| |
| |
| |
Forum
God, liefde en dood
Voor mij ligt: Styx. Leven en dood in de letteren. Boekenweekmagazine 2003. Fascinerend. Het voorbereidend comité van de Nationale Boekenweek schuwt geen taboes bij het kiezen van zijn thema's. Het was ooit God, ooit de liefde, en dit jaar de dood. Door de jaren heen lijkt zich een roman van Reve te ontvouwen. De Boekenweek is bedoeld om het lezen te stimuleren, alsmede de verkoop van boeken. Had men vanuit die doelstelling niet beter voor thema's als het nieuwe koken, het spirituele tuinieren of ‘nieuwe-tijds aerobicen’ kunnen kiezen? Schrijfsels over die onderwerpen schijnen als zoete broodjes over de toonbank te gaan. Rond God, liefde en dood hangt een sluier van ernst en eerbiedwaardigheid, van zware literatuur en van de wereld van onze (over)grootouders. Bereik je daarmee de moderne consument? Zelfs als je de thema's benoemt als de ‘eeuwige thema's’? Juist omdat je ze uitvent als de eeuwige thema's.
Je kunt je moeilijk pieken in verkoop en receptie voorstellen van boeken waarin ze, juist als eeuwige thema's, de toon aangeven. Hoewel! Een leesbare roman, van historisch tot avontuurlijk, van zedenschets tot sociaal pamflet, is zonder liefdesperikelen evenmin voor te stellen als een feestje zonder (fris)drank of een begrafenis zonder tranen. In een beetje detective moeten er natuurlijk wel de nodige verdachte lijken vallen, om vervolgens gevonden en opgelost te worden. Het traject van God in de hedendaagse literatuur is wat moeilijker te traceren. Lang grensde zijn sfeer direct aan die van de liefde en de dood; in voorkomende gevallen viel ze er vrij volledig mee samen. Maar toen ging God zelf dood, eerst volgens een paar filosofen, vervolgens naar de beargumenteerde of gepassioneerde vaststelling van groepjes literatoren en wetenschappers, om ten slotte uit het leven van de gemiddelde tijdgenoot uitgedragen
| |
| |
te worden. Zo verdween hij zelfs uit Jorwert, een vlek in Friesland waarvan je had kunnen denken dat hij er zou onderduiken en zich schuilhouden in afwachting van betere tijden. Maar zo dood en verdwenen kon hij niet zijn, of als thema van de Boekenweek bleek hij drie jaar geleden weer heel wat beroering te wekken. In de multicultureel geworden samenleving worden er weer voortdurend sporen van hem gevonden, terwijl er alleen maar meisjes met hoofddoekjes op straat passeren of ayatollahs doordringen tot de koppen van de kranten. De kerkelijke milieus die lang, niet geheel ten onrechte, konden worden geassocieerd met het koppig blijven aanbidden van deze illustere dode, blijken over vitale reserves te beschikken, die ook bij God zelf weer wat gezonde kleur op de wangen kleuren. Want rond het oude thema hergeboorte of bekering doen zich soms zulke opmerkelijke ontwikkelingen voor, ook in de literatuur, dat het verhaal van de dood van God er niet geloofwaardiger op wordt. Maar met dat al blijft zijn spoor in de literatuur toch wat vaag en brokkelig, terwijl dat van de liefde en de dood markant en onmiskenbaar is. In de hoge literatuur misschien wat meer bewerkt en tussen de regels door, maar uiteindelijk niet minder beslissend en vitaal dan in meer triviale schrijfsels. Op dit punt opende het magazine Styx mij de ogen. In mijn brein hing de echo van de cultuurfilosofische en -sociologische beschouwingen die concluderen tot een grondige verdringing van de dood in de moderne cultuur. Die is expansief en vitalistisch. Er is alleen oog voor jeugd en kracht, perfectie en groei. Er is een even grondige afkeer en ontkenning van aftakeling en bederf. Als ze zich voordoen, worden ze een uitdaging om er iets aan te doen, soms op een wijze die doet vermoeden dat het middel erger is dan de kwaal. Ook in het moderne idioom is de dood natuurlijk niet helemaal weg te moffelen. Maar opvallend is hoe vaak hij er reliëf in krijgt als
pseudo-heroïsche onderneming, iets van een grootse en meeslepende tragiek. De artiest die van een twintig verdiepingen hoog hotel afspringt. Of een zelfmoordpiloot die zich met zijn toestel in een wolkenkrabber boort. Soms ook alleen maar de schijn van heroïek en tragedie: een vermoorde crimineel die over zijn graf heen regeert met een vertoning van negentiende-eeuwse ‘pompes funèbres’ in de binnenstad van Amsterdam. Dat er in het eerste geval maar één dode te betreuren is, wordt ruimschoots gecompenseerd door de wijze waarop die, na een turbulent leven, de dood heeft gevonden. In het tweede geval, in het algemeen bij de doden uit de krant of het tv-nieuws, strijden het aantal doden en het spectaculaire van de doodsoorzaak om de voorrang. Alsof spektakel de bittere pil van de alledaagse confrontatie met de sterfelijkheid verguldt. Ondertussen houden we de gewone dood, de natuurlijke gezel van ons gewone, wat grijze en middelmatige leven, op gepaste afstand. Dat is de afstand die wordt afgepast in de stappen verzwijgen, ontkennen en negeren. Want wij zijn als de dood voor de dood, heet het. We verzinnen, dacht ook ik in de lijn van deze geleerde en moralistische studies, alles wat aan list denkbaar is om de con- | |
| |
frontatie daarmee te ontlopen. We marginaliseren de dood en de doden, zo grondig en volledig mogelijk.
Als dat al waar is, dan is het, leert ons het magazine, maar zeer ten dele waar. In een geraffineerde keuze van aspecten, genres en titels weet het zelfs de vraag op te roepen of we niet juist in een cultuur leven die volledig door de dood is geobsedeerd. Juist in ons koortsachtig pogen om die obsessie te verbergen, nu eens achter uitvluchten, dan weer in ontkenning, articuleren we met klem hoe zij ons in haar greep heeft, aanstuurt en naar haar pijpen laat dansen. Een volwaardige parallel van wat Pascal bij zijn tijdgenoten diagnosticeerde: krab hun divertissement van ze af, en je ontdekt hoe ze uitdrogen van verveling. Waarbij de kanttekening, dat de categorie verveling in het spraakgebruik van Pascal voor meer staat dan ‘dipje in de levenslust’, een korte beproeving van luste-loosheid in een overigens spannend bestaan: ze betekent doodsnood, onontkoombare confrontatie met gapende leegte, met het niets. Zo begrijp ik wat hij in de marge van zijn bijbeltje krabbelde bij de passage over Jezus in de hof van Gethsemane: Jésus dans l'ennui. Die associatie impliceert een cultuurfilosofische vraag: in hoeverre is de kaste van cultuurdragers van toen en nu vergelijkbaar? Die vraag heeft uiteraard ook een maatschappelijke en politieke dimensie.
Als ik het goed zie, heeft zich rond de dood een klimaat kunnen ontwikkelen van een voortdurende maar vergeefse vlucht voor de eigen obsessies. Alleszins vergelijkbaar met het meteorologische klimaat van zachte zomers en milde winters, maar ook opbollende wolkenpartijen en dagenlang grauwe, doordreinende regenbuien. Geen extremiteiten in hitte of kilte. Wel de steen op de maag van een onverteerbaar raadsel of de doffe leegte van de rouw; beide doorweken tot op het bot. Dat is niet het klimaat voor een theatrale doodscultuur met spectaculaire monumenten, dramatische rituelen, funeraire statie of uitzinnig rouwbeklag. Veel oude Nederlandse steden beschikken over ruime middeleeuwse kerken, doorgaans tijdens de Reformatie overgegaan in de handen van protestantse gemeenten. Tot in de zeventiende eeuw zijn daarin prachtige grafmonumenten gerealiseerd voor stadhouders en zeehelden, edelen en regenten. Daarna valt het stil, op een enkele kale gedenkplaat na. De Reformatie zet ook het mes in de rituelen, en dein hun symboliek gedurfder katholieke ceremonieën moeten zich terugtrekken in schuilkerken. Uitzondering is bij tijden wijle het hof, zoals onlangs weer mocht blijken met de indrukwekkende uitvaart van de prins-gemaal. Maar ook daar drong de stijlvolle statie nauwelijks door tot in het hart van de kerkelijke plechtigheden in eigenlijke zin. De doodscultuur in Nederland is van een oorverdovende stilte en verstikkende beheerstheid: sober, naar binnen gekeerd, symboliek als zuinige toespeling en expressie in haar meest rudimentaire vorm. De kroon spant wat dat betreft het in korte tijd zeer populair geworden crematorium, waar je met een beetje goede wil de zaak binnen het uur achter de rug kunt hebben. Bovendien ben je er doorgaans ook verzekerd van een goede
| |
| |
parkeerplaats, waardoor je na dat uur, inclusief een kop koffie met een sneetje cake, ook weer snel op je volgende afspraak kunt zijn.
In dit klimaat hoeft het niet te verwonderen dat de dood als maatschappelijke, ja politieke factor in Nederland is aangepakt zoals hij aangepakt is. Politiek het meest opzienbarend is uiteraard de Nederlandse wetgeving rond abortus en euthanasie. Een voormalig minister (van Buitenlandse Zaken) en oprichter van de polderpartij par excellence, Hans van Mierlo, schijnt eens opgemerkt te hebben dat de Nederlanders worden gekenmerkt door een even opmerkelijke als gelukkige consensus over normen en waarden; er zijn slechts wat verschillen rond de waardering van het begin en het einde van het leven. Het toppunt van verhullend spraakgebruik. Immers: ‘wat verschillen’ rond juist die zaken staat voor de radicale tegenstelling tussen enerzijds verantwoord, en dus gelegitimeerd ingrijpen (in het leven zelf) tegenover anderzijds gesanctioneerde moord. Maar de fameuze D66'er schijnt er in elk geval nog wel van uit te gaan dat het gaat om ingrijpen in (het) menselijk leven. Voor veel van mijn landgenoten is dat verre van duidelijk. Voor hen is het een kwestie van efficiënt omgaan met foetaal dan wel uitgeleefd materiaal. Zoveel koelbloedigheid dwingt bijna tot de conclusie dat er sprake is van collectief zich groot houden, inclusief de verdringing die daarvoor nodig is. Dat roept vragen op over de houdbaarheid van de consensus waarvan deze volkstribuun uitging. Overigens rechtvaardigen ook de onverwachte weder waardigheden van de afgelopen jaren de vraag of er feitelijk wel sprake was van consensus. Maar als je daartoe al meende te moeten besluiten op grond van wat ‘men’ beleed, dan stelt zich minstens de vraag hoeveel ongedekte cheques er met die belijdenissen zijn afgegeven. Een enkele maal werd dat timide en omgeven met veel misschiens en het-zou-kunnens gesuggereerd door bisschoppen en andere verdedigers van de beschermwaardigheid van het leven. Maar de vraag werd niet echt in den brede gesteld en ferm uitgediscussieerd. De
belijdenissen werden per omgaande aangewend als onderbouwing van een opmerkelijke wetgeving, die van Nederland volgens de voorstanders het gidsland van de wereld maakte, volgens tegenstanders een toonbeeld van fundamentele demoralisering dat zelfs de beschermwaardigheid van het leven op de tocht had gezet. Er werd zelfs, als in de dagen van de Indische Compagnieën, een vloot uitgerust om de zegeningen van deze wetgeving ook te verspreiden in territoriale wateren, waar ze werden geweerd. Enige zendingsdrift is het gidsland niet vreemd.
Terzijde past hierbij wel de kanttekening dat, geïsoleerd op dit principiële niveau, de discussie te grof uitvalt. Men kan forse inhoudelijke bezwaren en emotionele weerstand hebben tegen de fanate wijze waarop in de abortusdiscussie een beroep werd gedaan op het autonomiebeginsel, in de lapidaire vorm van baas-in-eigenbuik, daarmee ontkent men nog niet de waarde van lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van meisjes en vrouwen. Juist uit eerbied voor
| |
| |
het ongeboren leven kan men de ogen niet sluiten voor de afschuwelijke ellende die ongewenste zwangerschap met zich kan brengen. En het getuigt van gezond verstand om, als men daaraan iets meent te moeten doen, dat medisch verantwoord te (kunnen) laten doen en mensen niet over te leveren aan grauwe onderwereldpraktijken. En er blijft het opmerkelijke feit dat het slopen van het taboe rond abortus van Nederland het land heeft gemaakt met het laagste aantal abortussen. Vergelijkbaar daarmee doet zich rond het andere uiterste van het leven, de alledaagse dood van veelal hoogbejaarde mensen, in een voorzichtig beproeven van nieuwe benaderingen en praktijken, een vergelijkbare ontwikkeling voor. Daarbij verschuiven traditionele grenzen en verliest beproefd houvast zijn draagkracht. De aanleidingen zijn, globaal geconstateerd, de onvoorstelbare problemen waarmee de steeds verdergaande ophoging van de levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking ons ook confronteren, niet op de laatste plaats de ouderen zelf. Dus ook hier is fijnzinnig zoeken en verantwoord handelen geboden. Maar ook hier worden ze weer verstoord door te manhaftige kretologie en ferme ideologische kruistochten. Observatoren spraken terzake in Nederland van een klimaat van euthanasiasme: spontaan wordt aan actief doden gedacht als een effectief middel om de problemen aan te pakken, die terecht aanleiding zijn tot voorzichtige vernieuwingen. Welnu: deze dominante krachtlijnen in de maatschappelijke en politieke omgang met de dood en in het publieke debat
erover, is, begint mij duidelijk te worden als ik het magazine 2003 doorblader, exponent van een niet uitgelijnde, niet evenwichtige cultuur op dat punt. Een cultuur waarvan geobsedeerdheid met de dood harde kern is, maar wel een obsessie die verbeten wordt weggestopt en koppig overspeeld met kicks en divertissement, met kunstmatig opgeklopte opwinding en meeslepend consumentisme, inclusief de afgunst die daarin de toon aangeeft. De kunst, meer specifiek de literatuur, reageert daarop met enerzijds de uitvergroting van pathetische en theatrale aspecten van de doodscultuur, wat in het Engels de ‘gothic’ dimensie ervan wordt genoemd. Anderzijds door het bewust heel klein en verstild te houden. Zeg: de dood tussen God en de liefde in.
En er is de ironie. In dit magazine bijvoorbeeld in de vorm van een landkaart van het stroomgebied van de Styx. In de toponiemen op de kaart komen alle kernwoorden uit de doodscultuur terug, als naam voor een berg, stad/dorp of rivier, alsook de namen van beroemde doden. Ook hier dringt zich de indruk op: wat is er veel. Vooral als je je realiseert dat wat hier is ingedikt tot toponiem, verwijst naar een heel eigen, gelaagd en complex patroon van beleving. Die ironie zou je ook kunnen horen doorklinken in een activiteit die het Boekenweekcomité natiebreed wil stimuleren voor de zondag (16 maart) in de Boekenweek. Ze heet: ‘Ode aan de doden’. De bedoeling is dat in elke plaats degenen worden geëerd die bijzondere verdiensten hadden voor m.n. het literaire leven. Dat kan door het graf te bezoeken of
| |
| |
bij een monumentje - nogmaals: als er dat al is - bloemen te leggen. Kortom, iedere stad of dorp is vrij zijn eigen vorm te kiezen. De stad waar ik woon heeft zich nooit zo uitbundig geïdentificeerd met zijn literatoren. Erasmus heeft er een tijdje gewerkt. Maar voor 's-Hertogenbosch is het gewoon vanzelfsprekend dat ieder die wat voorstelt ook deze stad aandoet en daar wat sporen nalaat. Die worden achter de komma meegenomen. De stad identi-ficeert zich met zijn carnaval - inderdaad een luisterrijk feest -, niet met zijn cultuurdragers.
Lukt het om met een ode aan de doden die apathie te doorbreken? Er is in elk geval een kandidaat om deze eer te beurt te laten vallen: Cornelis Verhoeven, classicus, essayist en filosoof. En er is in potentie een monumentje. Een bewonderaar van Verhoeven heeft opdracht gegeven tot het uitvoeren in brons van een kop van de schrijver. Het materiaal stelt in staat meerdere exemplaren te gieten van het beeld. Een daarvan is aan de gemeente 's-Hertogenbosch aangeboden, met het verzoek om het in de publieke ruimte een goed plaatsje te geven. De gemeente heeft het geschenk aanvaard en een plaatsje gevonden in de nabijheid van het woonhuis van de schrijver. Het zal op 16 maart worden onthuld. Als ode aan deze dode. Ondertussen is er ook een meer intellectueel monumentje gereed: een intellectuele biografie onder redactie van Ben Schomakers, waaraan een keur van auteurs een bijdrage heeft geleverd (Op het tweede oog, Damon, 2003). Ook die wordt 16 maart gepresenteerd. Het houdt niet op: Loek Schonbeck, een student van Verhoeven, heeft een bibliofiele uitgave verzorgd met de titel De logica van Rachel, een toespeling (citaat) op het fameuze hoofdstuk uit De Duivelsvraag. Ten slotte zal er van 23 maart tot 24 april in een museum in de stad (Museum Slager), onder de titel ‘De glans van oud ijzer’ een expositie plaatsvinden als hommage aan Cornelis Verhoeven, waarvan op 16 maart een preview te zien is. Is het niet een beetje veel van het goede, in de lijn van ons onderwerp een zaak van ‘overkill’? Verhoeven hechtte zeer aan erkenning en waardering, maar zou hij zoveel ode niet gaan wantrouwen (hij had sowieso een talent voor argwaan)? Jarenlang mondjesmaat - dat viel overigens wel mee - en nu zo'n overvloedig programma. Maar ik word ermee verzoend door de manier waarop Verhoeven gestorven is. Na een indrukwekkend oeuvre dat stelling neemt
tegen maakbaarheid, parmantige ondernemingszin en altijd het initiatief nemen en doorgrijpen, heeft hij zijn pleidooi voor beschouwelijkheid ook betrokken op zijn eigen dood. Uitdrukkelijk had hij verboden met uitzonderlijke middelen het sterven te verhaasten. Het heeft zijn laatste dagen weerbarstig gemaakt, het verliep allerminst gladjes en soepel. Maar er was in elk geval geen sprake van euthanasiasme. Hoe gedateerd het woord ode ook is, dit is een uitgebreide ode aan deze dierbare dode waard.
□ Pieter Anton van Gennip
|
|