarom niet minder schrijnende vraag om geaccepteerd te worden die opklinkt in het laatste gedicht van de middelste cyclus:
| |
| |
Iedere nacht roept mijn hart
‘Laten we naar huis gaan...’
Als de wind waait, gaat het regenen
zand van vergeten stranden,
in mijn tas een rode taal.
dat deze regen een excuus is
Niet genoeg zand voor vluchtelingen.
als een poëtische schelp,
die in haar stilte woont.
Als de wind waait, gaat het regenen
| |
| |
Van Al Galidi is ook dit epigram uit zijn debuutbundel dat heel zijn levensdrama kernachtig samenvat: ‘Het grootste drama / is als er iets doodgaat in de mens / en hijzelf verder leeft’.
Mag Al Galidi hier verder leven als een poëtische schelp?
□ Joris Gerits
Al Galidi, De fiets, de vrouw en de liefde, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2002, 91 blz., ISBN 90-295-3645-4.
| |
De verloren zonen
de migrant en de migrantenfilm
In kranten, in regeringsgebouwen, op de straat, in het café en in elk geval bij familiebijeenkomsten vormt de migrant de inzet van verhitte gesprekken. Het maakt niet uit of hij een Rus is of een Togolees, het maakt evenmin uit om welke reden hij emigreert. Vaak lopen dergelijke discussies uit de hand en scheelt het niet veel of de twee partijen gaan met elkaar op de vuist. Dat is bijna de regel wanneer er onverzoenbare politieke achtergronden meespelen.
Wanneer het thema in de bioscoop ter sprake komt, lijkt dat strijdgewoel onwezenlijk veraf. Nu ik er even over doordenk, moet ik besluiten dat cineasten mensen zijn met een groot hart. Ik kan me namelijk geen enkele film voor de geest halen waarin migranten, vluchtelingen of asielzoekers door filmmakers hardvochtig worden bejegend. Allemaal pleiten ze voor begrip voor de moeilijke tot schrijnende levensomstandigheden waaraan ze worden blootgesteld. En als ze niet geprezen worden voor hun moed, dan is het voor hun slimheid en onverzettelijkheid. De film die op het voorbije filmfestival van Berlijn de gouden beer won, heet In this World. Hij werd gemaakt door de Britse cineast Michael Winterbottom en beschrijft het lot van Afghaanse vluchtelingen onderweg van Pakistan naar Engeland. Strikt genomen, zo vertelde Winterbottom op de persconferentie in Berlijn, had deze film nooit kunnen bestaan. Om van het ene land naar het andere te gaan, heeft de cineast zijn cast meer dan eens over
| |
| |
de grens moeten smokkelen. Met het bestaande wettelijke kader was het onmogelijk dat op een legale manier voor elkaar te krijgen.
Het filmfestival van Berlijn heeft een traditie in humanitair engagement. Het motto van dit jaar luidde: ‘Towards Tolerance’. Het klinkt bijna té. Vorig jaar heette het ‘Accept Diversity’. Het verschil is miniem, maar de boodschap is duidelijk, en die traditie is er al vanaf het begin. Drieënvijftig jaar geleden, nog in volle Koude Oorlog, werd dit festival opgestart met als bedoeling een brug te bouwen tussen Oost(blok) en West. Intussen betekent het ‘Oosten’ in de wereld van de cinefielen iets anders dan toen: vandaag komen de nieuwe trends uit het veel verdere Oosten, uit China en Hongkong bijvoorbeeld. Dat neemt niet weg dat de oude invulling dit jaar opnieuw aan relevantie heeft gewonnen. De satirische Duitse komedie Goodbye Lenin van Wolfgang Becker (een cineast uit de productie-entourage van Tom Tykwer) speelt zich af in Berlijn, in de periode van net voor en net na de val van de muur. In heel korte tijd veranderde toen een wereld: een grens viel weg en een stuk Oost veranderde in West. Voor de zieke moeder van het hoofdpersonage is dat een probleem. Ze is pas ontwaakt uit een coma en de dokter vertelt de kinderen dat de minste opwinding haar dood kan betekenen.
Zoon en dochter verzinnen de gekste strategieën om voor moeder verborgen te houden dat de muur is gevallen en dat de wereld intussen onherkenbaar is veranderd. Alex verzamelt oude Oost-Duitse verpakkingen van levensmiddelen, hij betaalt kinderen uit de buurt om liederen uit het DDR-jeugdrepertoire te komen zingen voor moeder. Duitse toeschouwers in de zaal reageerden heel uitgelaten op deze momenten van herkenning.
Weinig grenzen zijn ooit met zo'n hunker opengesteld, ook al golden die gevoelens van euforie niet voor iedereen. Grenzen zijn immers geruststellend. Ze bakenen werelden af en creëren een vertrouwde omgeving. Met de
| |
| |
val van de muur verdwenen de grenzen niet, er werden er andere opgetrokken die even onverbiddelijk waren.
Lichter (Distant Lights) van Hans-Christian Schmid is de tweede Duitse competitiefilm op het festival. Hij speelt zich af aan de Duits-Poolse grens. Schmid weeft een vijftal verhalen door elkaar over mensen wier leven zich afspeelt aan beide zijden van de barrière: smokkelaars, vluchtelingen die illegaal de grens over willen, zakenlui die mogelijkheden zien in de goedkope uurlonen aan de andere kant. Een van de verhalen eindigt in Berlijn, ergens bij de Potsdamer Platz, vlak bij de festivallocaties, waar volop gewerkt wordt aan een nieuw stuk stad. Vele illegalen steken daarbij een handje toe, wordt gezegd in Lichter.
De Sloveense selectie, Spare Parts van Damjan Kozole, heeft als decor een deprimerend Sloveens industriestadje aan de grens met Kroatië. Ludvik transporteert nacht na nacht illegalen van de Kroatische naar de Italiaanse grens. Hij heeft er geen scrupules over. Rudi is nieuw in de bende. Aanvankelijk heeft hij nog een zekere onschuld, maar die verliest hij opmerkelijk snel. Uitbuiting, mishandeling en daarnaast onverschilligheid zijn de regel. In veel van deze films kijk je naar een wereld in een toestand van chaos en ontreddering: mensen ritselen, plegen verraad, verkopen zichzelf én de anderen om het eigen vege lijf te redden.
Aan de basis van migratiegolven liggen vaak humanitaire catastrofen: oorlogen of genociden, zoals die op de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog. De juryvoorzitter Atom Ego yan woont in Canada, maar heeft Armeense wortels. In Ararat geeft hij zijn relaas van de gebeurtenissen van weleer. Hij voert een fictieve cineast op, gespeeld door Charles Aznavour, die een film maakt over de genocide en daardoor in contact komt met een prof geschiedenis en haar zoon. Heden en verleden lopen voortdurend door elkaar. Een aanzienlijk deel van de vertelling vernemen we via de zoon, die zich moet verantwoorden voor een ambtenaar van de immigratiedienst. De film kreeg in Berlijn een speciale vertoning.
Voor meer informatie over de Afghaanse vluchtelingen hoef je niet noodzakelijk bij Winterbottom terecht en diens bekroonde film In this World. In de Iraanse cinema wordt al jarenlang over hen gepraat. Onlangs nog in de film Baran van Majid Majidi, waarin de cineast laat zien dat ook in Iran de bouw een belangrijk werkgever is voor illegalen. Het debat is hier al minstens sinds 1987 aan de gang: toen maakte de Iraanse cineast Mohsen Makhmalbaf De fietser met als hoofdpersonage een Afghaanse immigrant die een fietsmarathon organiseert om op die manier geld in te zamelen voor zijn zieke vrouw.
Een terugkerend motief in het verhaal van al deze migranten is dat de migratie hen steevast aan de onderkant van de samenleving doet terechtkomen. Ze hebben geen rechten meer, ook geen recht op elementair respect. Vergelijk het met de positie van de joodse pianist Wladyslaw Szpilman in Polanski's jongste film The Pianist. De vlucht voor de nazi-vervolging heeft de facto tot gevolg dat de eens beroem- | |
| |
de pianist tot de status van een soort Untermensch wordt gereduceerd.
Niet alleen in Polen tijdens de oorlog, maar ook vandaag herken je dit mechanisme: de Belgische cineaste Chantal Akerman laat in haar documentaire De l'autre côté de beide kanten van de Amerikaans-Mexicaanse grens zien. Aan de ene kant is er armoede, aan de andere kant rijkdom. Akerman maakt portretten van mensen die hun leven riskeren om aan die andere kant te geraken. Tegenover de hoop van de migrant op een beter leven staat de haat van de locals tegenover de vreemdeling. Op borden en panelen langs de wegen wordt de migrant vergeleken met vuilnis en ongedierte dat moet worden opgeruimd of uitgeroeid. Deze boodschap wordt in extreme bewoordingen gesteld, maar komt ook bij ons voor in analoge formuleringen (denk aan ‘grote schoonmaak’). Volgens de analyse van Akerman heeft die haat te maken met diep in het bewustzijn weggeborgen angstgevoelens, zoals de vrees voor wanorde en besmetting. En zoals Michael Moore zegt in zijn documentaire over het wapenbezit in de VS (Waiting for Columbine), hebben blijkbaar vooral landen met een uitgesproken protestants-puriteinse traditie daarmee te kampen.
Abdallah, wachtend op het vertrek uit Nouadhibou, in Sissako's Heremakono
Vlaanderen heeft die traditie niet, en toch blijkt ook onze regio makkelijk te verleiden tot een extreem-rechts tot gewelddadig discours over de migrant. Verschillende cineasten trokken daar in de voorbije jaren tegen van leer. Vallen van Hans Herbots naar de roman van Anne Provoost bijvoorbeeld, en zelfs de Zichemse cineast Guy Lee Thys in Kassablanka. Op creatief vlak zijn het geen hoogvliegers, en ook het recente Hop van Dominique Standaert is geen onverdeeld succes: goede bedoelingen zat, maar heel diep
| |
| |
gaat het allemaal niet. De lijst die we aan het opzetten zijn, dreigt heel lang te worden. Dat alleen al is een bewijs dat de migratiethematiek tot de belangrijkste maatschappelijke problemen behoort waar de wereld vandaag mee te kampen heeft. Om terug te komen waar we vertrokken zijn, besluit ik dit overzicht met de film Heremakono van de Mauritaanse cineast Abderrahmane Sissako, die in Berlijn deel uitmaakte van Egoyans jury. Heremakono is het portret van het Mauritaans kunstdorpje Nouadhibou. We leren daar een heleboel personages kennen, die allemaal met zin voor subtiele humor worden getekend. Nouadhibou is een transitoord. Voor Mauritaniërs die ervan dromen elders een nieuwe toekomst op te bouwen, is dit de springplank naar de rest van de wereld. Ook de cineast zelf, die sinds jaar en dag in Frankrijk woont, passeerde hier ooit. Heremakono staat helemaal in het teken van de banneling. Het hoofdpersonage Abdallah komt zijn oude moeder bezoeken voor hij aan zijn reis begint naar de andere kant van de wereld. De beelden van Sissako zijn heerlijk eenvoudig: vaak bestaan ze uit niet meer dan een handvol componenten (zand, zee, hut)... In het midden van de film spoelt een lijk aan op het strand, maar verder is de barre ellende van de migrant grotendeels afwezig in deze film. Alleen dat al is verfrissend. Er is over migratie meer te vertellen dan alleen het in beeld brengen van de miserie die ermee gepaard gaat - hoe reëel die ook
is. Interessant bij Sissako vind ik het psychologisch profiel dat hij tekent van de migrant, of dan toch van een bepaald type migrant. Sissako ziet hem als de eeuwige eenzame buitenstaander, en daar rekent hij ook zichzelf bij. ‘Ik was anders dan mijn omgeving. Ik zag de dingen anders’, vertelde hij toen hij de film kwam voorstellen in Brussel. ‘Ik denk dat ik destijds vertrokken ben uit mijn land, omdat ik in mijn hoofd allang vertrokken was’.
□ Erik Martens
Michael Winterbottom, In this World, met Jamal Udin Torabi, Enayatullah, UK, 2002, 88 min. |
Wolfgang Becker, Goodbye Lenin, met Daniel Brühl, Katrin Sail, Florian Lukas, Chulpan Khamatova, Duitsland, 2003, 121 min. |
Hans-Christian Schmid, Lichter, met August Diehl, Herbert Knaup, Julia Krynke, Duitsland, 2003, 105 min. |
Damjan Kozole, Spare Parts, met Petre Arsovski, Aleksandra Balmazovic, Valter Dragan, Idris Gadour, Slovenië, 2003, 87 min. |
Atom Egoyan, Ararat, met David Alpay, Arsinée Khanjian, Christopher Plummer, Charles Aznayour, Canada-Frankrijk, 2002, 116 min. |
Majid Maidi, Baran, met Hossein Abedini, Zahra Bahrami, Mohammad Amir Naji, Hossein Mahjoub, Iran, 2000, 94 min. |
Chantal Akerman, De l'autre côté, Frankrijk, België, Australië, Finland, 2002, 103 min. |
Abderrahmane Sissako, Heremakono, met Khatra Ould Abder Kader, Masts Ould Mohamed Abeid, Mohamed, Mahmoud Ould Mohamed, Nana Diakité, Mauritanië, Frankrijk, 2002, 90 min. |
|
|