| |
| |
| |
S.W. Couwenberg
Nieuwe politiek - een terugblik
We staan uiteraard veel te dicht op de felgevoerde strijd rond de nieuwe politiek in Nederland die vorig jaar het politieke toneel beheerste, om tot een afgewogen oordeel daarover te komen. Bepaalde vooroordelen, belangen, wensdenken, e.d. kunnen ons oordeel makkelijk beïnvloeden. Toch ontkomen we er niet aan daar in eerste instantie iets over te zeggen. De media bieden daarover inmiddels een bont geschakeerd boeket van meningen. Die lopen uiteen van het bagatelliseren van die strijd als niet veel meer dan een incident, een mediahype, een kwalijke uiting van massahysterie, tot een gebeurtenis met revolutionaire potenties. Daarbij valt weer te onderscheiden tussen reacties die er een mislukte revolutie in zien en andere die van een omwenteling spreken in de zin van een paradigmawisseling vergelijkbaar met een wetenschappelijke revolutie. Voorts zijn er reacties waarin het politieke gebeuren in 2002 als louter iets negatiefs, iets vreselijks beleefd is, vergelijkbaar met het rampjaar 1672 toen het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos was; en andere die het weer heel anders ervaren hebben: als een politiek carnavalsgebeuren waarin de narren rond prins Pim het even voor het zeggen hadden; of zelfs als een fantastisch jaar waarin de politiek weer volop leefde en de rebellen van de jaren zestig ontmaskerd werden als de aartsconservatieven van vandaag. De historicus prof. A. van Deursen besloot een themanummer van Spiegel Historiael over de Nederlandse politiek sinds 1945 met de conclusie dat Nederland toe is aan een radicale herziening van zijn politieke agenda.
In België is het verrassende politieke gebeuren in Nederland ook op de voet en niet zonder leedvermaak gevolgd. De Vlaamse krant De Standaard riep 2002 voor het zelfingenomen, betweterige en gezapige Ne- | |
| |
derland uit als een annus horribilis. Nederland gaat meer op België lijken, verklaarde op zijn beurt de hoofdredacteur van De Morgen, Y. De Smet. Blijkens zijn boek De dramademocratie vindt de Belgische socioloog Mark Elchardus dat ook. Evenals België worstelt Nederland nu ook met een vertrouwenscrisis die zich uitstrekt tot alle vertegenwoordigende en bemiddelende instellingen: parlement, regering, justitie, politie en media. Nederland heeft zijn onschuld verloren. Het onderscheidt zich niet langer van andere Europese landen als een moreel bijzonder hoogstaand en voorbeeldig land, zo luidden tal van andere buitenlandse reacties.
| |
Media en nieuwe politiek
De meeste media hebben veel moeite gehad met het verwerken van het politieke fenomeen Pim Fortuyn. Dat is niet zo vreemd. Ze leunen namelijk sterk aan tegen het politieke establishment en plegen in dezelfde politieke categorieën te denken als dat establishment. Wie niet in een van de gevestigde denkhokjes te vangen valt en dissidente standpunten in gevoelige kwesties met bravoure gaat verkondigen, zoals Fortuyn deed, laadt al gauw de verdenking op zich een gevaarlijk individu te zijn. Jarenlang is dat gevaar onder invloed van een door links gedomineerde publieke opinie in hoofdzaak aan de rechterzijde gezocht, en als extreem-rechts benoemd als dat rechtse standpunten betrof die sterk afweken van de heersende opinie. Nu links sinds Fortuyn in het defensief gedrongen is, zien we plotseling een opmerkelijke herwaardering van conservatisme, dat hier lange tijd volstrekt taboe is geweest. We kennen sinds kort zelfs een conservatieve denktank, namelijk de Edmund Burke Stichting, die de huidige kentering in de publieke opinie dankbaar aangrijpt om steun te zoeken voor lang veronachtzaamd conservatief gedachtegoed.
De afgelopen jaren hebben ons geleerd dat negatieve en stigmatiserende etiketten als extreem-rechts, racistisch en fascistisch bijzonder lichtvaardig gebruikt worden om zo tegenstanders zoals bijvoorbeeld Fortuyn de mond te snoeren. Wat sinds de jaren tachtig als zodanig bestempeld is, bijvoorbeeld een restrictief toelatingsbeleid, pleidooien voor inburgering van allochtonen, het opkomen voor een eigen Nederlandse identiteit in onze multi-etnische samenleving, e.d. zijn nu vrij algemeen aanvaarde standpunten geworden. Janmaat is in Nederland al door de PvdA rechts ingehaald, merkte oud-CDA-Tweede Kamerlid en Elsevier-columnist H. Hillen onlangs op. Keurige partijen die zich indertijd verre hielden van wat toen als extreem-rechts gehekeld werd, zijn nu inderdaad geneigd elkaar rechts te passeren in het huidige debat over migratie- en integratiebeleid. Nederland is vol, verklaarde VVD- | |
| |
lijsttrekker Zalm zonder gêne in het eerste lijsttrekkersdebat. Janmaat is om die uitspraak door de rechter veroordeeld, evenals voor het ter discussie stellen van de huidige multiculturele samenleving, wat nu volstrekt toelaatbaar is geworden. Toen ik begin jaren tachtig in een discussie daarover uitging van een eigen Nederlandse identiteit, werd me dat van linkse zijde heel kwalijk genomen. Ik zou zodoende in wij-zij-termen denken, en dat zou duiden op een racistische denkwijze. Het onderscheid tussen eigen volk en vreemdelingen ligt niettemin ten grondslag aan de rechtsorde van alle staten, en wordt in het verdrag tot uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 1966 uitdrukkelijk gelegitimeerd. Afgezien hiervan, onze samenleving staat bol van allerlei circuits waarin spontaan gedacht wordt in wij-zij-termen.
| |
Vanwaar die onvrede?
Critici van de nieuwe politiek die Fortuyn in het voetspoor van Leefbaar Nederland propageerde, worstelen nog altijd met de vraag waar de onvrede toch ineens vandaan kwam waar die politiek zo snel furore mee kon maken. Tot voor kort was immers een stemming van grote tevredenheid in dit land troef. Op wat marginale correcties na, aldus Parool-journalist M. Zonneveld in 1997 in zijn boek Het platteland - het succes van de Nederlandse democratie, leven we hier in de best denkbare wereld. Ook premier W. Kok worstelt nog altijd met die vraag. De politieke storm die het afgelopen jaar over Nederland raasde, is naar zijn oordeel nog niet voorbij. Er is meer aan de hand dan alleen het fenomeen Fortuyn. Dat lijkt mij juist. Fortuyn was niet meer dan een katalysator en eloquente woordvoerder van die onvrede. Hoe komt het dat we in de euforie van de jaren negentig daarvan niets gemerkt hebben, vragen critici zich verwonderd af. Maar die onvrede is toen al wel degelijk gesignaleerd. Ik heb er zelf met anderen een heel boek aan gewijd onder de sprekende titel: De strijd gaat voort!, met scherpe kritiek op de functionering van onze Nederlandse politiek. Dat deed Fortuyn toen trouwens ook al in zijn boeken en columns in Elsevier. Maar zo'n intellectueel geformuleerde kritiek bereikt slechts een kleine schare van geïnteresseerde lezers en wordt daarom door het politieke establishment niet als bedreigend ervaren. Pas als die kritiek doordringt tot brede lagen van de bevolking en met politieke machtsvorming wordt ondersteund, wordt ze serieus genomen. In de politieke arena draait alles uiteindelijk om de vraag of je je standpunt met de nodige macht kracht kunt bijzetten. Het gaat niet om gelijk hebben in intellectuele, maar om gelijk krijgen in politieke zin. Interessant is in dit verband een recent onderzoek onder de bevolking in opdracht van NRC Handelsblad, en daarin
ook gepubliceerd. Daaruit blijkt namelijk dat het gros van de
| |
| |
bevolking in zijn persoonlijk leven nog altijd heel tevreden is, maar heel ontevreden over de Nederlandse politiek. Die onvrede gaat al terug tot de jaren zestig en zeventig en kreeg in die jaren gestalte in een politieke vernieuwingsbeweging die dat vertaalde in een alternatief politiek bestel. De tijd was daar toen echter nog niet rijp voor. De laatste jaren is die onvrede weer aan de oppervlakte getreden in de leefbaarheidsbeweging. Die presenteerde namelijk eerst op lokaal en daarna op landelijk niveau een politiek alternatief tegenover de oude politiek, en maakte zodoende veel burgers weer bewust van hun onvrede met de oude politiek. En Fortuyn heeft daar op zijn beurt op voortgeborduurd.
Wat het beleid betreft, bracht Fortuyn eigenlijk niet zoveel nieuws. Het ging op de keper beschouwd vooral om een verschuiving van beleidsprioriteiten, een hernieuwde poging tot verdere democratisering van het oude bestel en het doorbreken van de opgelegde schijnconsensus over het migratie- en integratiebeleid; kwesties die al eerder aan de orde waren gesteld, maar door Fortuyn nu sterk gepolitiseerd werden op een wijze die haaks stond op het heersende consensusklimaat van ons poldermodel. Ook zijn pleidooi voor meer kleinschaligheid op allerlei terreinen was niet nieuw en viel al in de jaren zestig en zeventig te horen. Het werd daarom ten onrechte alleen maar herleid tot nostalgie naar de jaren vijftig. Zelfs zijn presentatie was niet zo nieuw als is beweerd, al week ze wel sterk af van de conventionele stijl van politiek bedrijven. Ze had namelijk veel gemeen met de provocerende stijl van optreden van de rebellerende generatie van de jaren zestig. Als babyboomer is Fortuyn nl. een typische representant gebleven van die generatie. Hij straalde opnieuw iets uit van ‘de verbeelding aan de macht’ die zijn generatie kortstondig vertolkte. In tegenstelling tot de meesten van zijn rebellerende linkse generatiegenoten is Fortuyn er echter niet in geslaagd een mooie carrière in het eens zo verfoeide oude bestel op te bouwen. Zijn brutale en succesvolle inbraakpoging in dat oude bestel kan men dan ook in dit verband duiden als een late revanche van Fortuyn als gefrustreerd geraakte rebel van de jaren zestig tegenover zijn voormalige linkse generatiegenoten die inmiddels behoorden tot de categorie van mensen die ertoe doen en waar hij zelf ook zo graag deel van wilde uitmaken. Dat verklaart ook de ongemeen felle en niets ontziende wijze waarop hij door voormalige rebellerende, maar nu in het oude bestel succesvol geintegreerde generatiegenoten als Marcel van Dam e.a. bestreden is.
| |
Achtergronden onvrede
De onvrede die in de nieuwe politiek een nieuwe uitlaatklep vond, valt m.i. te herleiden tot een tweetal factoren: enerzijds het einde van het
| |
| |
ideologische tijdperk dat in Nederland gestalte kreeg in de politieke en maatschappelijke verzuiling van onze samenleving; anderzijds groeiende irritatie over bepaalde tradities van onze politieke cultuur, die al teruggaan tot de Republiek der Verenigde Provinciën en een nieuw hoogtepunt bereikten in de tijd van de verzuiling. Ik doel hier op onze multiculturele traditie die met de komst van etnische minderheden nieuw leven werd ingeblazen en tot een onaantastbare waarde geproclameerd werd, nota bene door de PvdA die na de oorlog principieel en met veel tamtam de toenmalige multiculturele verzuiling ter discussie gesteld en bestreden had; onze consensustraditie die sinds de jaren tachtig leidde tot rigoureuze taboeïsering van een vrije discussie over het migratie- en integratiebeleid; en onze regententraditie waarmee we onder Paars weer volop te maken kregen.
Wat het ideologische tijdperk betreft: dat is begonnen met de liberale revoluties van de achttiende eeuw, in Frankrijk met de Franse Revolutie van 1789. Het einde van de Koude Oorlog in 1989 betekent ook het einde van dat tijdperk. In Nederland spitste dat tijdperk zich behalve op het conflict tussen socialisme en kapitalisme toe op de strijd tussen confessioneel-christelijke stromingen die een kerstening van onze moderne samenleving beoogden en seculiere stromingen die zich daartegen verzetten. Sinds de jaren zestig verliezen beide conflicten hun politieke betekenis en invloed, al heeft Nieuw Links in de jaren zeventig nog wel geprobeerd de tegenstelling socialisme-kapitalisme te reactiveren met het radicale beginselprogramma 1977 van de PvdA als resultaat. Maar dat is van stonden aan een dode letter gebleven. Verkiezingen raakten sindsdien steeds meer gedevalueerd tot een verplicht politiek ritueel zonder inhoudelijke politieke betekenis. Begin jaren negentig werd Nederland in NRC Handelsblad dan ook al uitgeroepen tot een eenpartijstaat, omdat er inhoudelijk weinig of niets meer te kiezen viel.
Met het verval van die oude ideologische strijd spitst de politieke concurrentie zich nu primair toe op maximalisatie van eigen machtsposities, met de juiste politieke marketing en beeldvorming in de media als instrument; en met kiesgerechtigde burgers die door de politiek niet zozeer benaderd worden als dragers van een publiek ambt, maar veeleer als consumenten van overheidsbeleid. Al gaan we in een representatieve democratie in theorie uit van georganiseerd vertrouwen tussen kiezers en gekozenen, in de praktijk bestaat er steeds een zekere onderlinge spanning die onder omstandigheden kan resulteren in vervreemding en wantrouwen. Tijdens de verzuiling, toen kiezers en gekozenen nog bepaalde ideologische of religieuze bindingen met elkaar deelden, had onderling vertrouwen nog de overhand. Maar sinds die bindingen sterk verzwakt of verdwenen zijn, is dat niet langer het geval. En bij de verkiezingen van vorig jaar is het gebrek aan onderling vertrouwen op
| |
| |
wel heel spectaculaire wijze aan de oppervlakte getreden. De grote politieke aardverschuivingen die we sinds de jaren negentig beleven, zijn heel verklaarbaar als logisch uitvloeisel van het wegvallen van die ideologische bindingen, hand in hand met een sterke vervaging van traditionele politieke tegenstellingen.
Het einde van ideologisch gerichte politiek luidt ook het einde in van politiek-inhoudelijke strijd en de overgang naar een technocratisch tijdperk, beweren bepaalde sociologen en bestuurskundigen. De verplaatsing van politieke besluitvorming naar instanties die buiten het democratische proces staan zoals bureaucratieën, zelfstandige bestuursorganen en geprivatiseerde publieke diensten, rechterlijke organen, pressiegroepen, internationale organisaties, e.d. wijst ook in die richting. Sinds de jaren negentig lijken we inderdaad op weg te zijn naar een technocratisch tijdperk. Het concept van een nieuwe politiek nu is in essentie een poging die tendens te keren en politiek als maatschappij-vormende kracht nieuw leven in te blazen door een bepaalde visie op het te voeren beleid en de resultaten ervan tot inzet van verkiezingen te maken evenals de kwaliteit van politiek leiderschap. Willen de kiezers in staat zijn te dien aanzien een duidelijke keuze te maken, dan noopt dat ook tot aanpassing van het politieke bestel. De oude politiek stelt nu politiek beleid en leiderschap eveneens centraal in de verkiezingen, maar is vooralsnog niet bereid tot aanpassing van het oude bestel. Sterk uiteenlopend en snel wisselend beleid blijft zij bovendien legitimeren en ideologiseren op basis van sterk vervaagde ideologische pretenties.
Wat de nieuwe politiek voorstaat, ligt ook geheel in de lijn van de mentaliteitsverandering onder kiezers. ‘Het maakt niet uit of een kat rood of wit is, als hij maar muizen vangt’, verklaarde Deng Shao Ping toen hij de Chinese overgang inleidde van de traditionele ideologische oriëntatie naar een resultaatgericht beleid. Kiezers kan het ook niet zoveel meer schelen onder welke partijpolitieke vlag een beleid gevoerd wordt, als het maar effect sorteert. De verkiezingen van vorig jaar hebben dat opnieuw duidelijk aan het licht gebracht. Het Rotterdamse College van B en W heeft dat inmiddels begrepen en heeft daarom een aantal meetbare doelstellingen van beleid geformuleerd waarop burgers het stadsbestuur bij volgende verkiezingen mogen afrekenen. De succesvolle comeback van het CDA heeft ook nauwelijks nog een ideologische achtergrond, maar alles te maken met de betrouwbare, solide en jeugdige uitstraling van zijn politieke leider die zich ondanks zijn gereformeerde achtergrond graag laat kietelen door twee soapmeisjes van de omroep BNN. En hij was er als de kippen bij, Raymond van Barneveld als nieuwe dartkampioen van harte te feliciteren met zijn overwinning. Met dit soort populistische gebaren kan het CDA immers doorbreken in milieus die volstrekt niets hebben met christen-democratisch gedachtegoed.
| |
| |
Na de plotselinge dood van Fortuyn bleef zijn partij, de LPF, verweesd en stuurloos achter. Ondanks haar grote electorale zege was ze volstrekt niet rijp om meteen regeringsverantwoordelijkheid te dragen. Dat zij daarmee toch is opgezadeld en dat zij zo stom was daar zonder aarzeling mee in te stemmen en, geheel in strijd met Fortuyns stijl van politiek optreden, braaf en vlot mee te werken aan een regeerakkoord waarop CDA en VVD hoofdzakelijk hun stempel konden drukken, was de grootste politieke blunder van 2002. Dat Mat Herben geen groot politiek licht is, heeft hij toen al bewezen. Met zijn zwakke optreden tijdens de kabinetsformatie en de irritatie die dat in zijn fractie wekte, is in feite de ontluisterende neergang van de LPF begonnen, met de spoedige val van het kabinet als gevolg. Die val blijkt voor de oude politiek overigens een ‘blessing in disguise’ te zijn. Ze slaagde er daardoor namelijk in, het politieke initiatief onmiddellijk weer naar zich toe te trekken en het idee van de nieuwe politiek in diskrediet te brengen. Als belangrijkste exponent daarvan had de LPF na enig nadenken moeten besluiten voorlopig buiten de regering te blijven en aan te sturen op een extraparlementair kabinet met gedoogsteun van de LPF, die Herben nu aan een coalitie van CDA en VVD wil geven. Dat was de meest voor de hand liggende oplossing geweest, en dat had de verkiezingen van januari 2003 kunnen voorkomen.
| |
Burgerdemocratie als alternatief
Ondanks de mislukking van de exponenten van de nieuwe politiek, Leefbaar Nederland en de LPF, verkeert het oude bestel niettemin in zijn nadagen, zoals dat ook het geval was met het in verval geraakte bestel van de Republiek der Verenigde Provinciën op het einde van de achttiende eeuw. De onmacht van de toenmalige oude politiek tot structurele zelfvernieuwing - een onmacht die op zijn beurt ook Thorbecke in de jaren veertig van de negentiende eeuw ervoer en pas dankzij de Franse Revolutie van 1848 doorbroken kon worden - die onmacht demonstreert de gevestigde politiek sinds de jaren zestig opnieuw, met de laatste tijd een proces van politieke ‘Verelendung’ als gevolg. De komeetachtige politieke opkomst van Fortuyn, de turbulentie daarover in den lande, de moord op Fortuyn, de razendsnelle neergang van de LPF, de val van het kabinet-Balkenende, de huidige politieke verwarring en de versplintering van wat met Leefbaar Nederland als nieuwe politiek begon, het zijn allemaal uitingen van dat proces van politieke ‘Verelendung’ dat het oude bestel verder zal ondergraven. De ironie van de geschiedenis is wel dat het CDA als belangrijkste exponent van de oude politiek daar bij de verkiezingen van 15 mei jl. het meest van geprofiteerd heeft, waarschijnlijk wegens zijn grote politieke wend- | |
| |
baarheid, die de prominente rechtsgeleerde A.M. Donner - vader van de huidige minister van Justitie - eens, tijdens de kabinetsformatie van 1981, treffend onder woorden bracht. Wat christen-democratisch is, zo merkte hij toen op, is op voorhand moeilijk te zeggen. Als de buitenwacht het CDA voor opportunistisch of onberekenbaar houdt, ziet men dat niet verkeerd. Wat christen-democratisch is, zullen we in de praktijk telkens opnieuw moeten uitvinden. Sinds Fortuyn heeft het CDA dat opnieuw op heel pragmatische en succesvolle wijze gedaan
Met partijen die nog altijd de dienst uitmaken hoewel ze maatschappelijk sterk ontworteld geraakt zijn, en die democratie bovendien reduceren tot primair en in hoofdzaak regeren voor, ten dienste van burgers als consumenten van overheidsbeleid, heeft de huidige partijendemocratie sterk aan democratische geloofwaardigheid ingeboet. Ze zal in de geest van de nieuwe politiek die nu door anderen voortgezet zal worden, plaats moeten maken voor een activerende burgerdemocratie, met een sterke nadruk op het cultiveren van politiek, maatschappelijk en cultureel burgerschap, m.a.w. op particulier initiatief, maatschappelijke verantwoordelijkheid en actieve betrokkenheid bij de publieke zaak. Die burgerdemocratie zal gestalte moeten krijgen in interactief beleid en bestuur, ruimte voor politiek burgerinitiatief, directe verkiezing van de belangrijkste gezagsdragers van de uitvoerende macht (omdat het zwaartepunt van politieke macht daar allang naar verschoven is), optimalisering van de ruimte voor maatschappelijke zelfverantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid, en een ander kiesstelstel ter versterking van de band tussen kiezers en gekozenen. Het gemengde Duitse kiesstelstel - een combinatie van evenredige vertegenwoordiging en een districtenstelsel - dat sinds de jaren zestig als alternatief is bepleit, komt daarvoor m.i. nog altijd het meest in aanmerking.
|
|